ECLI:NL:RBROT:2012:BX0407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/750051-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Klein Wolterink
  • mr. Vroom
  • mr. Volker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van 147 kilo cocaïne en voorbereidingshandelingen met vrijspraak voor verlengde invoer

Op 4 juli 2012 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 147 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 13, 15 en 18 juni 2012 en werd op 20 juni 2012 gesloten. De verdachte werd vrijgesproken van de verlengde invoer, maar kreeg een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd voor de bewezenverklaring van de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het organiseren van het cocaïnetransport, dat op 20 maart 2011 plaatsvond. De cocaïne was verborgen in een container die vanuit Costa Rica naar Rotterdam was vervoerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van medeverdachten en getuigen, die bevestigden dat de verdachte de leiding had over de organisatie en betrokken was bij de voorbereidingen voor de invoer van de drugs. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie mee. De verdachte had een organiserende en leidende rol en was verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van het bedrijf dat betrokken was bij de smokkel. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, rekening houdend met het feit dat de verdachte recentelijk niet was veroordeeld voor andere strafbare feiten. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/750051-11
Datum uitspraak: 4 juli 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. K. Versteeg, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13, 15 en 18 juni 2012 en is op 20 juni 2012 gesloten.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Ekiz heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren, met aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 20 maart 2011 tot en met 24 maart 2011 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een hoeveelheid van ongeveer 147 kilogram (netto) cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende
lijst I,
2.
hij
in de periode van 1 augustus 2009 tot en met 24 maart 2011
te Rotterdam en Maastricht en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van
(ongeveer) 147 kilogram (netto) cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- een bedrijf, genaamd [bedrijf]., aangezocht teneinde een container,
[container-nummer], te kunnen voorzien van smokkelruimtes en
- smokkelruimtes vervaardigd in een container, [container-nummer], en
- steunpoten vervaardigd en
- contact onderhouden met zijn mededader(s) en
- afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en
- een loods (gelegen aan de [straat] te [plaats])
geregeld en ter beschikking gesteld ten behoeve van de overslag
van voornoemde hoeveelheid verdovende middelen ende bijbehorende
deklading en
- de container [container-nummer] (waarin cocaïne was verborgen) laten vervoeren
naar de loods en
- de container [container-nummer] op steunpoten geplaatst en omhoog
gelift teneinde bij de verdovende middelen te kunnen komen en
- een busje geregeld ten behoeve van het (verdere) vervoer van de verdovende
middelen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING VAN FEIT 1
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 147 kilogram cocaïne. Hierbij wordt gedoeld op het binnen het Nederlands grondgebied brengen van die cocaïne op 20 maart 2011, toen het zeeschip [naam schip], waarop de container zich bevond waarin de cocaïne was verborgen, vanaf zee naar een ligplaats in de Rotterdamse haven voer.
Aangezien de cocaïne in Rotterdam door de politie uit de container is verwijderd ziet de bewezenverklaring niet op de handelingen met betrekking tot de container die daarna hebben plaatsgevonden. De ten laste gelegde zogeheten verlengde invoer van 147 kilogram cocaïne – invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid van de Opiumwet - wordt dan ook niet bewezen geacht.
NADERE BEWIJSMOTIVERINGEN
Namens de verdachte is aangevoerd dat indien de rechtbank (onderdelen van) het derde aanvullende proces-verbaal in het onderzoek Lijgierig als bewijsmiddel zou bezigen, dan wel redengevend zou achten, het onderzoek ter terechtzitting dient te worden aangehouden. Er dient onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) plaats te vinden, te weten een handschriftvergelijkend onderzoek naar de vellen met aantekeningen (AH-006, bijlage 4) en onderzoek naar de aanwezigheid van sporen afkomstig van de verdachte op goederen die zich bevonden in of bij de in het pand van de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen verborgen bergruimte, aldus de raadsvrouw.
Dit voorwaardelijk gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling ter terechtzitting wordt afgewezen.
De vellen met aantekeningen waar de raadsvrouw op doelt worden niet voor het bewijs gebruikt. Daarmee is de noodzaak van handschriftvergelijkend onderzoek naar deze vellen papier komen te ontvallen. Voor wat betreft de in de schuur van de woning van de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen boardingpassen op naam van [verdachte] geldt dat deze niet op sporen zijn veilig gesteld en dat het door de raadsvrouw voorgestelde onderzoek reeds hierom niet kan worden uitgevoerd.
Voorts wordt voor wat betreft het bewijs het navolgende overwogen.
De partij cocaïne bevond zich in geheime bergruimtes in een container, beladen met gedroogde ananas. De container was verzonden door een bedrijf in Costa Rica en was geadresseerd aan het bedrijf [bedrijf] in [plaats]. Vast staat dat de verdachte binnen laatstgenoemd bedrijf, dat zich bezig hield met de internationale handel in groente en fruit, werkzaamheden verrichtte. Verdachte heeft dit ook zelf verklaard. Verder staat vast dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] aanwezig zijn geweest toen de container daar werd afgeleverd en dat zij de lading ananas hebben gelost.
De verdachte heeft ontkend dat hij iets te maken heeft met de aangetroffen partij cocaïne.
Genoemde [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op verzoek van onder andere de verdachte het bedrijf met de naam [bedrijf] heeft opgericht en dat hij weliswaar directeur werd, doch feitelijk geen verstand van zaken had en zich nergens mee bemoeide. Voor zover hij iets deed binnen het bedrijf zou hij dat slechts hebben gedaan op aanwijzing en in opdracht van de verdachte. [medeverdachte 2] zou, zo zegt hij zelf, katvanger zijn geweest. [medeverdachte 2] verklaart dat hij de verdachte aanduidde met de naam “De Lange”. De verdachte bevestigt dit.
De verklaring van [medeverdachte 2] dat het de verdachte en niet hijzelf was die het voor het zeggen had bij [bedrijf] wordt ondersteund door verklaringen van de getuigen [eigenaar] (eigenaar de loods van [bedrijf]), [chauffeur] (chauffeur van de vrachtauto waarmee de container werd afgeleverd) en [boekhouder] (boekhouder van [bedrijf]).
De medeverdachte [medeverdachte 3], eigenaar/directeur van het bedrijf [bedrijf] te Maastricht, heeft verklaard dat hij op verzoek van de medeverdachte [medeverdachte] en een persoon die hij kent als “De Lange” de geheime bergplaatsen in de container heeft laten bouwen. [medeverdachte 3] heeft de verdachte van een foto herkend als die “De Lange”. Bij latere gelegenheden heeft hij overigens aangegeven niet helemaal zeker te zijn van die herkenning.
De medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij zijn medewerking heeft verleend aan [naam[ (die hij van een foto herkent als de medeverdachte [medeverdachte]) en ene “De Lange”, die hem hadden benaderd voor het inbouwen van geheime bergplaatsen in een container. Deze werkzaamheden werden uitgevoerd in het bedrijf van de hiervoor genoemde [medeverdachte 3].
De medeverdachte [medeverdachte] heeft erkend dat hij bemoeienis heeft gehad met de bewuste container waarin de cocaïne was verborgen. Ook hij heeft daarbij gesproken over een “De Lange”. Deze persoon zou hem benaderd hebben voor het maken van voor smokkel bedoelde geheime bergplaatsen in de container, voor het maken van een reis naar Costa Rica om aan personen aldaar de werking van de bergplaatsen uit te leggen en voor het leeghalen van de container na aankomst in Nederland. Een week voor zijn aanhouding zou [medeverdachte] door De Lange zijn meegenomen naar de loods van [bedrijf]
Gelet op al deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, wordt bewezen geacht dat de verdachte de door alle anderen genoemde “De Lange” is, die zich bezig heeft gehouden met de invoer van de container met cocaïne vanuit Costa Rica en met de voorbereiding van dat transport. De omstandigheid dat de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte] uitdrukkelijk hebben gezegd dat de verdachte niet de persoon is die zij “De Lange”noemen maakt dit niet anders. Aangenomen wordt dat zij in dit opzicht niet de waarheid hebben gesproken. Als dit anders was dan zou dat betekenen dat er bij [bedrijf] behalve de verdachte, die “De Lange”wordt genoemd, nog een andere persoon die ook als “De Lange” wordt aangeduid, actieve bemoeienis moeten hebben gehad met de bewuste container. Voor het bestaan van een dergelijke persoon zijn echter onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen.
Hierbij wordt nog van belang geacht dat er een verband kan worden gelegd tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], terwijl de verdachte zegt dat hij [medeverdachte] in het geheel niet kent. Bij een doorzoeking van de schuur van de woning van [medeverdachte] zijn immers boardingpassen voor vluchten vanuit en binnen Turkije aangetroffen die luiden op naam van [verdachte]. Noch [medeverdachte] noch de verdachte heeft daar een aannemelijke verklaring voor gegeven.
Alles overziend wordt bewezen geacht dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van het voorbereiden van een feit,bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of door zich of een ander gelegenheid of middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen of voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het organiseren van een cocaïnetransport van een forse omvang - ongeveer 147 kilo - en aan het uitvoeren van voorbereidingshandelingen ten behoeve van deze invoer. Wanneer deze partij cocaïne niet door de politie zou zijn onderschept, zou deze op de markt zijn gebracht met alle schadelijke gevolgen van dien. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevorderen de toename van vermogensdelicten. Het is algemeen bekend dat gebruikers, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, veelvuldig strafbare feiten plegen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert voor alle personen die zitten in de organisatie van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn streven naar geldelijk voordeel.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de strafmaat in aanmerking dat de verdachte een organiserende en leidende rol in de cocaïnesmokkel had. De verdachte was immers degene die feitelijk de dagelijkse leiding over [bedrijf] had. De verdachte was ook betrokken bij het laten prepareren van de container.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de strafoplegging is in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 mei 2012, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (VIJF) JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. Vroom en Volker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Balk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2012.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 4 juli 2012:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 20 maart 2011 tot en met 24 maart 2011 te
te Rotterdam en/of [plaats] en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of
België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (hieronder
mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet),
een hoeveelheid van ongeveer 147 kilogram (netto) cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde (telkens) cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(art. 2/A OW jo. art 47 Sr)
2.
hij
in of omstreeks de periode van 1 augustus 2009 tot en met 24 maart 2011
te Rotterdam en/of Maastricht en/of Amsterdam en/of Antwerpen, in elk geval in
Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
(ongeveer) 147 kilogram (netto) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- een bedrijf, genaamd [bedrijf]., aangezocht teneinde een container,
[container-nummer], te kunnen voorzien van smokkelruimtes en/of
- smokkelruimtes te kunnen vervaardigen in een container, [container-nummer], en/of
- hydraulische steunpoten laten vervaardigen en/of
- een container, [container-nummer], laten prepareren door er verborgen ruimtes in
te maken en/of
- een bedrijf genaamd [bedrijf] opgericht en/of
- contact onderhouden met zijn mededader(s) en/of
- afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of
- een loods en/of pand (gelegen aan de [straat] te [plaats])
geregeld en/of ter beschikking gesteld ten behoeve van de op en/of overslag
van voornoemde hoeveelheid verdovende middelen en/of de bijbehorende
deklading en/of
- de container [container-nummer] (waarin cocaïne was verborgen) laten vervoeren
naar de loods en/of
- de container [container-nummer] op hydraulische steunpoten geplaatst en omhoog
gelift teneinde bij de verdovende middelen te kunnen komen en/of
- een busje geregeld ten behoeve van het (verdere) vervoer van de verdovende
middelen;
(art. 10a OW jo. art. 47 Sr)