ECLI:NL:RBROT:2012:BW5008

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/775508-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Corruptie door ambtenaar met valse facturen en oplichting van burgers

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambtenaar die zich schuldig heeft gemaakt aan corruptie. De verdachte, werkzaam als medewerker secretariaat bij de Gemeente Rotterdam, heeft in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010 aanzienlijke geldbedragen gevraagd en aangenomen van verschillende burgers. Deze betalingen waren bedoeld om hen een gunst te verlenen, namelijk het heroverwegen of bespoedigen van gemeentelijke besluitvorming. De verdachte heeft zich daarbij voorgedaan als juridisch medewerker en valse facturen met het logo van de Gemeente Rotterdam overhandigd aan de benadeelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan corruptie, valsheid in geschrift en oplichting, maar sprak haar vrij van het handelen in strijd met haar plicht als ambtenaar.

De zaak kwam aan het licht na aangiften van de benadeelden, die verklaarden dat zij door de verdachte waren misleid. De verdachte heeft in haar verdediging aangevoerd dat zij handelde uit geldnood en dat de benadeelden in de veronderstelling verkeerden dat haar handelen geoorloofd was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van haar functie om geld te verkrijgen, en dat haar handelen niet alleen de benadeelden, maar ook het imago van de overheid heeft geschaad.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van honderdtachtig uren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 250,-- te betalen aan een van de benadeelden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar financiële situatie en het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector strafrecht
parketnummer: 10/775508-11 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [in 1980],
wonende te [adres en woonplaats],
hierna: verdachte.
Raadsvrouw mr. P.H. Ruys, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 april 2012, waarbij de officier van justitie mr. M. Haan, de verdachte en haar raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010 te Rotterdam in haar functie als ambtenaar geldbedragen heeft gevraagd en aangenomen, te weten van [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4], terwijl zij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze geldbedragen haar werden aangeboden en voldaan om haar te bewegen (primair) in strijd met haar plicht en (subsidiair) zonder strijd met haar plicht in haar bediening iets te doen;
feit 2:
toen en daar facturen valselijk heeft opgemaakt/heeft vervalst door deze in strijd met de waarheid op te maken als zijnde van de Gemeente Rotterdam en in deze facturen het logo van de Gemeente Rotterdam op te nemen en te vermelden dat haar functie juridisch medewerker is;
feit 3:
toen en daar opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen door deze aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] te tonen en/of te overleggen;
feit 4:
toen en daar [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] heeft opgelicht.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft hij aangevoerd dat verdachte haar ambtelijke status misbruikt heeft door geld te vragen en te ontvangen voor iets wat zij gezien haar functie- en taakomschrijving niet kon doen. De benadeelden leefden daarentegen in de veronderstelling dat het geoorloofd was wat verdachte deed. Volgens de officier van justitie is er sprake van corruptie, omdat verdachte in haar hoedanigheid van ambtenaar giften heeft aangenomen met als doel iets te bewerkstelligen dat binnen haar invloedssfeer zou liggen. Verdachte heeft volgens de officier van justitie gehandeld in strijd met haar gedragslijn.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de officier van justitie erop gewezen dat verdachte een soort toneelstuk heeft opgevoerd, door in het Gemeentehuis van Rotterdam een factuur te printen met daarop het briefhoofd van de Gemeente en een verzonnen titel voor haarzelf, te weten: juridisch medewerker.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie zich gebaseerd op het feit dat verdachte haar positie heeft gebruikt om de benadeelden te overtuigen. Dat benadeelde [benadeelde partij 4] het geldbedrag op de parkeerplaats en niet in het Gemeentehuis aan verdachte heeft overhandigd, doet daaraan volgens de officier van justitie niet af.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft voor het onder feit 1 primair en subsidiair, voor zover betrekking hebbend op [benadeelde partij 4], en feit 4 ten laste gelegde gedeeltelijke vrijspraak bepleit.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten alle op één dag plaats vonden, te weten 28 januari 2010, en betrekking hebben op mensen die elkaar allemaal kenden. Het zijn volgens de raadsvrouw dus geen afzonderlijke feiten. Er is daardoor ook sprake van een kortere periode dan de ten laste gelegde periode.
Daarbij dient de situatie van [benadeelde partij 4] volgens de raadsvrouw anders beoordeeld te worden dan die van de andere betrokkenen. De kwitantie die [benadeelde partij 4] heeft ontvangen is echt en onvervalst. [benadeelde partij 4] is ongevraagd meegekomen naar de afspraak met [benadeelde partij 1] en hij heeft het bedrag van € 250,-- in de pauze buiten het Gemeentehuis aan verdachte voldaan. Verdachte heeft daarbij niet gehandeld in haar functie van ambtenaar, maar deed dit privé. Zoals volgens de raadsvrouw ook blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1], hielp verdachte wel vaker mensen die bijvoorbeeld de Nederlandse taal niet voldoende beheersten.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet heeft gehandeld om zichzelf te bevoordelen, doch uit geldnood ten gevolge van haar vele schulden.
De raadsvrouw heeft er voorts op gewezen dat verdachte ontkent zich als secretaresse van de burgemeester te hebben voorgedaan. Dat getuigen hierover hebben verklaard moet op een misverstand berusten. Hiervoor is onvoldoende bewijs aanwezig. Tot slot is niet komen vast te staan dat verdachte toezeggingen heeft gedaan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Motivering vrijspraak
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld, of bij het onder 1 ten laste gelegde sprake is van handelen in strijd met haar plicht als ambtenaar. Voor een veroordeling daarvoor is van belang of de tegenprestatie die verdachte geleverd heeft onrechtmatig is, los van de omstandigheid dat er een gift tegenover heeft gestaan. Vastgesteld moet worden of verdachte in strijd met of in afwijking van de geldende interne regels of bevoegdheidsverdeling, dan wel in strijd met of in afwijking van een anderszins voor haar geldende gedragslijn heeft gehandeld om aan het verlangde te voldoen. De rechtbank overweegt dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte - samengevat - gezegd heeft te bewerkstelligen dat er een heroverweging zou komen van de besluiten in de dossiers van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], niet zonder meer met zich meebrengt dat verdachte in strijd met haar plicht in haar bediening iets heeft gedaan. Evenmin is daarvoor voldoende dat verdachte gezegd heeft de procedure tot het verkrijgen van het Nederlanderschap van [benadeelde partij 4] te kunnen begeleiden en hem te zullen adviseren.
De rechtbank stelt vast dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen onvoldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen van handelen door verdachte in strijd met haar ambtsplicht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen haar onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
4.3.2 Motivering bewezenverklaarde
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL17D0 2010077887-1 opgenomen als pagina's 18 tot en met 26 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [aangever]:
Ik ben in mijn functie van raadsgriffier bij de Gemeente Rotterdam gerechtigd namens deze gemeente aangifte te doen. Op 19 februari 2010 heb ik op het kantoor van advocate mr. S. Kara een gesprek gehad over haar bevindingen met betrekking tot haar cliënt [benadeelde partij 1] en de griffiemedewerkster van de gemeente Rotterdam, [verdachte]. Mr. Kara toonde mij daarbij een kennelijk door of namens de gemeente Rotterdam verzonden factuur aan [benadeelde partij 1] ten bedrage van EUR 2.500,--.
- Het geschrift, te weten een aanstellingsbesluit van 20 november 2008 betreffende verdachte, opgemaakt namens de Gemeenteraad van de Gemeente Rotterdam, opgenomen als pagina 97 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven:
naam + voorvoegsel(s): [verdachte]
voornaam [1e voluit]: [voornaam verdachte]
geboortedatum: [1980]
geboorteplaats: [plaats]
tak van dienst: Griffie
afdeling: Team Bedrijfsvoering
betrekking: Medewerker secretariaat
- Het geschrift, te weten een besluit van 7 november 2008 betreffende [bedrijfsnaam 1], gericht aan de heren [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], opgemaakt namens de Burgemeester van de Gemeente Rotterdam, opgenomen als pagina 183 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven:
DE BURGEMEESTER VAN ROTTERDAM (...) concluderende:
dat het hem hiermede noodzakelijk voorkomt toepassing te geven aan zijn bevoegdheid ex artikel 13 b van de Opiumwet tot het toepassen van bestuursdwang;
BEVEELT:
de sluiting van het bedrijfspand "[bedrijfsnaam 1]" aan de [adres] te [plaats], voor de duur van zes maanden, te weten tot 7 mei 2009, met inachtneming van een begunstigingstermijn van 12 uur na ontvangst van dit besluit,
Rotterdam,
De Burgemeester, 7 november 2008
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL17D0 2010077887-2 opgenomen als pagina's 55 tot en met 59 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [benadeelde partij 2]:
Ik had op 25, 26 of 27 januari 2010 een afspraak met [verdachte]. Ik was onder de indruk van de ruimte in het stadhuis. Ik had daarom dan ook geen enkele twijfel meer over de rol van [verdachte]. Ik heb haar het probleem van de bestuurlijke sluiting van onze belwinkel uitgelegd. Zij vertelde dat zij er was om mensen zoals mij te helpen en dat zij daarom het dossier met betrekking tot de sluiting moest hebben en bestuderen maar dat wij een goede kans maakten dat de sluiting ongedaan gemaakt kon worden.
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL17D0 2010077887-2 opgenomen als pagina's 35 tot en met 40 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [benadeelde partij 1]:
Op 28 januari 2010 ben ik samen met mijn advocaat mevrouw Kara en mijn partner, [benadeelde partij 2], naar [verdachte] in het gemeentehuis gegaan. [verdachte] zei dat zij zou kunnen bewerkstelligen dat mijn dossier opnieuw in behandeling zou worden genomen en dat er een nieuw, voor mij gunstig besluit kon worden genomen. Zij vertelde mij dat ik daarvoor EUR 2.500,-- zou moeten betalen. Ik heb haar contant betaald.
- Het geschrift, te weten een factuur van 28 januari 2010, gericht aan de heer [benadeelde partij 1], opgenomen als pagina 24 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven:
(Logo gemeente Rotterdam) [verdachte]
Juridisch Medewerker
[adres]
[postcode en plaats]
[telefoonnummer]
[emailadres verdachte]
[benadeelde partij 1]
[adres]
[postcode en woonplaats]
Factuur Factuurnummer: 28012010GR2801
Factuurdatum: 28 januari 2010
Procedure fase € 2500,--
Gemeentelijke handelingen
=====================
Totaal € 2500,--
- Het geschrift, te weten een besluit van 23 september 2009 betreffende horeca-inrichting [bedrijfsnaam 2], gericht aan mevrouw [benadeelde partij 3], van de Burgemeester van de Gemeente Rotterdam, opgenomen als pagina 313 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven:
DE BURGEMEESTER VAN ROTTERDAM, (...)
concluderende:
dat het hem in verband hiermede noodzakelijk voorkomt toepassing te geven aan de in de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam vervatte bevoegdheid tot het sluiten van de inrichting in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat; gelet op artikel 2.3.7 lid 1 sub c juncto 2.3.6 lid 2 sub a, c en f van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam;
BEVEELT
de algehele sluiting van horeca-inrichting "[bedrijfsnaam 2]", gevestigd aan de [adres] te [plaats] met onmiddellijke ingang na ontvangst van dit besluit voor de duur van twaalf maanden.
Rotterdam, 23 SEP 2009
De Burgemeester,
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer 2010146115-1 opgenomen als pagina's 27 tot en met 30 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [benadeelde partij 3]:
Begin februari 2010 heb ik [verdachte] gebeld en mijn geschil met de gemeente uitgelegd. [verdachte] deelde mij mee dat er 2 opties waren. De eerste was een juridische beoordeling. Dit zou EUR 750,00 kosten. De 2e optie was een heroverweging van het besluit van de burgemeester te bewerkstelligen. Dit zou EUR 3.500,00 kosten. Ik maakte met haar op haar uitnodiging een afspraak voor 12 februari 2010 op het gemeentehuis aan de Coolsingel te Rotterdam. [verdachte] hield mij voor dat zij invloed had binnen de gemeente en zij zegde toe dat de burgemeester de zaak opnieuw zou bekijken. Door haar tussenkomst zou de zaak wel kunnen worden teruggedraaid. Zoals in het telefoongesprek dat ik met haar had besproken, moest ik voor haar administratiekosten EUR 3.500,00 betalen. Ik ontving van [verdachte] een reeds opgestelde factuur met het briefhoofd van de gemeente Rotterdam.
- Het geschrift, te weten een factuur van 12 februari 2010, gericht aan mevrouw [benadeelde partij 3], opgenomen als pagina 29 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven:
(Logo gemeente Rotterdam)
[benadeelde partij 3]
Factuur Factuurnummer: 12022010
Factuurdatum: 12 februari 2010
Procedure fase € 3500,--
Gemeentelijke handelingen
=====================
Totaal € 3500,--
[verdachte]
[telefoonnummer]
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL17D0 2010160527-1 opgenomen als pagina's 31 tot en met 34 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [benadeelde partij 4]:
Ik heb met [verdachte] een afspraak gemaakt voor 25 januari 2010 in het Stadhuis te Rotterdam. [verdachte] vertelde mij dat zij mijn procedure voor het Nederlandse paspoort kon versnellen. Zij vertelde dat zij juridisch medewerkster was. Zij kwam heel overtuigend over, mede omdat het gesprek plaats vond in het gemeentehuis. Voor die procedure moest ik haar 250,00 euro betalen.
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL17D0 2010077887-4 opgenomen als pagina's 44 tot en met 48 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Omdat ik er wel tijd in wilde steken om het geschil van de heren [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] met de gemeente Rotterdam voor hen uit te zoeken, besloot ik daar geld voor te vragen. Ik heb gezegd dat ik voor mijn diensten 2.500,00 euro vroeg. Tijdens het vervolggesprek op 28 januari 2010 in het gemeentehuis heb ik met hen gesproken over mogelijke stappen die er gezet konden worden. U wijst mij op het feit dat ik onder mijn naam op de factuur de tekst "Juridisch medewerker" heb geplaatst. Ik heb die tekst van die functie gebruikt om het maar een naam te geven. Ik heb het geld ontvangen. Ik kan me wel voorstellen dat [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] dachten dat ik meer kon betekenen voor hen met betrekking tot hun dossier. Dat ik de "titel" juridisch medewerker heb gebruikt, maakt daar deel van uit.
Op 12 februari 2010 ontving ik [benadeelde partij 3] in een werkkamer van het gemeentehuis. Ik heb tegen haar hetzelfde verhaal verteld dat ik tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heb verteld met betrekking tot hun dossier. Wel heb ik doen voorkomen dat ik, net zoals ik bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heb gedaan, iets voor haar kon betekenen. Wel heb ik, mede door de verwachting die zij kennelijk van mij had, gebruik gemaakt van dit feit door geld te vragen. In het eerste telefoongesprek dat ik met haar had, heb ik direct de kosten van 3.500,00 euro genoemd. Nadat ik haar had uitgelegd dat ik mij zou inspannen voor een heroverweging, betaalde zij mij het door mij gevraagde bedrag van 3.500,00 euro. Ik had al een factuur gemaakt voordat [benadeelde partij 3] kwam. Ik tekende voor ontvangst van het geld.
Ik heb [benadeelde partij 4] gezegd dat ik de procedure tot het verkrijgen van het Nederlanderschap kon begeleiden en dat ik hem kon adviseren. Voor die dienst vroeg ik hem 250,00 euro die hij mij de volgende dag, op 26 januari 2010, in contanten heeft betaald.
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL17D0 2010077887-13 opgenomen als pagina's 60 tot en met 63 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1, van politie regio Rotterdam - Rijnmond, doorgenummerd van 1 tot en met 430, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik zou het dossier bestuderen en kijken wat de mogelijkheden waren binnen de gemeente om tot een herziening te komen van de bestuurlijke sluiting. Ik heb wel een dermate voorstelling van zaken gegeven dat ik mogelijk de bestuurlijke sluiting heroverwogen zou kunnen krijgen. Mede op grond daarvan heb ik geld gevraagd en ontvangen van deze betrokken personen. Ik heb mensen bewogen tot afgifte van geld door mij voor te doen als juridisch medewerkster en door valse of vervalste facturen of kwitanties te gebruiken.
Op grond van de in de bewijsmiddelen weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel, dat verdachte zich in de periode van 15 januari 2010 tot en met 15 februari 2010 op meerdere data, te weten op 25, 26 en 28 januari en 12 februari 2010 schuldig heeft gemaakt aan corruptie. Vast is komen staan dat verdachte in haar hoedanigheid van ambtenaar aanzienlijke geldbedragen heeft gevraagd en aangenomen van burgers, terwijl zij wist dat die bedragen haar betaald werden om haar te bewegen een gunst te verlenen, althans daartoe handelingen te verrichten. Dat zij uit geldnood gehandeld zou hebben en uiteindelijk niets voor de betreffende burgers heeft gedaan, doet aan haar strafbaarheid niet af.
Ook ten aanzien van [benadeelde partij 4] heeft verdachte geld aangenomen, terwijl zij wist dat [benadeelde partij 4] haar betaalde om hem behulpzaam te zijn bij het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Mede omdat het gesprek op het Gemeentehuis plaats vond en verdachte zich uitgaf voor juridisch medewerker, kwam zij op [benadeelde partij 4] heel overtuigend over, aldus [benadeelde partij 4]. Dat verdachte het geldbedrag van € 250,-- op een locatie, net buiten het Gemeentehuis in ontvangst nam, doet niet af aan het gegeven, dat het wel degelijk de context van haar ambtelijke bediening betrof waarin zij iets voor de ander zei te kunnen betekenen.
Verder is komen vast te staan dat verdachte in genoemde periode twee facturen valselijk heeft opgemaakt en als zodanig heeft gebruikt.
Tenslotte komt de rechtbank op basis van bovenstaande bewijsmiddelen tot het oordeel dat verdachte zich in genoemde periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Zij heeft [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] ontvangen in een kantoor van het Gemeentehuis aan de Coolsingel te Rotterdam en zich voorgedaan als juridisch medewerker van de gemeente. Zij heeft [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] na betaling van aanzienlijke geldsommen facturen overhandigd met het logo van de gemeente Rotterdam erop. Zij heeft hen voorgespiegeld dat zij mogelijkheden had om voor hen negatieve besluiten heroverwogen te krijgen of - zoals in het geval van benadeelde [benadeelde partij 4] - besluitvorming binnen de gemeente in zijn voordeel te versnellen. Door zich aldus voor te doen, kwam zij op de anderen overtuigend over en hadden zij geen twijfels bij de rol die verdachte zou kunnen vervullen. Door deze bedrieglijke handelingen en de opeenstapeling van leugens heeft verdachte [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] opgelicht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder [nummer] vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. (subsidiair)
in de periode van 15 januari 2010 tot en met 15 februari 2010 te
Rotterdam,
meermalen (telkens)
in haar, verdachtes, functie als ambtenaar, te weten als medewerker
secretariaat van de griffie, Team Bedrijfsvoering van de Gemeente
Rotterdam en in dienst van Gemeente Rotterdam, een gift heeft gevraagd en aangenomen, te
weten meerdere geldbedragen, wetende
dat deze haar, verdachte, werd gedaan,teneinde haar te bewegen om, zonder daardoor in strijd met
haar plicht, in haar bediening iets te doen,
immers heeft zij, verdachte,
een geldbedrag van 2500 euro van [benadeelde partij 1] , eigenaar van [bedrijfsnaam 2], gevraagd en aangenomen teneinde haar,
verdachte, te bewegen,
ambtenaren te benaderen van de Gemeente Rotterdam, welke
ambtenaren op grond van artikel 13b Opiumwet een besluit tot sluiting van een
bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 1], hebben genomen, teneinde bij voornoemde
ambtenaren te bewerkstelligen dat het dossier met betrekking tot de sluiting
van voornoemd bedrijf opnieuw in behandeling zou worden genomen en/of te
bewerkstelligen dat het op grond van artikel 13b Opiumwet genomen besluit tot
sluiting van voorgenoemd bedrijf zou worden herzien, en/of het dossier met
betrekking tot de op grond van artikel 13b Opiumwet genomen sluiting van [bedrijfsnaam 1] te bestuderen en/of mogelijkheden te bezien binnen Gemeente
Rotterdam tot herziening van het op grond van artikel 13b Opiumwet genomen
besluit tot sluiting van voornoemd bedrijf,
en
een geldbedrag van 3500 euro van [benadeelde partij 3],
eigenaar van [bedrijfsnaam 2], gevraagd en aangenomen teneinde haar, verdachte,
te bewegen,
een heroverweging te bewerkstelligen van een op grond van artikel 2.3.7,
eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder a, c, en f van de
Algemene Plaatselijke Verordening genomen besluit tot sluiting van een
bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 2],
en/of ambtenaren te benaderen van de Gemeente Rotterdam
welke ambtenaren op grond van artikel 2.3.7, eerste lid onder c, jo. artikel
2.3.6, tweede lid onder a, c, en f van de Algemene Plaatselijke Verordening,
een besluit tot sluiting van een bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 2], hebben genomen, teneinde
bij voornoemde ambtenaren te bewerkstelligen dat het dossier met betrekking
tot de sluiting van voornoemd bedrijf opnieuw in behandeling zou worden
genomen en/of bij voornoemde ambtenaren te bewerkstelligen het op grond van
artikel 2.3.7, eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder a, c, en
f van de Algemene Plaatselijke Verordening genomen besluit tot sluiting van
voorgenoemd bedrijf te herzien,
en
een geldbedrag van 250 euro van [benadeelde partij 4] gevraagd
en aangenomen teneinde haar, verdachte, te bewegen,
om de procedure ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van
[benadeelde partij 4] te versnellen en/of de procedure ter verkrijging van de Nederlandse
nationaliteit van [benadeelde partij 4] te begeleiden en/of [benadeelde partij 4] in de procedure
ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van [benadeelde partij 4] te adviseren;
2.
in de periode van 15 januari 2010 tot en met 15 februari 2010 te
Rotterdam,
meermalen (telkens) geschriften
die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
facturen, valselijk heeft opgemaakt
,
immers heeft zij, verdachte, toen en daar, valselijk, immers in
strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven),
- facturen opgemaakt als zijnde van de Gemeente Rotterdam,
- en op/in voornoemde facturen een logo vermeld enaangebracht zijnde van de Gemeente Rotterdam,
- en op een van voornoemde facturen als haar, verdachtes, functie
vermeld en aangebracht juridische medewerker;
3.
in de periode van 15 januari 2010 tot en met 15 februari 2010 te
Rotterdam,
meermalen (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt
van valse geschriften die bestemd
waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten facturen als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande die valsheid hieruit dat op bovengenoemde
geschrift(en) een logo is vermeld en aangebracht zijnde
van de Gemeente Rotterdam en/of als haar, verdachtes, functie is vermeld en aangebracht juridisch medewerker,
bestaande dat gebruikmaken (telkens) hieruit dat zij, verdachte, bovengenoemde
geschriften heeft getoond en overlegd aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] ter bewijs van betaling;
4.
in de periode van 15 januari 2010 tot en met 15 februari 2010 te
Rotterdam,
meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse
hoedanigheid en door één of meer listige kunstgrepen en door een
samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 1], eigenaar van [bedrijfsnaam 1], heeft bewogen tot afgifte van een
geldbedrag van 2500 euro,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met
de waarheid,
zich voorgedaan als juridisch medewerker van de Gemeente Rotterdam,
en gezegd en/of beloofd ambtenaren te benaderen van
de Gemeente Rotterdam welke ambtenaren op grond van artikel 13b Opiumwet een
besluit tot sluiting van een bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 1], hebben
genomen, teneinde bij voornoemde ambtenaren te bewerkstelligen het dossier met
betrekking tot de sluiting van voornoemd bedrijf opnieuw in behandeling te
nemen en/of te bewerkstelligen een op grond van artikel 13b
Opiumwet genomen besluit tot sluiting van voorgenoemd bedrijf te herzien,
en/of gezegd en/of beloofd het dossier met betrekking tot het op grond van
artikel 13b Opiumwet genomen besluit tot sluiting van [bedrijfsnaam 1] te bestuderen en/of mogelijkheden te bezien binnen Gemeente Rotterdam tot herziening van het op grond van artikel 13b Opiumwet genomen besluit tot sluiting van voornoemd bedrijf,
en/of gezegd en/of beloofd dat zij, verdachte, met betrekking tot de sluiting
van voornoemd bedrijf iets voor [benadeelde partij 1] kon betekenen,
en een factuur opgemaakt waarin als haar, verdachtes, functie wordt
beschreven juridisch medewerker van Gemeente Rotterdam, en in en/of op
voornoemde factuur een logo vermeld en aangebracht
zijnde van de Gemeente Rotterdam en/of een factuur heeft opgemaakt als zijnde
van Gemeente Rotterdam,
waardoor zij, verdachte, [benadeelde partij 1], eigenaar van [bedrijfsnaam 1], heeft bewogen
tot afgifte van een geldbedrag van 2500 euro;
en
[benadeelde partij 3], eigenaar van een bedrijf genaamd [bedrijfsnaam 2], heeft bewogen tot
afgifte van een geldbedrag van 3500 euro,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met
de waarheid,
zich voorgedaan als juridisch medewerker van de Gemeente Rotterdam en/of gezegd dat zij,
verdachte, invloed had binnen Gemeente Rotterdam
en gezegd en/of beloofd dat door haar, verdachtes, tussenkomst de op grond
van artikel 2.3.7, eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder
a, c, en f van de Algemene Plaatselijke Verordening een besluit tot sluiting
van een bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 2], ongedaan kon worden gemaakt,
en/of gezegd en/of beloofd ambtenaren te benaderen van directie Veiligheid van
Gemeente Rotterdam welke ambtenaren op grond van artikel 2.3.7, eerste lid
onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder a, c, en f van de Algemene
Plaatselijke Verordening een besluit tot sluiting van een bedrijf, te weten
[bedrijfsnaam 2], hebben genomen, teneinde bij voornoemde ambtenaren te
bewerkstelligen het dossier met betrekking tot de sluiting van voornoemd
bedrijf opnieuw in behandeling te nemen en/of te bewerkstelligen een bij
besluit op grond van artikel 3.7, eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6,
tweede lid onder a, c, en f van de Algemene Plaatselijke Verordening genomen
besluit tot sluiting van voorgenoemd bedrijf te herzien,
en/of gezegd en/of beloofd dat zij, verdachte, met betrekking tot de sluiting
van voornoemd bedrijf iets voor [benadeelde partij 3] kon betekenen,
en een factuur opgemaakt en op voornoemde factuur een logo vermeld en aangebracht zijnde van Gemeente Rotterdam en/of een
factuur opgemaakt als zijnde van Gemeente Rotterdam,
waardoor zij, verdachte, [benadeelde partij 3], eigenaar van voornoemd bedrijf [bedrijfsnaam 2], heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 3500 ,
en
[benadeelde partij 4] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 250 euro ,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met
de waarheid,
zich voorgedaan als juridisch medewerker van de Gemeente Rotterdam
en gezegd en/of beloofd de procedure ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van [benadeelde partij 4] te kunnen versnellen en/of de procedure ter verkrijging van de
Nederlandse nationaliteit van [benadeelde partij 4] te begeleiden en/of [benadeelde partij 4] in de procedure ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van [benadeelde partij 4] te adviseren,
waardoor zij, verdachte, [benadeelde partij 4] heeft bewogen tot afgifte van een
geldbedrag van 250 euro.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit/de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 (subsidiair):
ALS AMBTENAAR EEN GIFT VRAGEN EN AANNEMEN, WETENDE OF REDELIJKERWIJS VERMOEDENDE DAT DEZE HEM GEDAAN WORDT TENEINDE HEM TE BEWEGEN OM, ZONDER DAARDOOR IN STRIJD MET ZIJN PLICHT TE HANDELEN, IN ZIJN BEDIENING IETS TE DOEN, MEERMALEN GEPLEEGD
feit 2:
VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD
feit 3:
DE VOORTGEZETTE HANDELING VAN OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS OF VERVALST GESCHRIFT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225, EERSTE LID, VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD
feit 4:
OPLICHTING, MEERMALEN GEPLEEGD
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van tweehonderdveertig uren, te vervangen door honderdtwintig dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de samenloop van de feiten. Doordat alle ten laste gelegde feiten zich op 28 januari 2010 concentreerden, en hetzelfde doel hadden, namelijk het verkrijgen van geldbedragen, is sprake van één voortgezette handeling.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de moeilijke situatie waarin verdachte verkeert. Zij heeft een jong kind, is kostwinner en heeft vele schulden. Zij heeft al straf gehad, doordat zij haar baan bij de Gemeente Rotterdam is verloren. De raadsvrouw heeft verzocht geen voorwaardelijke straf op te leggen, omdat er geen gevaar voor recidive bestaat. Sinds de ten laste gelegde feiten is verdachte niet meer met justitie in aanraking geweest. Indien er al een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, heeft de raadsvrouw voorgesteld een voorwaardelijke werkstraf in plaats van gevangenisstraf op te leggen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van haar positie als ambtenaar door geldbedragen te vragen aan en te ontvangen van burgers met juridische problemen of vragen, facturen te vervalsen en deze te gebruiken, en burgers op te lichten. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, hebben deze gedragingen niet alle op één datum plaats gevonden, doch op meerdere data in de periode van 15 januari 2010 tot en met 15 februari 2010. Hoewel de afzonderlijke ten laste gelegde feiten inderdaad met elkaar in verband staan, kan niet gezegd worden dat aan de gedragingen steeds eenzelfde ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag heeft gelegen. Voor de feiten 2 en 3 is dat naar het oordeel van de rechtbank wel het geval geweest. Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat slechts ten aanzien van de feiten 2 en 3 sprake is van een voortgezette handeling.
Verdachte heeft gehandeld uit winstbejag en het vertrouwen beschaamd dat haar superieuren in haar hadden. Integriteit is voor een (gemeentelijke) overheid van groot belang; een burger moet te allen tijde kunnen vertrouwen op de overheid. Doordat verdachte meerdere burgers heeft opgelicht, heeft zij de benadeelden, maar ook de overheid (imago)schade toegebracht. De door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigen de oplegging van een forse straf.
De rechtbank houdt anderzijds ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen, dat zij er blijk van geeft in te zien dat zij fout heeft gehandeld en dat zij uit eigen beweging ontslag heeft genomen.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte benadeelde [benadeelde partij 1] het gehele door hem betaalde bedrag kort na ontvangst heeft terugbetaald en dat zij ter zitting de bereidheid heeft uitgesproken ook [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] de door hen betaalde bedragen volledig terug te betalen.
Alles in aanmerking nemende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een werkstraf van honderdtachtig uren passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen. Een proeftijd van drie jaren komt de rechtbank mede met het oog op de onzekere financiële positie van verdachte hierbij geraden voor.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij 4, [adres en woonplaats] vordert een schadevergoeding van € 250,-- voor feit 4 terzake van materiële schade. Zoals blijkt uit pagina 10 van het proces-verbaal met dossiernummer PL17D0 2010077887-1 van politie regio Rotterdam - Rijnmond is de in dat proces-verbaal genoemde aangever [benadeelde partij 4], geboren [in 1979] te [plaats], volgens de bevolkingsadministratie dezelfde persoon als [naam benadeelde partij 4], geboren [in 1979] te [plaats], wonende aan de [adres en plaats].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd terzake het bedrag van € 3.500,-- dat [benadeelde partij 3] aan verdachte heeft betaald.
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat het huidige adres van [benadeelde partij 3] niet bekend is. Ook het Openbaar Ministerie heeft geen contact met [benadeelde partij 3]. In geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is het de vraag of het door verdachte betaalde bedrag daadwerkelijk bij [benadeelde partij 3] terecht komt. Om die reden concludeert de raadsvrouw tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie terzake.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij [tweede naam benadeelde partij 4] ontvankelijk is in zijn vordering nu aan verdachte straffen worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit 4 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Naast toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [tweede naam benadeelde partij 4] zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedings-maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 3] af. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat [benadeelde partij 3] via het strafproces haar schade op verdachte wenst te verhalen. Weliswaar heeft zij dat in haar verklaring bij de politie gezegd, maar daarna heeft zij, voor zover de rechtbank kan vaststellen, niets meer van zich laten horen. Dat haar adresgegevens bij het Openbaar Ministerie niet bekend zijn wil nog niet zeggen dat zij terzake zelf geen actie heeft kunnen nemen. Daarnaast heeft [benadeelde partij 3] de mogelijkheid via de burgerlijke rechter haar vordering in te dienen.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen en maatregel berusten op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 56, 57, 225, 326 en 362 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij benadeelde partij 4], [adres en plaats], van een bedrag van € 250,-- (tweehonderdvijftig Euro) ter zake van vergoeding van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 4] [adres en plaats] een bedrag van € 250,-- (tweehonderdvijftig Euro) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. van Walree, voorzitter, mr. M.R.J. Schönfeld en
mr. A.A.J. de Nijs, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2012.
Mr. Schönfeld, voornoemd, en de griffier zijn door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010 te
Rotterdam en/of elders in Nederland,
meermalen, (in ieder geval eenmaal,) (telkens)
in haar, verdachtes, functie als ambtenaar, te weten als medewerker
secretariaat van de griffie en/of Team Bedrijfsvoering van de Gemeente
Rotterdam en/of in dienst van Gemeente Rotterdam in elk geval enige ambtelijke
functie, een gift en/of belofte heeft gevraagd en/of heeft aangenomen, te
weten meerdere geldbedragen in ieder geval (telkens) enig geldbedrag, wetende
of redelijkerwijs vermoedende dat deze haar, verdachte, werd gedaan, verleend,
of werd aangeboden teneinde haar te bewegen om, in strijd met haar plicht, in
haar bediening iets te doen of na te laten,
immers heeft zij, verdachte,
een geldbedrag van 2500 euro althans enig geldbedrag van [benadeelde partij 1] en/of
[benadeelde partij 2], eigenaren van [bedrijfsnaam 1], gevraagd en/of aangenomen teneinde haar,
verdachte, te bewegen,
ambtenaren te benaderen van directie Veiligheid van Gemeente Rotterdam, welke
ambtenaren op grond van artikel 13b Opiumwet een besluit tot sluiting van een
bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 1], hebben genomen, teneinde bij voornoemde
ambtenaren te bewerkstelligen dat het dossier met betrekking tot de sluiting
van voornoemd bedrijf opnieuw in behandeling zou worden genomen en/of te
bewerkstelligen dat het op grond van artikel 13b Opiumwet genomen besluit tot
sluiting van voorgenoemd bedrijf zou worden herzien, en/of het dossier met
betrekking tot de op grond van artikel 13b Opiumwet genomen sluiting van Yaar
Callcenter te bestuderen en/of mogelijkheden te bezien binnen Gemeente
Rotterdam tot herziening van de op grond van artikel 13b Opiumwet genomen
sluiting van voornoemd bedrijf,
en/of
een geldbedrag van 3500 euro althans enig geldbedrag van [benadeelde partij 3],
eigenaar van [bedrijfsnaam 2] , gevraagd en/of aangenomen teneinde haar, verdachte,
te bewegen,
een heroverweging te bewerkstelligen van een op grond van artikel 2.3.7,
eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder a,c, en f van de
Algemene Plaatselijke Verordening genomen besluit tot sluiting van een
bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 2],
en/of ambtenaren te benaderen van directie Veiligheid van Gemeente Rotterdam
welke ambtenaren op grond van artikel 2.3.7, eerste lid onder c, jo. artikel
2.3.6, tweede lid onder a,c, en f van de Algemene Plaatselijke Verordening,
een besluit tot sluiting van een bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 2], hebben genomen,
bij voornoemde ambtenaren te bewerkstelligen dat het dossier met betrekking
tot de sluiting van voornoemd bedrijf opnieuw in behandeling zou worden
genomen en/of bij voornoemde ambtenaren te bewerkstelligen het op grond van
artikel 2.3.7, eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder a,c, en
f van de Algemene Plaatselijke Verordening genomen besluit tot sluiting van
voorgenoemd bedrijf te herzien,
en/of
een geldbedrag van 250 euro althans enig geldbedrag van [benadeelde partij 4] gevraagd
en/of aangenomen teneinde haar, verdachte, te bewegen,
om de procedure ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van [benadeelde partij 4] te versnellen, en/of de procedure ter verkrijging van de Nederlandse
nationaliteit van [benadeelde partij 4] te begeleiden, en/of [benadeelde partij 4] in de procedure
ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van [benadeelde partij 4] te adviseren,
terwijl verdachte niet bevoegd was om voormelde handeling(en) te verrichten
althans terwijl de voormelde handeling(en) voor verdachtes taakuitoefening
niet noodzakelijk was of waren;
(artikel 363 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010 te
Rotterdam en/of elders in Nederland,
meermalen, (in ieder geval eenmaal,) (telkens)
in haar, verdachtes, functie als ambtenaar, te weten als medewerker
secretariaat van de griffie en/of Team Bedrijfsvoering van de Gemeente
Rotterdam en/of in dienst van Gemeente Rotterdam in elk geval enige ambtelijke
functie, een gift en/of belofte heeft gevraagd en/of heeft aangenomen, te
weten meerdere geldbedragen in ieder geval (telkens) enig geldbedrag, wetende
of redelijkerwijs vermoedende dat deze haar, verdachte, werd gedaan, verleend,
of werd aangeboden teneinde haar te bewegen om, zonder daardoor in strijd met
haar plicht, in haar bediening iets te doen,
immers heeft zij, verdachte,
een geldbedrag van 2500 euro althans enig geldbedrag van [benadeelde partij 1] en/of
[benadeelde partij 2], eigenaren van [bedrijfsnaam 1], gevraagd en/of aangenomen teneinde haar,
verdachte, te bewegen,
ambtenaren te benaderen van directie Veiligheid van Gemeente Rotterdam, welke
ambtenaren op grond van artikel 13b Opiumwet een besluit tot sluiting van een
bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 1], hebben genomen, teneinde bij voornoemde
ambtenaren te bewerkstelligen dat het dossier met betrekking tot de sluiting
van voornoemd bedrijf opnieuw in behandeling zou worden genomen en/of te
bewerkstelligen dat het op grond van artikel 13b Opiumwet genomen besluit tot
sluiting van voorgenoemd bedrijf zou worden herzien, en/of het dossier met
betrekking tot de op grond van artikel 13b Opiumwet genomen sluiting van [bedrijfsnaam 1] te bestuderen en/of mogelijkheden te bezien binnen Gemeente
Rotterdam tot herziening van de op grond van artikel 13b Opiumwet genomen
sluiting van voornoemd bedrijf,
en/of
een geldbedrag van 3500 euro althans enig geldbedrag van [benadeelde partij 3],
eigenaar van [bedrijfsnaam 2] , gevraagd en/of aangenomen teneinde haar, verdachte,
te bewegen,
een heroverweging te bewerkstelligen van een op grond van artikel 2.3.7,
eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder a,c, en f van de
Algemene Plaatselijke Verordening genomen besluit tot sluiting van een
bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 2],
en/of ambtenaren te benaderen van directie Veiligheid van Gemeente Rotterdam
welke ambtenaren op grond van artikel 2.3.7, eerste lid onder c, jo. artikel
2.3.6, tweede lid onder a,c, en f van de Algemene Plaatselijke Verordening,
een besluit tot sluiting van een bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 2], hebben genomen,
bij voornoemde ambtenaren te bewerkstelligen dat het dossier met betrekking
tot de sluiting van voornoemd bedrijf opnieuw in behandeling zou worden
genomen en/of bij voornoemde ambtenaren te bewerkstelligen het op grond van
artikel 2.3.7, eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder a,c, en
f van de Algemene Plaatselijke Verordening genomen besluit tot sluiting van
voorgenoemd bedrijf te herzien,
en/of
een geldbedrag van 250 euro althans enig geldbedrag van [benadeelde partij 4] gevraagd
en/of aangenomen teneinde haar, verdachte, te bewegen,
om de procedure ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van
[benadeelde partij 4] te versnellen, en/of de procedure ter verkrijging van de Nederlandse
nationaliteit van [benadeelde partij 4] te begeleiden, en/of [benadeelde partij 4] in de procedure
ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van [benadeelde partij 4] te adviseren;
(artikel 362 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010 te
Rotterdam en/of elders in Nederland,
meermalen (telkens) (in ieder geval eenmaal) geschriften en/of éen geschrift
die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
facturen/een factuur, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of heeft
vervalst en/of heeft doen vervalsen,
immers heeft zij, verdachte, toen en daar, (telkens) valselijk, immers in
strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven),
- facturen/een factuur opgemaakt als zijnde van Gemeente Rotterdam,
- en/of op/in voornoemde(n) facturen/factuur een logo vermeld en/of doen
vermelden en/of aangebracht zijnde van Gemeente Rotterdam,
- en/of op/in voornoemde(n) facturen/factuur als haar, verdachtes, functie
vermeld en/of doen vermelden en/of aangebracht juridische medewerker;
(artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010 te
Rotterdam en/of elders in Nederland,
meermalen, in ieder geval eenmaal (telkens )opzettelijk gebruik heeft gemaakt
van een of meerdere vals(e) of vervalst geschrift(en) die/dat bestemd
waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten (een) factu(u)r(en) als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hieruit dat op bovengenoemd
geschrift(en) een logo is vermeld en/of doen vermeld en/of aangebracht zijnde
van Gemeente Rotterdam en/of als haar, verdachtes, functie is vermeld en/of
doen aangebracht juridische medewerker,
bestaande dat gebruikmaken (telkens) hieruit dat zij, verdachte, bovengenoemd
geschrift(en) heeft getoond en/of overlegd aan een persoon of personen
waaronder [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] (telkens) (ter bewijs van betaling);
(artikel 225 lid 2 wetboek van Strafrecht)
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 maart 2010 te
Rotterdam en/of elders in Nederland,
meermalen, in ieder geval éénmaal met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse
hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 1], eigenaar van [bedrijfsnaam 1], heeft bewogen tot afgifte van een
geldbedrag van 2500 euro althans enig geldbedrag,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid,
zich voorgedaan als secretaresse van de burgermeester van Gemeente Rotterdam
en/of juridisch medewerker van Gemeente Rotterdam,
en/of gezegd en/of beloofd ambtenaren te benaderen van directie Veiligheid van
Gemeente Rotterdam welke ambtenaren op grond van artikel 13b Opiumwet een
besluit tot sluiting van een bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 1], hebben
genomen, teneinde bij voornoemde ambtenaren te bewerkstelligen het dossier met
betrekking tot de sluiting van voornoemd bedrijf opnieuw in behandeling te
nemen en/of te bewerkstelligen een bij besluit op grond van artikel 13b
Opiumwet genomen sluiting van voorgenoemd bedrijf te herzien,
en/of gezegd en/of beloofd het dossier met betrekking tot de op grond van
artikel 13b Opiumwet genomen sluiting van [bedrijfsnaam 1] te bestuderen en/of m
te bezien binnen Gemeente Rotterdam tot herziening van de op grond van artikel
13b Opiumwet genomen sluiting van voornoemd bedrijf,
en/of gezegd en/of beloofd dat zij, verdachte, met betrekking tot de sluiting
van voornoemd bedrijf iets voor [benadeelde partij 1] kon betekenen,
en/of een factuur opgemaakt waarin als haar, verdachtes, functie wordt
beschreven juridisch medewerker van Gemeente Rotterdam, en/of in en/of op
voornoemd factuur een logo vermeld en/of doen vermelden en/of aangebracht
zijnde van Gemeente Rotterdam, en/of een factuur heeft opgemaakt als zijnde
van Gemeente Rotterdam,
waardoor zij, verdachte, [benadeelde partij 1], eigenaar van [bedrijfsnaam 1], heeft bewogen
tot afgifte van een geldbedrag van 2500 euro althans enig geldbedrag;
en/of
[benadeelde partij 3], eigenaar van een bedrijf genaamd [bedrijfsnaam 2], heeft bewogen tot
afgifte van een geldbedrag van 3500 euro althans enig geldbedrag,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid,
zich voorgedaan als secretaresse van de burgermeester van Gemeente Rotterdam
en/of juridisch medewerker van de Gemeente Rotterdam en/of gezegd dat zij,
verdachte, (veel) invloed had binnen Gemeente Rotterdam,
en/of gezegd en/of beloofd dat door haar, verdachtes, tussenkomst de op grond
van artikel 2.3.7, eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder
a,c, en f van de Algemene Plaatselijke Verordening een besluit tot sluiting
van een bedrijf, te weten [bedrijfsnaam 2], ongedaan kon worden gemaakt,
en/of gezegd en/of beloofd ambtenaren te benaderen van directie Veiligheid van
Gemeente Rotterdam welke ambtenaren op grond van artikel 2.3.7, eerste lid
onder c, jo. artikel 2.3.6, tweede lid onder a,c, en f van de Algemene
Plaatselijke Verordening een besluit tot sluiting van een bedrijf, te weten
[bedrijfsnaam 2], hebben genomen, teneinde bij voornoemde ambtenaren te
bewerkstelligen het dossier met betrekking tot de sluiting van voornoemd
bedrijf opnieuw in behandeling te nemen en/of te bewerkstelligen een bij
besluit op grond van artikel 3.7, eerste lid onder c, jo. artikel 2.3.6,
tweede lid onder a,c, en f van de Algemene Plaatselijke Verordening genomen
besluit tot sluiting van voorgenoemd bedrijf te herzien,
en/of gezegd en/of beloofd dat zij, verdachte, met betrekking tot de sluiting
van voornoemd bedrijf iets voor [benadeelde partij 3] kon betekenen,
en/of een factuur opgemaakt en/of op voornoemd factuur een logo vermeld en/of
doen vermelden en/of aangebracht zijnde van Gemeente Rotterdam, en/of een
factuur opgemaakt als zijnde van Gemeente Rotterdam,
waardoor zij, verdachte, [benadeelde partij 3], eigenaar van voornoemd bedrijf [bedrijfsnaam 2], heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 3500 euro althans enig
geldbedrag,
en/of
[benadeelde partij 4] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 250 euro althans
enig geldbedrag,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid,
zich voorgedaan als secretaresse van de burgermeester van Gemeente Rotterdam
en/of juridisch medewerker van de Gemeente Rotterdam,
en/of gezegd en/of beloofd de procedure ter verkrijging van de Nederlandse nati
[benadeelde partij 4] te kunnen versnellen, en/of de procedure ter verkrijging van de
Nederlandse nationaliteit van [benadeelde partij 4] te begeleiden,
en/of [benadeelde partij 4] in de procedure ter verkrijging van de Nederlandse
nationaliteit van [benadeelde partij 4] te adviseren,
waardoor zij, verdachte, [benadeelde partij 4] heeft bewogen tot afgifte van een
geldbedrag van 250 euro althans enig geldbedrag;
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer: 10/775508-11
Vonnis van 17 april 2012