ECLI:NL:RBROT:2012:BW6121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/ 691150-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van minderjarige verdachte na schending van procesrechten

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van aanranding en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige schendingen hebben plaatsgevonden van de rechten van de verdediging, met name door het niet horen van de aangeefsters als getuigen. De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het niet heeft voldaan aan de bevelen van de rechtbank om de aangeefsters te horen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de minderjarige verdachte zijn geschaad door de gang van zaken en dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijke behandeling van de zaak. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil bepaald, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak benadrukt het belang van een behoorlijke procesorde en de bescherming van de rechten van minderjarige verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Civiel
Team Jeugd, strafzaken
Parketnummer: 10/ 691150-10
Datum uitspraak: 10 mei 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[NAAM VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1995 en [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres]
raadsman mr. G.E. Toxopéus, advocaat te Rotterdam, die mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam, waarneemt.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2012 en van 26 april 2012 (zulks op de voet van artikel 499 juncto artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering).
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte zich op 18 juli 2010 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van [naam aangeefster 2] en [naam aangeefster 1] en daarnaast aan diefstal met geweld door met kracht aan de tas van die [naam aangeefster 2] te trekken en die tas weg te nemen.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman heeft ter terechtzitting bij wege van preliminair verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het openbaar ministerie beslissingen en bevelen van de rechtbank ten aanzien van het horen van de aangeefsters niet heeft opgevolgd. De weigering van het openbaar ministerie de aangeefsters alsnog als getuigen op te roepen is niet gebaseerd op de juiste wettelijke basis, dan wel is door het openbaar ministerie een onvoldoende belangenafweging gemaakt. De verdediging is in haar belangen geschaad nu zij niet in staat is gesteld de aangeefsters te ondervragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie steken heeft laten vallen, die nauwelijks te herstellen zijn. Het is thans onverantwoord de aangeefsters alsnog als getuigen te laten horen, omdat dit ernstige emotionele schade bij hen teweeg zou kunnen brengen.
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de consequenties die daaraan moeten worden verbonden, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Procedurele gang van zaken
De verdachte is op 18 juli 2010 in verzekering gesteld op verdenking van overtreding van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De vervolging van de verdachte is derhalve op die datum aangevangen.
Op 19 juli 2010 wordt namens [naam aangeefster 1] (ten tijde van het ten laste gelegde 12 jaar oud) aangifte gedaan door haar moeder.
Op 19 juli 2010 wordt namens [naam aangeefster 2] (ten tijde van het ten laste gelegde 12 jaar oud) aangifte gedaan door haar vader.
Beide meisjes worden op 19 juli 2010 op het politiebureau als getuige gehoord.
Per fax d.d. 2 augustus 2010 verzoekt de raadsman van de verdachte de rechter-commissaris om de aangeefsters [naam aangeefster 1] en [naam aangeefster 2] in het kader van een mini-instructie als getuige te doen horen.
Op 9 augustus 2010 wordt door de rechter-commissaris bij beschikking ex artikel 177 van het Wetboek van Strafvordering opdracht gegeven aan de opsporingsambtenaren van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond om onder meer een (studio)verhoor te doen afnemen bij [naam aangeefster 1] en [naam aangeefster 2] waarbij de raadsman in de gelegenheid zal worden gesteld om vragen te doen stellen door tussenkomst van de verhorend ambtenaar.
Ter terechtzitting van de kinderrechter d.d. 24 januari 2011 wordt door de officier van justitie om aanhouding van de zaak verzocht omdat de verzochte getuigen nog niet zijn gehoord en onduidelijk is op welke termijn dit gaat plaatsvinden. De raadsman verzet zich niet tegen de aanhouding en stelt voor dat de aangeefsters in het verhoor opnieuw hun verhaal doen, waarna er zo nodig gerichte vragen kunnen worden gesteld. De zaak wordt door de kinderrechter voor onbepaalde tijd geschorst teneinde [naam aangeefster 1] en [naam aangeefster 2] door de politie te doen horen.
Ter terechtzitting van de kinderrechter d.d. 10 februari 2012 constateert deze dat de aangeefsters nog niet als getuige zijn gehoord. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2012, opgemaakt d.d. 17 januari 2012, waaruit gemotiveerd blijkt dat en waarom verbalisant [naam verbalisant] het niet wenselijk acht aangeefster [naam aangeefster 2] nogmaals op een politiebureau als getuige te horen. Voorts maakt een proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2012 van verbalisant [naam verbalisant] deel uit van het dossier, uit welk proces-verbaal blijkt dat de moeder van aangeefster [naam aangeefster 1] heeft uiteengezet dat en waarom zij geen toestemming geeft haar dochter als getuige op het politiebureau te horen.
De raadsman persisteert bij zijn verzoek de aangeefsters als getuige te doen horen, aangezien hij twijfelt aan het waarheidsgehalte van hun belastende verklaringen.
De officier van justitie biedt haar excuses aan voor de gang van zaken en stelt voor de aangeefsters tegen de zitting van de kinderrechter d.d. 20 april 2012 op te roepen als getuigen.
De kinderrechter schorst vervolgens het onderzoek tot de terechtzitting van 20 april 2012 te 09:00 uur met bevel tot oproeping van onder meer de getuigen [namen aangeefsters 2 en 1].
Ter terechtzitting van de kinderrechter d.d. 20 april 2012 constateert deze dat de opgeroepen getuigen [namen aangeefsters 1 en 2] niet ter zitting zijn verschenen.
De officier van justitie deelt mede dat gelet op de meest recente berichten die zij van de ouders van de beide getuigen heeft gekregen over de toestand van beide getuigen, er geen gebruik is gemaakt van een bevel medebrenging. Er wordt namelijk gevreesd voor de psychische gezondheid van de aangeefsters indien zij wederom worden blootgesteld aan een verhoor.
De raadsman persisteert bij het verzoek de aangeefsters als getuige te doen horen en bepleit het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging te verklaren omdat zij bevelen van de rechtbank niet heeft opgevolgd en de verdediging nog steeds niet in staat is gesteld vragen te stellen aan de aangeefsters omtrent hun belastende verklaringen.
De kinderrechter heeft vervolgens besloten, gelet op de complexiteit van de zaak, deze te verwijzen naar de meervoudige kamer. Zij schorst het onderzoek tot de terechtzitting van de meervoudige kamer van 26 april 2012 te 14:45 uur.
Ter terechtzitting d.d. 26 april 2012 constateert de rechtbank dat tijdens de terechtzitting van 20 april 2012 de kinderrechter en de officier van justitie er per abuis van zijn uitgegaan dat door de kinderrechter op de terechtzitting van 10 februari 2012 een bevel medebrenging voor beide getuigen was afgegeven. Dit was niet het geval.
De raadsman handhaaft zijn eerder ingenomen standpunten aangaande de noodzaak van het horen van de aangeefsters als getuigen en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat er in onderhavige zaak sprake is van vormverzuimen.
Het openbaar ministerie heeft immers een opdracht van de rechter-commissaris, die door de kinderrechter meermalen is bekrachtigd, niet ten uitvoer gelegd.
Voor het tijdsverloop tussen de opdracht van de rechter-commissaris d.d. 9 augustus 2010 om [naam aangeefster 1] en [naam aangeefster 2] als getuige te doen horen, en de kennelijk vruchteloze pogingen van verbalisanten in januari 2012 en februari 2012 om hen te doen horen, is door het openbaar ministerie geen afdoende verklaring gegeven.
Ten aanzien van [naam aangeefster 2] bevindt zich thans een brief in het dossier van drs. [naam gedragsdeskundige], aan de officier van justitie d.d. 26 maart 2012, waarin wordt vermeld dat [naam aangeefster 2] bij haar onder behandeling is en dat zij dringend verzoekt [naam aangeefster 2] niet als getuige te doen horen, omdat de emotionele belasting van het oprakelen van de gebeurtenissen [naam aangeefster 2] enkele stappen achteruit zal bezorgen.
Ten aanzien van [naam aangeefster 1] bevindt zich thans een verklaring in het dossier van [naam huisarts], huisarts, gericht aan de raadsman van de moeder van [naam aangeefster 1], mr. R. Bezemer d.d. 18 april 2012, waarin de huisarts aangeeft dat hij van mening is dat [naam aangeefster 1] niet tot een herbeleving moet worden gedwongen.
De rechtbank is van oordeel, dat uit deze stukken kan worden afgeleid, dat gevreesd mag worden dat aangeefsters (verdere) psychische schade oplopen indien zij nu alsnog als getuige moeten worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het belang van de bescherming van de psychische gezondheid van beide getuigen zwaarder dient te wegen dat het belang dat de verdachte heeft bij het horen van die getuigen. Het verzoek van de verdediging om die getuigen op te roepen wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank constateert dat feitelijk door de hierboven weergegeven gang van zaken en het aanzienlijk tijdsverloop het recht van de verdachte om belangrijke getuigen à charge te ondervragen is doorkruist, waarmee artikel 6, derde lid van het EVRM wordt geschonden. De noodzaak aangeefsters nader te horen als getuige was en is aanwezig, nu zij immers essentiële belastende verklaringen hebben afgelegd en de overige verklaringen in het dossier alsmede de diverse processen-verbaal van bevindingen mede op verklaringen van aangeefsters zijn gebaseerd. Gesteld noch gebleken is, dat het schadelijk voor de gezondheid van de getuigen was geweest, indien zij in een veel eerder stadium, na de opdracht door de rechter-commissaris d.d. 9 augustus 2010, zouden zijn gehoord.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de verdediging naar het oordeel van de rechtbank ook daadwerkelijk in haar belangen geschaad door de vastgestelde vormverzuimen, terwijl deze schade, gelet op de situatie van de beide getuigen, thans niet meer kan worden hersteld of gecompenseerd.
Het bekijken van de verhoren van de getuigen [naam aangeefster 1] en [naam aangeefster 2] van 19 juli 2010 en/of een beoordeling van een gedragsdeskundige over de betrouwbaarheid van die verhoren biedt in casu onvoldoende compensatie, omdat de getuigen zouden moeten worden ondervraagd over de verschillen in de verklaringen van de getuigen enerzijds en de verdachten anderzijds. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de getuigen reeds in het politieonderzoek met de afwijkende verklaringen van de verdachten hadden kunnen worden geconfronteerd.
Aldus is door de inbreuk op de rechten van de verdediging weliswaar niet doelbewust maar wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, tekortgedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Aan een inhoudelijk oordeel over de zaak behoort niet meer te worden toegekomen, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
De enige strafrechtelijke reactie die in deze zaak thans op zijn plaats kan zijn, is één waarbij de belangen van de minderjarige verdachte niet worden geschaad, maar waarbij de situatie van de eveneens minderjarige aangeefsters evenmin uit het oog wordt verloren, derhalve de niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam aangeefster 1], wonende te [woonplaats], ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.100,-.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt. Deze kosten zullen op nihil worden bepaald.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij [naam aangeefster 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [naam aangeefster 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. De Geus, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Leinarts en Van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Versloot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 mei 2012.
Bijlage bij vonnis van : 10 mei 2012
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 18 juli 2010 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met
geweld of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te
weten [naam aangeefster 2] en/of [naam aangeefster 1], heeft gedwongen tot het plegen en/of
dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het
- aanraken van en/of betasten van en/of knijpen in de met kleding bedekte
billen en/of vagina en/of borsten van die [naam aangeefster 2] en/of [naam aangeefster 1] en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, hand(en) in/onder de kleding
en/of onderkleding van die [naam aangeefster 2] en/of
- vastpakken van een hand van die [naam aangeefster 2] en/of (vervolgens) brengen van de
hand van die [naam aangeefster 2] op/naar zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis
en/of (heen en weer) bewegen van de hand van die [naam aangeefster 2] over zijn,
verdachtes, (met kleding bedekte) penis en/of
- tonen van zijn, verdachtes, ontblote en/of stijve penis aan die [naam aangeefster 1],
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld of de bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het
- achterna lopen en/of achtervolgen van die [naam aangeefster 2] en/of [naam aangeefster 1] en/of
- tegen die [naam aangeefster 2] en/of [naam aangeefster 1] zeggen:"Schatje, ik wil je neuken." en/of
"je moet neuken met mij", althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
- (krachtig) beetpakken van die [naam aangeefster 2] en/of [naam aangeefster 1] en/of
- (krachtig) tegen een hek(werk) duwen en/of tegen een hek(werk) geduwd houden
van die [naam aangeefster 2] en/of [naam aangeefster 1] en/of
- onverhoeds aanraken van en/of betasten van en/of knijpen in de billen
en/of vagina en/of borsten van die [naam aangeefster 2] en/of [naam aangeefster 1] en/of
- slaan en/of stompen in het gezicht van die [naam aangeefster 2];
(art. 246 jo 47 Sr)
2.
hij
op of omstreeks 18 juli 2010 te Rotterdam
op of aan de openbare weg, de Homerusstraat, althans een openbare weg,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een tas met inhoud (inhoudende onder meer een mobiele telefoon (Blackberry)
en/of een portemonnee met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam aangeefster 2], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam aangeefster 2], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van
voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- slaan en/of stompen in het gezicht van die [naam aangeefster 2] en/of
- (met kracht) rukken en/of trekken aan de tas van die [naam aangeefster 2];
(art. 312 Sr)
(pknr. 691150-10)