ECLI:NL:RBROT:2012:BW7431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
395990 - KG ZA 12-125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over de plaatsing van camera's en privacy-inbreuk

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen eiser en gedaagden over de plaatsing van camera's op het erf van gedaagden. Eiser vordert dat gedaagden de camera's B, C en D verwijderen, omdat hij vreest dat deze camera's inbreuk maken op zijn privacy. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagden in beginsel het recht hebben om camera's te plaatsen ter beveiliging van hun woning en erf, maar dat dit recht niet onbegrensd is. De rechter heeft geoordeeld dat de camera's B en D, die zicht hebben op het erf van eiser, een onredelijke inbreuk op zijn privacy kunnen vormen. Gedaagden hebben echter aangeboden om een ondoorzichtige carport te plaatsen, waardoor de camera's geen zicht meer hebben op het erf van eiser. De voorzieningenrechter heeft gedaagden een termijn van zes maanden gegeven om deze carport te realiseren. De vordering van eiser met betrekking tot camera C is afgewezen, omdat de rechter van mening is dat gedaagden geen onrechtmatige inbreuk maken op de privacy van eiser met deze camera. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 395990 / KG ZA 12-125
Vonnis in kort geding van 22 mei 2012
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. B. van Nieuwaal,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. R.C.A. van ’t Zelfde.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 20 februari 2012;
- de producties van [eiser];
- de producties van [gedaagden];
- de pleitnota van mr. B. van Nieuwaal;
- de pleitnota van mr. R.C.A. van ’t Zelfde.
1.2. Partijen hebben hun standpunten ter zitting van 7 mei 2012 nader toegelicht. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. [gedaagden] hebben, nadat zij hiertoe door de voorzieningenrechter ter zitting in
de gelegenheid zijn gesteld, op 9 mei 2012 technische gegevens aangaande de camera’s B, C en D met een eenvoudige gebruikershandleiding dienaangaande overgelegd.
[eiser] heeft hierop bij fax d.d. 11 mei 2012 gereageerd.
2. De feiten
2.1. [eiser] en [gedaagden] zijn buren van elkaar en wonen respectievelijk aan de [adres]
2.2. Op 16 december 2008 hebben (ondermeer) [gedaagden] een kort geding jegens
[eiser] aanhangig gemaakt, waarin zij vorderen dat [eiser] de drie op zijn erf geïnstalleerde camera’s, waaronder een “outdoor dome camera” te verwijderen, dan wel de opstelling van de camera’s zodanig te wijzigen dat daarmee slechts de eigen woning en het terrein van [eiser] kan worden geobserveerd. Bij vonnis in dit kort geding d.d. 23 december 2008 (zaak-/rolnummer 319804/KG ZA 08-1096) is [eiser] veroordeeld de “outdoor dome camera”, op straffe van een dwangsom, te verwijderen en verwijderd te houden .
2.3. Begin 2012 hebben [gedaagden] in totaal vier camera’s op hun erf bevestigd. Camera A, B en C aan hun woonhuis en camera D aan de garage van [gedaagden]
Links op het perceel van [eiser] - genummerd [nummer] - bevindt zich zijn woonhuis en rechts op zijn perceel heeft [eiser] een schuur gebouwd.
2.4. Camera B en C zijn van het merk Sony type 1/3”CCD. Deze camera’s hebben geen zoom- en groothoekfunctie en bestrijken buiten een afstand van 10 meter. Camera D betrof eerst een outdoor dome camera en is onlangs door [gedaagden] vervangen door een camera van het merk Sony type 1/4”CCD. Deze camera heeft een zoomfunctie en heeft buiten een bereik van 15 meter.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat het de voorzieningenrechter moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen om binnen 24 uur na het betekenen van dit vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,--voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] niet aan het vonnis zullen voldoen, met een maximum van € 50.000,--, althans een termijn/bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen:
1. de camera’s, (thans) bevestigd aan de zijgevel/achtergevel van het woonhuis van [gedaagden] alsmede bevestigd aan de garage (hiervoor aangeduid als de camera’s B, C en D), te verwijderen en verwijderd te houden, althans zodanige maatregelen te treffen, alles opdat niet langer via deze camera’s zicht bestaat op/in het huis/opstallen en op het erf en tuin/percelen van [eiser];
2. evenmin camera’s te plaatsen c.q. te bevestigen aan opstallen en/of op percelen van [gedaagden], die zijn gericht/afgesteld en/of zicht hebben op/in het huis/opstallen en/of op het erf en tuin/percelen van [eiser];
3. met veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de (werkelijke) kosten van rechtsbijstand, (vooralsnog) begroot op € 3.900,-- te vermeerderen met BTW, althans tot veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt - voor zover relevant - hierna ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tegen camera A heeft [eiser] in de huidige opstelling geen bezwaar.
Daarover hoeven dus geen beslissingen genomen te worden.
4.2. Met de stelling van [eiser] dat hij door de camera’s B, C en D van [gedaagden] continu wordt geobserveerd en bespied, althans dat daartoe bij hem gegronde vrees bestaat, is het spoedeisend belang bij de vordering gegeven.
4.3. Uitgangspunt is dat het [gedaagden] in beginsel is toegestaan om - zichtbaar - bewakingscamera’s te plaatsen ten behoeve van de beveiliging van zijn erf en woning.
[eiser] stelt dat het doel van [gedaagden] niet de beveiliging van zijn woonomgeving is, maar om [eiser] in de gaten te houden. Ter zitting hebben [gedaagden] uiteengezet dat onlangs bij hen is ingebroken, althans dat goederen van hun erf zijn ontvreemd, en dat zij - middels het plaatsen van de camera’s - herhaling trachten te voorkomen. Een dergelijke beveiliging is voor [gedaagden] van groot belang nu hun zoon een getalenteerd motorracer is, waardoor zij zaken (in hun schuur en motorbus) op hun erf onder zich hebben, die een waarde van rond de € 125.000,-- vertegenwoordigen. Dit in samenhang bezien met het feit dat [gedaagden] werkzaam zijn op de binnenvaart, waardoor zij vaak 2 weken aaneengesloten van huis zijn, brengt met zich mee dat zij een gerechtvaardigd belang hebben bij het plaatsen van de bewakingscamera’s, aldus [gedaagden]. Op zichzelf heeft [eiser] dit niet weersproken. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er in dit kort geding vanuit dat [gedaagden] een redelijk belang hebben bij de plaatsing van de camera’s B, C en D ter beveiliging van hun woning en hun erf.
4.4. Het recht van [gedaagden] om hun eigendommen te beveiligen is evenwel niet onbegrensd. Onder omstandigheden kan de plaatsing van de camera’s onrechtmatig jegens [eiser] zijn. Dit zal het geval kunnen zijn indien [gedaagden] met de camera’s inbreuk maakt op de privacy van [eiser]. [eiser] stelt dat [gedaagden] een ontoelaatbare inbreuk op zijn ongestoord woongenot en zijn persoonlijke levenssfeer plegen met het plaatsen van de camera’s B, C en D op de wijze zoals onder 2.3 is weergegeven. In de visie van [eiser] wordt hij op zijn erf door deze camera’s continu geobserveerd en bespied, althans daartoe bestaat bij hem gegronde vrees. [gedaagden] betwisten dat er sprake is van inbreuk op de privacy van [eiser], nu de camera’s B, C en D, na aanpassingen door [gedaagden] voor de zitting, waarbij camera D zelfs geheel door [gedaagden] is vervangen, uitsluitend staan gericht op het eigen erf van [gedaagden].
4.5. [eiser] stelt dat hij door camera C (zie 2.3) in zijn privacy wordt belemmerd, nu deze camera staat afgesteld op de ramen die zich in de zijgevel van zijn schuur bevinden. [gedaagden] stellen dat zij op 1 maart 2012 het zicht van camera C dusdanig hebben gewijzigd dat thans uitsluitend het erf van [gedaagden] zelf in beeld is. Bovendien is er - in de visie van [gedaagden] - nimmer sprake geweest van onrechtmatig handelen van [gedaagden] jegens [eiser] door het plaatsen van camera C, nu [eiser] zelf - in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW - binnen twee meter van de grenslijn van het tussen [eiser] en [gedaagden] gelegen erf zonder toestemming van [gedaagden] ramen in de zijgevel van de schuur, die uitzicht op het erf van [gedaagden] geeft, heeft geplaatst.
4.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De bezwaren van [eiser] jegens camera C richten zich uitsluitend op een inbreuk op zijn privacy in verband met het observeren van de ramen van de zijgevel van de schuur die uitzicht geeft op het erf van [gedaagden]. Het is de eigen - op zich rechtmatige keuze - van (de rechtsvoorganger van) [eiser] geweest om zijn schuur zo dicht tegen de erfgrens met [gedaagden] te bouwen. Het burenrecht (artikel 5:50 lid 1 BW) brengt echter mee, dat hij in beginsel daarin geen ramen mocht hebben. Dat inmiddels [gedaagden], wegens verjaring, verwijdering of het dichtmaken van deze ramen niet meer kunnen vorderen en (ingevolge artikel 5:50 lid 4 BW) geen onredelijk hinderende gebouwen of werken mogen aanbouwen brengt niet mee dat [gedaagden] nu ook in die zin rekening met die ramen moeten houden dat zij geen camera mogen hebben die zo gedraaid kan worden dat zij door de (hooggeplaatste) ramen naar binnen kunnen kijken; daarbij is mede gelet op de omstandigheid dat het hier een werkplaats betreft. Derhalve is binnen dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagden] middels het plaatsen van camera C een hen toe te rekenen onrechtmatige inbreuk op de privacy van [eiser] maken.
Het onder 1 gevorderde zal mitsdien voor zover dit ziet op camera C worden afgewezen.
4.7. Het door [eiser] gedane beroep op onrechtmatig handelen zijdens [gedaagden] middels het plaatsen van de camera’s B en D slaagt als na te melden. Weliswaar is voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden dat [gedaagden] thans geen inbreuk maken op de privacy van [eiser] middels het richten van de camera’s B en D op gedeeltes van het erf van [eiser], maar gelet op de plek waar deze camera’s zich bevinden en het type camera is voorshands voldoende komen vast te staan dat dit door [gedaagden] betrekkelijk eenvoudig is te wijzigen.
Mede gelet op het problematische verleden tussen partijen bestaat bij [eiser] de vrees dat dit in de toekomst zal kunnen veranderen. De voorzieningenrechter acht die vrees niet zonder meer onredelijk of ongegrond. [gedaagden] hebben ter zitting aangegeven bereid te zijn deze vrees van [eiser] weg te nemen middels het terugplaatsen van een ondoorzichtige carport aan de zijde van de tussen de percelen van [eiser] en [gedaagden] gelegen erfgrens, waarmee dit probleem zou zijn opgelost. De voorzieningenrechter zal [gedaagden] een periode van 6 maanden gunnen om zo’n carport te realiseren. Gelet op de huidige situatie, waarin aannemelijk is dat de camera’s niet op het erf van [eiser] staan gericht, zal [eiser] voor een periode van maximaal 6 maanden de huidige situatie moeten gedogen. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit, dat [gedaagden] zich aan de toezeggingen (dat de instellingen niet worden gewijzigd) zullen houden. Het onder 1 gevorderde zal mitsdien ten aanzien van camera B en D worden toegewezen zoals hierna in het dictum vermeld. De meegevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.8. Een veroordeling als onder 2 gevorderd is te algemeen geformuleerd en een te vergaande inperking van het recht van [gedaagden] om hun erf en woning te beveiligen om voor toewijzing in aanmerking te kunnen komen. Het onder 2 gevorderde zal derhalve worden afgewezen.
4.9. Nu partijen ieder deels in het gelijk zijn gesteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de onder 1 gevorderde voorziening voor zover die ziet op camera C;
5.2. veroordeelt [gedaagden] om zes maanden na de betekening van dit vonnis de door hen aan respectievelijk het woonhuis en de garage geplaatste camera’s B en D (zie 2.3) te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom
van € 250,00 per dag voor elke dag dat daaraan niet is voldaan met een maximum van
€ 50.000,00 aan te verbeuren dwangsommen;
5.3. bepaalt dat [gedaagden] niet aan de onder 5.2 gegeven veroordeling hoeven te voldoen indien zij uiterlijk zes maanden na betekening van dit vonnis aan de zijde van de tussen de percelen van [eiser] en [gedaagden] gelegen erfgrens een ondoorzichtige carport hebben geplaatst, waardoor voornoemde camera’s B en D geen zicht op woning, garage en erf van [eiser] kunnen hebben;
5.4. compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten in tegenwoordigheid van
mr. H.C. Fraaij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2012.
1862/106