ECLI:NL:RBROT:2012:BX1436
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Incident relatieve bevoegdheid in ondernemingsrechtelijk geschil tussen vennoten
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam diende, ging het om een incident betreffende de relatieve bevoegdheid in een geschil tussen vennoten van een maatschap. De eiser, wonende te [woonplaats 1], had een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die beiden woonden te [woonplaats 2]. De eiser stelde dat de rechtbank bevoegd was op basis van artikel 105 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat ook van toepassing is op geschillen tussen vennoten van een maatschap. De gedaagden voerden aan dat de rechtbank van hun woonplaats bevoegd was, zoals bepaald in artikel 99 lid 1 Rv.
De rechtbank beoordeelde de argumenten van beide partijen en concludeerde dat de vordering van de eiser betrekking had op de verplichtingen van de vennoten jegens elkaar. De rechtbank oordeelde dat de maatschap, waarover het geschil ging, gevestigd was in Bleiswijk, en dat de rechtbank Rotterdam daarom bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank verwierp het verzoek van de gedaagden om zich onbevoegd te verklaren en verklaarde zich bevoegd om de hoofdzaak te behandelen.
De uitspraak werd gedaan op 11 juli 2012 door mr. Th. Veling en de zaak werd verwezen naar de rol van 22 augustus 2012 voor conclusie van antwoord. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de eiser tot dat moment waren begroot op € 452,00. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste bevoegdheid in geschillen tussen vennoten en de toepassing van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.