ECLI:NL:RBROT:2012:BX3469

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/697
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en last onder dwangsom opgelegd wegens clandestiene uitzending via antenne-installatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder, waarbij verweerder aan eiser een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom heeft opgelegd. Dit besluit was het gevolg van een clandestiene uitzending via een antenne-installatie die op het perceel van eiser was geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek, dat bestond uit radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en visuele waarnemingen door inspecteurs van verweerder, voldoende bewijs heeft geleverd dat het radiocommunicatiesignaal afkomstig was van de antennemast op het perceel van eiser. De rechtbank oordeelde dat eiser redelijkerwijs had moeten voorkomen dat er een clandestiene uitzending plaatsvond, aangezien hij de verantwoordelijkheid had over de antenne-installatie op zijn perceel.

Het procesverloop begon met een besluit van verweerder op 9 augustus 2011, waarin eiser werd geïnformeerd over de bestuurlijke boete van € 2.500 en een last onder dwangsom. Eiser had bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser voerde in beroep aan dat er onvoldoende bewijs was voor de uitzending, omdat verweerder niet had geprobeerd de overtreding op heterdaad te betrappen. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteurs voldoende bewijs hadden verzameld en dat eiser als functioneel dader kon worden aangemerkt, omdat hij de mogelijkheid had om de antenne-installatie te verwijderen.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had geen recht op proceskostenvergoeding. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/697
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2012 in de zaak tussen
[…], eiser,
en
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Agentschap Telecom), verweerder,
gemachtigde: mr. J.I.M. van der Vange.
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 13 januari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2012. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 21 maart 2011 heeft verweerder aan eiser de ‘Voorlichtingsbrief nieuw beleid illegale uitzendingen’ gezonden. In deze brief wordt eiser meegedeeld dat op 11 maart 2011 door een inspecteur van verweerder is geconstateerd dat op het perceel van eiser of op het bij hem in gebruik zijnde perceel [adres], een antenne-installatie is aangetroffen. Deze antenne-installatie is voorzien van één of meerdere antennes die bij uitstek geschikt zijn voor het plegen van illegale uitzendingen in de FM-omroepband. Verweerder heeft eiser gewaarschuwd dat intensief zal worden gecontroleerd op illegale uitzendingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van dit soort antenne-installaties en dat bij het constateren van een illegale uitzending handhavend zal worden opgetreden.
2. Volgens een op 29 juni 2011 opgemaakt ‘Rapport van bevindingen’ blijkt dat inspecteurs bij de hoofdafdeling Toezicht van verweerder op 28 juni 2011, omstreeks 18:10 uur, door middel van een in de dienstauto aanwezige radio-ontvanger op een frequentie van 95,1 megahertz in de FM-omroepband een kennelijk clandestiene zender hebben beluisterd. Via deze zender werd muziek uitgezonden. Radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en een ter plaatse ingesteld onderzoek wezen uit dat de door deze zender uitgezonden radiocommunicatiesignalen werden uitgestraald vanaf een antenne-installatie. De antenne-installatie stond opgesteld op het perceel [adres].
In deze antenne-installatie was één verticaal gepolariseerde antenne gemonteerd, die bij uitstek geschikt was voor het uitstralen van radiocommunicatiesignalen in de FM-omroepband. Uit onderzoek bleek dat eiser de verantwoordelijke gebruiker was van het betreffende perceel.
3. Bij brief van 13 juli 2011 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een bestuurlijke boete van € 2.500,-- en een last onder dwangsom, wegens overtreding van artikel 10.9, eerste lid, in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw). De last strekt ertoe dat eiser geen radiozendapparaten gebruikt of laat gebruiken, aanlegt of laat aanleggen, dan wel geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft, zonder de vereiste vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Indien eiser niet aan deze last voldoet, verbeurt hij per geconstateerde overtreding per dag een dwangsom van € 2.250,--, met een maximum van € 33.750,--. Tevens heeft verweerder meegedeeld dat eiser in aanmerking komt voor een spijtoptanten-regeling. Deze regeling houdt in, dat als eiser binnen vijf werkdagen na verzending van de onderhavige brief de antennes blijvend uit de mast op zijn perceel heeft verwijderd, de voorgenomen bestuurlijke boete zal worden gehalveerd. Eiser heeft bij brief van 16 juli 2011 op dit voornemen gereageerd.
4. Tijdens een op 23 juli 2011 door toezichthoudend ambtenaren van verweerder uitgevoerde controle is gebleken dat bij het perceel van eiser geen antenne-installatie (meer) stond opgesteld. Eiser heeft zodoende overeenkomstig de spijtoptantenregeling gehandeld.
Verweerder heeft hierop bij het primaire besluit een bestuurlijke boete van € 1.250,-- en de onder punt 3 genoemde last onder dwangsom opgelegd.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij mede gebaseerd op een ‘Aanvullend rapport van bevindingen’ van 12 januari 2012, waarin de bij het onderzoek van 28 juni 2011 betrokken inspecteurs een nadere toelichting geven op de wijze van uitvoering van dit onderzoek en op hun waarnemingen ter plaatse.
6. Eiser voert in beroep aan dat er onvoldoende bewijs is dat er vanaf zijn antenne-installatie is uitgezonden, nu verweerder er niet voor heeft gekozen om degene die de overtreding heeft gepleegd op heterdaad te betrappen. Eiser handhaaft zijn in bezwaar gedane verzoek om een peilrapport te overleggen.
7. Op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Tw is voor het gebruik van frequentie-ruimte een vergunning van Onze Minister vereist.
In artikel 10.9, eerste lid, van de Tw is bepaald dat het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten slechts is toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van deze wet een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
In artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tw is bepaald dat met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het gebruik van frequentieruimte.
In artikel 15.2, eerste lid, van de Tw is bepaald dat Onze Minister bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in
artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen.
In artikel 15.4, eerste lid, van de Tw - voor zover hier van belang - is bepaald dat Onze Minister, ingeval van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde voorschriften, de overtreder een boete kan opleggen van ten hoogste € 450.000,--.
In artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
8. De rechtbank is van oordeel dat het ‘Rapport van bevindingen’ van 29 juni 2011, dat is gebaseerd op radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en visuele waarnemingen door de inspecteurs, toereikend is om met voldoende zekerheid vast te stellen dat het gepeilde radiocommunicatiesignaal, zoals omschreven in het rapport, afkomstig is van de antennemast op het perceel van eiser. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking het ‘Aanvullend rapport van bevindingen’ van 12 januari 2012, waarin wordt toegelicht hoe de antenne-installatie is gelokaliseerd, en de nadere uitleg in het verweerschrift over de werkwijze bij het uitvoeren van radiopeilingen en de nauwkeurigheid van de vaststelling van de geconstateerde overtreding.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet opslaan en op papier (in de vorm van het door eiser gevraagde peilrapport) weergeven van de met de radiopeilingen verkregen meetgegevens - zo dit al mogelijk zou zijn geweest met de in dit geval gebruikte meetapparatuur -, niet afdoet aan de bevindingen en de geconstateerde overtreding. De rechtbank acht tevens van belang dat de rapporten zijn opgemaakt door daartoe aangewezen ambtenaren, als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tw.
9. Voor zover eiser beoogt te stellen dat iemand anders dan hijzelf de overtreding heeft gepleegd, overweegt de rechtbank dat evenals in het strafrecht, het uitgangspunt is dat de bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd aan degene die de overtreding pleegt. Dit kan zijn degene die door zijn fysieke handelingen de bestanddelen van het delict vervult. Uit het IJzerdraadarrest (HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378), alsmede het Slavenburgarrest
(HR 16 december 1986, NJ 1987, 321) volgt echter dat een strafbaar feit ook gepleegd kan worden door de zogenaamde functionele dader. Daarvan is sprake als de fysieke handelingen die de overtreding opleveren in de machtssfeer van de functionele dader liggen en de functionele dader deze handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden, waarbij van dit laatste reeds sprake is indien de functionele dader is tekortgeschoten in hetgeen redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om wederrechtelijke gedragingen te voorkomen. Belangrijk criterium is evenzeer of betrokkene een (eind)verantwoordelijkheid heeft.
10. Niet wordt betwist dat eiser de verantwoordelijke gebruiker is van het perceel [adres], waarop zich de in geding zijnde antenne-installatie bevond. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft benadrukt, wordt door verweerder niet gesteld dat eiser op 28 juni 2011 zelf een clandestiene radio-uitzending heeft verzorgd, maar dat dit is gebeurd door middel van de op zijn perceel aanwezige antenne-installatie. Van eiser had redelijkerwijs verwacht mogen worden dat hij de wederrechtelijke gedraging (in dit geval: de clandestiene uitzending via deze antenne-installatie) zou voorkomen. In dit verband is van belang dat eiser het in zijn macht had om de antenne-installatie van zijn perceel te verwijderen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser als functioneel dader moet worden aangemerkt. Voor een binnentreden van eisers woning om ‘degene die de overtreding heeft gepleegd op heterdaad te betrappen’, bestond - nog daargelaten dat het geen strafrechtelijk onderzoek betrof - geen noodzaak.
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eiser terecht en op goede gronden als overtreder van artikel 10.9, eerste lid, van de Tw heeft aangemerkt.
Gelet hierop kon verweerder eiser de bestuurlijke boete en dwangsom opleggen.
12. Het bestreden besluit kan in rechte stand houden. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.