ECLI:NL:RBROT:2012:BW8062
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tijdigheid van verzet tegen verstekvonnis in civiele procedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de vraag aan de orde of het verzet van gedaagde 1 tegen een eerder verstekvonnis tijdig is ingesteld. Het verstekvonnis, gewezen op 22 maart 2006, werd aan gedaagde 1 betekend op 16 maart 2011. Gedaagde 1 stelt dat hij op 27 augustus 2011 een executoriaal beslag heeft ontvangen, maar de rechtbank concludeert dat deze betekening niet het verstekvonnis betreft, maar een executoriaal beslag dat eerder is gelegd. De rechtbank oordeelt dat gedaagde 1 te laat in verzet is gekomen, aangezien de termijn van acht weken voor het indienen van verzet verstreken was op het moment dat het verzetschrift op 28 september 2011 werd ontvangen.
De rechtbank wijst erop dat de vermelding van de verkeerde gerechtelijke instantie in het exploot van 26 augustus 2011 als een kennelijke schrijffout moet worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat gedaagde 1 niet ontvankelijk is in zijn verzet, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op het verstekvonnis. Daarnaast wordt vastgesteld dat de besloten vennootschap Bomaro, die ook als gedaagde is genoemd, geen verzet heeft ingesteld, omdat er geen gronden zijn aangedragen die betrekking hebben op Bomaro.
De rechtbank veroordeelt gedaagde 1 in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 452,00 aan salaris voor de advocaat. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 23 mei 2012 en bevestigt de noodzaak voor partijen om tijdig te reageren op gerechtelijke uitspraken om hun rechten te waarborgen.