ECLI:NL:RBROT:2012:BW3599
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.F. Lubberink
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de kantonrechter in executiegeschil
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2012, is de bevoegdheid van de kantonrechter aan de orde in het kader van een executiegeschil. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, die wordt bijgestaan door J. Vermeulen. De kern van het geschil betreft de vraag of de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen, nu het gaat om een executiegeschil dat voortvloeit uit een eerder vonnis van de kantonrechter. Gedaagde heeft aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is, omdat het geschil betrekking heeft op de executie van een vonnis, en dat dergelijke geschillen volgens artikel 438 Rv aan de rechtbank moeten worden voorgelegd.
De kantonrechter heeft overwogen dat de vordering van eiser betrekking heeft op de rechtmatigheid van het leggen van derdenbeslag door gedaagde onder de Rabobank, en dat dit een executiegeschil betreft. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar de parlementaire geschiedenis van artikel 438 Rv, waaruit blijkt dat de rechtbank bevoegd is om dergelijke geschillen te behandelen, ook al betreft het een vonnis van de kantonrechter. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de sector kanton niet bevoegd is om deze zaak te behandelen en heeft de zaak verwezen naar de sector civiel recht van de rechtbank voor verdere behandeling.
In de beslissing heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rol van de sector civiel recht, met de instructie dat partijen zich door een advocaat moeten laten vertegenwoordigen. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de scheiding van bevoegdheden tussen de sector kanton en de sector civiel recht verduidelijkt in het kader van executiegeschillen.