ECLI:NL:RBROT:2012:BX4174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
383949 / HA ZA 11-1735
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot naamsvermelding van een besloten vennootschap in overeenkomsten

In deze zaak vorderden eisers, wonende te Maassluis, betaling van een hoofdsom van € 33.473,68 en € 1.190,-- aan buitengerechtelijke incassokosten van gedaagde, H.O.D.N. Knipping Rijnmond, wonende te Bergschenhoek. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst voor het leveren en plaatsen van een aanbouw en dakkapel, die tot stand was gekomen op basis van een opdrachtbevestiging van 30 januari 1999. Gedaagde stelde zich op het standpunt dat hij geen partij was bij de overeenkomst, omdat deze was gesloten met de besloten vennootschap [B.V. X]. De rechtbank onderzocht de vraag of gedaagde als partij bij de overeenkomst kon worden aangemerkt, waarbij artikel 2:186 BW van belang was. Dit artikel vereist dat de volledige naam van de vennootschap en haar woonplaats duidelijk blijken uit alle geschriften waarin de vennootschap partij is.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat hij niet als partij bij de overeenkomst kon worden aangemerkt. De opdrachtbevestiging was opgesteld op briefpapier dat niet de naam van de vennootschap vermeldde, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Bovendien had gedaagde geen gebruik gemaakt van de handelsnaam van de vennootschap in de communicatie met eisers, wat bijdroeg aan de onduidelijkheid over de contractspartij. De rechtbank concludeerde dat gedaagde aansprakelijk was voor de tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst en veroordeelde hem tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De proceskosten werden eveneens aan gedaagde opgelegd, omdat hij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 383949 / HA ZA 11-1735
Vonnis van 6 juni 2012
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Maassluis,
2. [eiser 2],
wonende te Maassluis,
eisers,
advocaat mr. M.H. de Lange te Vlaardingen,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. KNIPPING RIJNMOND,
wonende te Bergschenhoek,
gedaagde,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 24 februari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 30 januari 1999 heeft Knipping [gedaagde] aan [eisers] een bevestiging gestuurd van een opdracht voor het leveren en plaatsen van een aanbouw aan en een dakkapel op het pand van [eisers]. Door aanvaarding hiervan door [eisers] is een overeenkomst tot stand gekomen (hierna: de overeenkomst).
2.2. Tussen 3 februari 1999 en 1 juli 1999 heeft Knipping [gedaagde] aan [eisers] facturen gestuurd voor de betreffende aanbouw en dakkapel. De betreffende bedragen zijn door [eisers] steeds overgemaakt op het op de facturen vermelde bankrekeningnummer, dat op naam staat van [B.V. X] te Bergschenhoek.
2.3. In of omstreeks 2005 zijn heiwerkzaamheden ten behoeve van de aanbouw verricht omdat deze verzakte. [gedaagde] heeft op 21 juni 2005 in verband hiermee een factuur betreffende “meerprijs paallengte” aan [eisers] gestuurd. Na protest hiertegen door [eisers] heeft [gedaagde] hierop een toelichting gegeven bij brief van 15 juli 2005. Deze brief is ondertekend door [gedaagde].
2.4. Uit uittreksels van het handelsregister blijkt het volgende. De besloten vennootschap [B.V. X] is sinds 6 augustus 1990 ingeschreven met als handelsnaam M&A Montage & Afbouwbedrijf, gevestigd [adres].
[B.V. X] is op 28 juni 2011 in staat van faillissement verklaard.
Knipping Rijnmond is sinds 2 februari 2002 ingeschreven als eenmanszaak, gevestigd [adres a], gedreven voor rekening van [gedaagde], adres [1].
[gedaagde] was blijkens rekeningafschriften van [B.V. X] in (loon)dienst van [B.V. X]
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een hoofdsom van
€ 33.473,68, en € 1.190,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en kosten, dit ter zake herstel van de verzakkende aanbouw.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] verweert zich (slechts) door te stellen dat hij geen partij is bij de overeenkomst. Weliswaar is deze overeenkomst tot stand gekomen met de aanvaarding van de opdrachtbevestiging van 30 januari 1999, maar nu deze opdrachtbevestiging afkomstig was van [B.V. X] is deze vennootschap partij bij die overeenkomst. [gedaagde] ziet bevestiging van zijn stelling in de omstandigheid dat [eisers] heeft betaald door overmaking van gelden op het rekeningnummer van [B.V. X]. Daarnaast wijst [gedaagde] er op dat op de technische omschrijving die bij de opdrachtbevestiging was gevoegd, de naam “[B.V. X]” is vermeld.
4.2. [eisers] stelt altijd zaken te hebben gedaan met [gedaagde] en zich nimmer te hebben afgevraagd of deze daarbij optrad namens [B.V. X] of voor zichzelf. Van enige uitlating van de zijde van [gedaagde] dat hij optrad namens [B.V. X] is geen sprake geweest. [eisers] wijst er daarbij op dat op alle correspondentie het logo van Knipping [gedaagde] stond, behalve op de technische omschrijving. Ten aanzien van betalingen aan [B.V. X] stelt [eisers] dat de betreffende overschrijvingen handmatig zijn gedaan en dat gebruik is gemaakt van het op de factuur vermelde rekeningnummer. Een indicatie dat het rekeningnummer toebehoorde aan een ander dan [gedaagde], was niet aanwezig.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat het voor de vraag tussen welke partijen een overeenkomst tot stand komt, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de voorhanden schriftelijke stukken en uit hetgeen mondeling en anderszins (bijvoorbeeld: welke persoon of personen zijn bij de besprekingen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst betrokken) is verhandeld en voorgevallen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Voorts is, nu volgens de stelling van [gedaagde] een besloten vennootschap als contractpartij moet worden aangemerkt, het bepaalde in artikel 2:186, eerste lid BW van belang. Hierin is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald: “Uit alle geschriften, gedrukte stukken en aankondigingen, waarin de vennootschap partij is of die van haar uitgaan, (…) moeten de volledige naam van de vennootschap en haar woonplaats duidelijk blijken.”
4.4. In het licht van de hiervoor geformuleerde normen kan het volgende worden vastgesteld. [gedaagde] heeft niet ontkend dat hij de enige persoon is geweest met wie [eisers] heeft gesproken voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. [gedaagde] heeft voorts niet gesteld dat hij mondeling of anderszins op enigerlei wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij daarbij optrad als vertegenwoordiger van [B.V. X] Qua schriftelijke onderbouwing van de stelling van [gedaagde] is alleen de meergenoemde opdrachtbevestiging met technische omschrijving voorhanden.
Nadere bestudering hiervan leert het volgende. De opdrachtbevestiging is gesteld op briefpapier dat aan linkerbovenzijde is voorzien van de naam “Knipping-markus”, met daaronder contactgegevens en informatie over de bankrelatie. Aan de rechterbovenzijde is het papier voorzien van een logo bestaande uit een gestileerde “K” en de woorden “Knipping kunststof ramen en deuren”. De opdrachtbevestiging wordt afgesloten met “Hoogachtend, Knipping Markus.” en een onleesbare handtekening. De bijbehorende technische omschrijving bestaat uit twee bladzijden en is gesteld op afwijkend briefpapier. Dit is linksboven voorzien van het opschrift “TECHNISCHE OMSCHRIJVING” met daaronder gegevens van het project, en rechtsboven van een logo bestaande uit en driehoek met daarin in grote letters “knipping” en in kleinere letters “[B.V. X]” en wat contactinformatie.
4.5. Hoewel niet ontkend kan worden dat de naam van de vennootschap op de technische omschrijving is vermeld, moet de conclusie toch luiden dat hiermee niet is voldaan aan de vereisten van artikel 2:186, eerste lid BW. De naam dient immers op alle geschriften te zijn vermeld, en dat is op het meest in het oog lopende stuk, de opdrachtbevestiging zelf, niet het geval. Bovendien is met betrekking tot de technische omschrijving geen sprake van “duidelijk blijken”, nu naam en woonplaats typografisch verstopt zitten in een weinig opvallend logo. Deze niet aan de wettelijke eisen voldoende vermelding van de naam van [B.V. X] was het enige mogelijke aanknopingspunt voor [eisers] om te beseffen dat hij door aanvaarding van de opdrachtbevestiging een overeenkomst zou sluiten niet met [gedaagde] maar met [B.V. X]. Daar komt nog bij dat [gedaagde] de kans op onduidelijkheid omtrent wie de wederpartij van [eisers] was nog heeft vergroot door geen gebruik te maken van de in het handelsregister vermelde handelsnaam van [B.V. X]: M&A Montage & Afbouwbedrijf.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de stelling van [gedaagde] dat de overeenkomst niet met hem is gesloten, onvoldoende onderbouwd is.
4.6. De rechtbank wenst hier aan toe te voegen dat het kennelijk ook [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure niet helder voor ogen stond dat [eisers] de overeenkomst met [B.V. X] gesloten zou hebben. De factuur voor het herstellen van de fundering van de aanbouw d.d. 15 juli 2005 is immers gesteld op briefpapier dat grotendeels identiek is aan dat van de opdrachtbevestiging, met het verschil dat rechtsboven nu is vermeld “Knipping-Rijnmond”, de in 2002 ingeschreven eenmanszaak van [gedaagde]. Het ligt niet voor de hand dat een ander dan de bouwer zelf zich aansprakelijk acht voor gebreken aan een bouwwerk. Is dat toch het geval, dan vraagt dat om een verklaring. Een andere verklaring dan dat het briefpapier van [B.V. X] wellicht op was, is echter niet gegeven.
4.7. In rechte staat derhalve vast dat [gedaagde] partij was bij de overeenkomst ten aanzien waarvan [eisers] een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde] stelt. Nu [gedaagde] overigens geen verweer voert en de vordering voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, is deze voor toewijzing vatbaar.
4.8. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 890,81 aan verschotten en op
€ 1158 ,-- (2 punten x € 579,00) aan salaris voor de advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen het bedrag van € 34.933,68 (zegge: vierendertigduizend negenhonderddrieëndertig euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek vanaf 19 juli 2011 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 2.048,81;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.
[427/2009]