uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2012 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Provimi B.V., te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. T.R. van Roomen, advocaat te Amsterdam,
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en werkgelegenheid, verweerder.
Bij besluit van 1 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 november 2010, waarbij aan eiseres krachtens de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) een bestuurlijke boete van € 10.800,00 is opgelegd, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], Operations Director Provimi Rotterdam, en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.N. Ramsoedh.
1. Op 30 oktober 2009, omstreeks 11.15 uur, heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden in de diervoederfabriek van eiseres, gevestigd te Rotterdam aan de Veerlaan 17-23. Tijdens het kalibreren van een doseerweger is een kabel, waaraan een plateau met gewichten hing, losgeschoten. Hierbij is het plateau met gewichten op de rechtervoet van het slachtoffer, [B], werknemer van eiseres (de werknemer), gevallen. De werknemer heeft daarbij zijn rechtervoet gebroken en is ter behandeling in het ziekenhuis opgenomen. Eiseres had de kalibratiewerkzaamheden uitbesteed aan het bedrijf KSE Process Technology B.V. (KSE).
2. Aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde boeteoplegging heeft verweerder ten grondslag gelegd overtreding door eiseres van artikel 7.4, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 3.17, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit), omdat de harpsluiting (H-sluiting) waarmee de kabel aan de doseerweger was bevestigd, ofwel door trilling van de doseerweger, ofwel doordat deze niet goed was vastgezet, is losgeraakt. Tevens ontbrak een borging om lostrillen te voorkomen.
3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers. Ingevolge het tiende lid zijn de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Arbowet wordt (tevens) als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, van de Arbowet voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding. Ter zake van de overtredingen, bedoeld in de vorige zin, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste of tweede categorie.
De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Arbobesluit.
Ingevolge artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit, met als opschrift “Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen”, is artikel 3.17 van het Arbobesluit van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 3.17 van het Arbobesluit wordt het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt.
Ingevolge artikel 9.1 van het Arbobesluit is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld.
Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder g, van het Arbobesluit wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie, aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften opgenomen in onder meer artikel 7.4.
Ter uitvoering van de bij of krachtens de Arbowet gestelde regels heeft verweerder de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (Beleidsregels) vastgesteld. Volgens beleidsregel 33, achtste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels geldt ingeval het bedrijf 100 tot en met 249 werknemers heeft € 10.800,00 als normbedrag bij de berekening van een bestuurlijke boete voor een beboetbaar feit van de tweede categorie bij een arbeidsongeval dat leidt tot een ziekenhuisopname als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbowet.
Volgens onderdeel c van het achtste lid, gelezen in verbinding met het vierde lid, onder b, van beleidsregel 33 kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn die achtereenvolgens leiden tot verlaging van het normbedrag:
1° indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden gegeven zich heeft voorgedaan, voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de bestuurlijke boete met eenderde gematigd;
2° indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete met nog eenderde gematigd;
3° indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.
Volgens het negende lid wordt indien de verwijtbaarheid ontbreekt, conform artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen boete opgelegd.
4. Eiseres heeft betoogd dat zij de Arbowet niet heeft overtreden, omdat de H-sluiting niet dient te worden aangemerkt als arbeidsmiddel in de zin van het Arbobesluit. De H sluiting was uitsluitend aangebracht ten behoeve van de kalibratiewerkzaamheden en fungeerde niet als onderdeel of hulpmiddel van de doseerweger. De doseerweger als zodanig was deugdelijk, aldus eiseres.
Dit betoog faalt. Onder arbeidsmiddelen wordt ingevolge de definitie in artikel 1, derde lid, onder h, van de Arbowet verstaan: alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten en gereedschappen. De kalibratiewerkzaamheden vonden plaats op de arbeidsplaats van de werknemer en de werknemer nam aan die werkzaamheden deel. Dat betekent dat de H-sluiting door de werknemer als arbeidsmiddel op zijn arbeidsplaats werd gebruikt en dus dat verweerder in dit verband de H-sluiting terecht als arbeidsmiddel in de zin van het Arbobesluit heeft aangemerkt. Dat de H-sluiting ook als arbeidsmiddel van de werknemers van KSE is aan te merken, maakt dat niet anders.
5. Als aan de materiële voorwaarden van artikel 3.17 van het Arbobesluit is voldaan staat de overtreding vast en mag in beginsel van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. Indien een werkgever betoogt dat hem ter zake van die overtreding geen verwijt valt te maken, zal hij dit aannemelijk moeten maken. De bewijslast rust in dat geval bij de werkgever. Verwezen wordt naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 3 juni 2009 (LJN BI6082).
6. In het leveren van dergelijk bewijs is eiseres niet geslaagd. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij de risico’s van de werkzaamheden waarbij het beboetbare feit zich heeft voorgedaan, voldoende heeft geïnventariseerd en dat zij op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, als bedoeld in de Beleidsregels. Het betoog van eiseres dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ondeugdelijkheid van de H sluiting, aangezien zij de montage van de doseerweger en de kalibratie heeft uitbesteed aan gespecialiseerde bedrijven, en dat zij daarom geen verdere maatregelen behoefde te treffen wat betreft de veiligheidsrisico’s van die werkzaamheden, faalt. Op basis van het boeterapport van 18 augustus 2010 heeft verweerder terecht vastgesteld dat de kalibratiewerkzaamheden niet uitsluitend door werknemers van KSE werden uitgevoerd, maar dat ook de (eigen) werknemers van eiseres hierbij meer dan eens assistentie verleenden. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd is geen reden om aan de desbetreffende verklaringen te twijfelen. De omstandigheid dat deze werkzaamheden niet in de functieomschrijvingen van de desbetreffende medewerkers of van de technische dienst beschreven staan, maakt dit niet anders. Niet gebleken is dat eiseres voor het ongeval haar eigen personeel uitdrukkelijk heeft geïnstrueerd dat meehelpen met de kalibratiewerkzaamheden niet was toegestaan. Eerst na het ongeval heeft eiseres de nodige maatregelen getroffen om een ongeval als het onderhavige in de toekomst te voorkomen en heeft zij haar productiemanagers geïnstrueerd dat haar personeel geen assistentie meer mocht verlenen bij het plaatsen van gewichten op de plateaus.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, gelet op alle omstandigheden van het geval, de boete evenredig geacht. Gelet op het hier van toepassing zijnde artikel 5:46, tweede lid, van de Awb en op de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2010 (LJN BM5583) dient de rechtbank op indringende wijze te toetsen of de opgelegde boete evenredig is, waarbij alle omstandigheden van het geval dienen te worden betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de boete niet evenredig is te achten.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit terecht de boeteoplegging heeft gehandhaafd, zodat het door eiseres tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.