vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 398546 / HA ZA 12-282
Vonnis in incident van 8 augustus 2012
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PLAN-R B.V.,
gevestigd te Vught,
eiseres in het voegingsincident,
advocaat mr. Ph.H.J.G. van Huizen te Rotterdam,
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het voegingsincident,
verweerder in het verwijzingsincident,
advocaat mr. P.P. Bergers te Barendrecht,
1. naamloze vennootschap AKD PRINSEN VAN WIJMEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het verwijzingsincident,
advocaat mr. A.G. van Marwijk Kooy te Amsterdam,
2. [gedaagde 2], h.o.d.n. PLAN-R,
wonende te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. P.H.J.G. van Huizen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna “Plan-R B.V.”, “[eiser]”, “AKD”, en “[gedaagde 2]” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter van AKD;
- de incidentele conclusie van antwoord in het verwijzingsincident van [eiser];
- de incidentele conclusie tot voeging van Plan-R B.V.;
- de incidentele conclusie van antwoord in het incident tot voeging van [eiser].
1.2. AKD en [gedaagde 2] hebben, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet geconcludeerd voor antwoord in het voegingsincident.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling in het incident tot voeging
2.1. Plan-R B.V. vordert dat de rechtbank haar toestaat zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van AKD en [gedaagde 2]. [eiser] voert verweer. AKD en [gedaagde 2] hebben niet geconcludeerd voor antwoord in het incident. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. Ingevolge artikel 217 Rv. kan ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Voor het aannemen van een belang van een derde om zich te kunnen voegen is voldoende dat een uitkomst van de procedure, die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt, benadeling van de rechtspositie van die derde tot gevolg zou kunnen hebben.
2.3. De rechtbank zal de vordering van Plan-R B.V., waartegen AKD verweer heeft gevoerd, afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Plan-R B.V. heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de activiteiten van de eenmanszaak Plan-R aan haar zijn overgedragen en dat zij met de voeging wil bewerkstelligen dat de uitkomst van de onderhavige procedure gezag van gewijsde en kracht van gewijsde heeft tussen Plan R B.V. en [eiser]. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is niet duidelijk dat op grond hiervan een belang bestaat zoals bedoeld in art. 217 Rv en is vereist voor toewijzing van de vordering tot voeging. Voeging heeft niet het door Plan-R B.V. beoogde rechtsgevolg. Plan-R B.V. heeft voorts niet, danwel onvoldoende, gesteld en onderbouwd op welke wijze een voor AKD en [gedaagde 2] ongunstige uitkomst van de procedure nadelige gevolgen heeft voor Plan-R B.V. Hierbij is van belang dat de gedaagde [gedaagde 2] in persoon is gedagvaard en dat Plan-R B.V. een besloten vennootschap is. Door Plan-R B.V. is niet gesteld welke omstandigheden maken dat een nadelige uitkomst voor [gedaagde 2] (in persoon) mogelijk een negatief gevolg oplevert voor de rechtspositie van (de besloten vennootschap) Plan-R B.V., zodat de rechtbank moet aannemen dat het vereiste belang niet aanwezig is.
2.4. Gelet op het bovenstaande zal de vordering worden afgewezen. Plan-R B.V. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. Het geschil en de beoordeling in het verwijzingsincident
3.1. AKD vordert dat de rechtbank de zaak in zijn geheel verwijst naar de kantonrechter. AKD legt hieraan ten grondslag dat op grond van artikel 216 Pensioenwet (hierna: Pw) de kantonrechter bevoegd is om van vorderingen met betrekking tot pensioen kennis te nemen. Zij stelt dat van dergelijke vorderingen sprake is, nu de vorderingen jegens AKD en [gedaagde 2] zijn gegrond op aansprakelijkheid voor een (gesteld) slecht advies van [gedaagde 2] met betrekking tot de pensioenovereenkomst tussen AKD en [eiser] en de uitvoering daarvan. Als de vordering op [gedaagde 2] niet onder het bereik van artikel 216 Pw valt, moet de vordering naar de kantonrechter worden verwezen, wegens litispendentie en connexiteit tussen de vorderingen jegens AKD en jegens [gedaagde 2].
3.2. [eiser] voert verweer. [eiser] heeft schade geleden als gevolg van een pensioenadvies van [gedaagde 2] d.d. 25 april 2001 (hierna: het advies), maar de vorderingen zijn niet uitsluitend gegrond op dit advies. Er is geen sprake van vorderingen zoals bedoeld in artikel 216 Pw.
3.3. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank betreft de vordering van [eiser] jegens AKD een onderwerp dat op grond van art. 216 Pw door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] aan zijn vordering in de hoofdzaak onder meer ten grondslag heeft gelegd dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het pensioenadvies. Het advies diende ertoe een pensioenregeling voor [eiser] mogelijk te maken ten behoeve van de te sluiten arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en AKD. Tussen [eiser] en AKD is op basis van het advies ook daadwerkelijk een pensioenovereenkomst in de zin van artikel 1 Pw tot stand gekomen. De vordering heeft betrekking op deze pensioenovereenkomst. De gestelde schade houdt verband met pensioenaanspraken op basis van de pensioenovereenkomst. Tevens is sprake van een werknemer/werkgeververhouding.
Gelet op deze feiten is de kantonrechter op grond van artikel 216 Pw bevoegd. Dat [eiser] stelt dat hij zijn vordering tevens heeft gebaseerd op andere gronden doet hier niet aan af.
3.4. De vorderingen van [eiser] zijn ook jegens [gedaagde 2] ingesteld. Uit de dagvaarding leidt de rechtbank af dat [eiser] jegens [gedaagde 2] het verwijt maakt dat [gedaagde 2] met het advies een (wettelijke) zorgplicht heeft geschonden. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank staat gelet op de door [eiser] gestelde feiten op voorhand niet vast dat sprake is van een vordering zoals bedoeld in art. 216 Pw. De rechtbank ziet echter aanleiding ook de vordering jegens [gedaagde 2] te verwijzen naar de kantonrechter. De zaken zijn zodanig verknocht dat het op voorhand onwenselijk voorkomt beide zaken door verschillende rechters te laten behandelen. Van verknochtheid is reeds sprake indien de vorderingen zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Door [eiser] is niet weersproken dat partijen en rechtsfeiten in deze zaken deels dezelfde zijn. De verknochtheid van de zaken is hiermee reeds voldoende aangetoond. Voorts is sprake van een vergaande samenhang tussen de vorderingen, gelet op het onderwerp van het geschil tussen partijen en op het aan de vorderingen ten grondslag liggende feitencomplex. Uit de dagvaarding en conclusie van antwoord van AKD leidt de rechtbank af dat de gestelde aansprakelijkheid van AKD alles te maken heeft met de gestelde schending van de zorgplicht door [gedaagde 2]. Aldus bestaat onmiskenbaar samenhang tussen de verschillende vorderingen, welke samenhang zich verzet tegen de afzonderlijke behandeling van de vorderingen.
3.5. De stelling van [eiser] dat artikel 98 Rv meebrengt dat de zaak zou kunnen worden verwezen naar een meervoudige kamer van de sector civiel recht, kan niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank kan bij de beoordeling in dit incident niet vooruit lopen op het eventuele oordeel van de kantonrechter dat de hoofdzaak ongeschikt is voor de behandeling en beslissing door één rechter.
3.6. Op grond van het bovenstaande zal de onderhavige procedure in zijn geheel worden verwezen naar de kantonrechter.
3.7. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident tot voeging
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt Plan-R B.V. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op
€ 452,00,
4.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het verwijzingsincident
4.4. wijst de vordering toe,
4.5. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
4.6. verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, op donderdag 23 augustus om 14.30 uur,
4.7. wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
4.8. wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.9. wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012.