ECLI:NL:RBROT:2012:BW3239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/79
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking boetebesluit AFM

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 februari 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van Generali levensverzekering maatschappij N.V. (verzoekster) tegen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (verweerster). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van AFM, waarbij een bestuurlijke boete van € 200.000,-- was opgelegd wegens overtreding van artikel 39 van de Pensioenwet. Daarnaast had AFM besloten het boetebesluit openbaar te maken op grond van artikel 188 van de Pensioenwet. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om de openbaarmaking van het boetebesluit te schorsen.

Tijdens de zitting op 16 februari 2012 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een getuige, haar standpunt toegelicht. AFM was vertegenwoordigd door mr. J.S. Roepnarain en een andere gemachtigde. De voorzieningenrechter overwoog dat de wetgever met artikel 188 van de Pensioenwet niet alleen de belangen van de direct betrokken pensioen- of aanspraakgerechtigden beoogde, maar ook het bredere belang van transparantie en toezicht op pensioenuitvoerders. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de pensioen- en aanspraakgerechtigden zwaarder wegen dan de reputatieschade die verzoekster zou lijden door de openbaarmaking.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek van verzoekster af. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de pensioensector en de rol van de AFM in het handhaven van de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/79
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 februari 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
de naamloze vennootschap Generali levensverzekering maatschappij N.V., te Diemen, verzoekster,
gemachtigde: mr. L.E.J. Korsten,
en
de stichting Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM),
verweerster,
gemachtigde: mr. H.J. Sachse.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2011 heeft AFM een bestuurlijke boete opgelegd van € 200.000,-- wegens overtreding van artikel 39 van de Pensioenwet (Pw) en tevens heeft AFM besloten het boetebesluit openbaar te maken op grond van artikel 188 van de Pw.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de beslissing tot openbaarmaking van het boetebesluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012. Namens verzoekster zijn verschenen haar gemachtigde en [A]. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.S. Roepnarain en [B].
Overwegingen
1. Aan het boetebesluit heeft AFM ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster in 2009 en 2010 onvoldoende informatie heeft verstrekt aan deelnemers bij beëindiging van deelname aan een pensioencontract, hetgeen een overtreding is van artikel 39 van de Pw. AFM heeft de hoogte van de boete aan de hand van de draagkracht van verzoekster bepaald op een bedrag van 40% van het ingevolge artikel 179 van de Pw in verbinding met de artikelen 48 en 50 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (het Uitvoeringsbesluit) voor verzoekster van toepassing zijnde basis bedrag van € 500.000,--.
Aan het besluit tot openbaarmaking heeft AFM ten grondslag gelegd dat zij met het oog op de bescherming van de belangen van de pensioen- en aanspraakgerechtigden aanleiding ziet gebruik te maken van haar bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 188, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pw. Daarnaast is het voor informatieverstrekking in de toekomst van belang dat deelnemers alert zijn, doordat zij zijn geïnformeerd over hetgeen zich op het punt van informatieverstrekking in het recente verleden bij verzoekster heeft voorgedaan. Openbaarmaking heeft tot slot een preventieve werking, aangezien het een algemeen belang dient in die zin dat andere pensioenuitvoerders en pensioen- en aanspraakgerechtigden weten dat er door AFM scherp toezicht wordt gehouden op duidelijke en begrijpelijke informatieverstrekking bij beëindigingbrieven.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het boetebesluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.1. Op grond van artikel 176, eerste lid, van de Pw, voor zover van belang, kan de toezichthouder een boete opleggen ter zake van overtreding van artikel 39 van de Pw.
2.2. Op grond van artikel 188, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pw, voor zover van belang, kan de toezichthouder met het oog op de bescherming van de belangen van de pensioen- of aanspraakgerechtigden ter openbare kennis brengen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot die kennisgeving hebben geleid, het feit ter zake waarvan een bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, het feit dat de bestuurlijke boete is opgelegd, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van de overtreder aan die de bestuurlijke boete is opgelegd.
3. Ten aanzien van de thans door de voorzieningenrechter te beoordelen vraag of AFM gebruik kan maken van de bevoegdheid tot openbaarmaking, stelt verzoekster - die overigens niet betwist dat zij de door AFM gestelde overtreding heeft begaan - in de eerste plaats dat AFM daarvan geen gebruik mag maken, nu verzoekster alle gewezen deelnemers in pensioenregelingen, die door verzoekster worden beheerd, schriftelijk heeft geïnformeerd en zij inmiddels normconform gedrag vertoont, zodat er geen belang meer is bij openbaarmaking.
AFM stelt zich, naast hetgeen daaromtrent in het boetebesluit is overwogen, op het standpunt dat er nog steeds aanleiding is om gebruik te maken van de bevoegdheid tot openbaarmaking, aangezien in de door verzoekster verzonden brieven essentiële gegevens zijn weggelakt, waardoor zij niet kan concluderen dat verzoekster alle gewezen deelnemers inmiddels wel voldoende zijn geïnformeerd.
3.1. De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorop dat hij niet de zienswijze van verzoekster deelt dat artikel 188 van de PW strekt tot de bescherming van de belangen van uitsluitend de pensioen- of aanspraakgerechtigden die direct bij de overtreding waarvoor de boete is opgelegd betrokken waren. De letterlijke wettekst biedt geen ondersteuning voor een dergelijke beperkte uitleg en uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (zie Kamerstukken II, 2005-2006, 30 413, nr. 3, blz 134) blijkt ook dat de wetgever een dergelijk beperkte uitleg niet heeft beoogd. Gelet hierop moet worden geoordeeld, dat ook indien aangenomen kan worden dat alle gewezen deelnemers in pensioenregelingen die door verzoekster worden beheerd inmiddels volledig en juist zijn geïnformeerd, het standpunt van verzoekster niet juist is dat geen rechtmatig belang meer resteert bij de openbaarmaking van het boetebesluit. Terecht heeft AFM gewezen op het met openbaarmaking gediende belang van pensioen en aanspraakgerechtigden in het algemeen dat AFM scherp toezicht houdt op duidelijke en begrijpelijke informatieverstrekking bij beëindigingbrieven en verder op het belang dat deelnemers van bij verzoekster ondergebrachte pensioenen alerter worden op de informatieverstrekking. Dit laatste belang staat, naar AFM terecht aanneemt, in de weg aan het bereiken van een zelfde resultaat met het door verzoekster subsidiair bepleite anoniem openbaar maken van het boetebesluit. Daartegen verzet zich ook, naar AFM terecht aanneemt, dat dit aanleiding kan vormen voor onrust omdat daarmee onduidelijk blijft welke pensioenverzekeraar het betreft.
4. Gegeven de vermelde belangen bij openbaarmaking van het boetebesluit, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat AFM, zoals verzoekster heeft betoogd, niet op redelijke wijze gebruikt heeft gemaakt van de betrokken bevoegdheid. De door verzoekster gestelde reputatieschade als gevolg van de openbaarmaking leidt niet tot een ander oordeel, nu die eerst en vooral te wijten is aan het onjuiste handelen in verband waarmee de boete is opgelegd en daarom minder gewicht in de schaal werpt dan de te beschermen belangen van de pensioen- en aanspraakgerechtigden. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter nog dat uit het voorgaande ook volgt dat de openbaarmaking van het boetebesluit niet, zoals verzoekster kennelijk veronderstelt, gericht is op bestraffing. Wat verzoekster in dat verband heeft aangevoerd, laat de voorzieningenrechter onbesproken.
5. In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd over de ondeugdelijke motivering van de toegepaste matiging van het boetebedrag, ziet de voorzieningenrechter verder geen grond voor het oordeel dat het boetebesluit bij de beslissing op bezwaar zodanig zal moeten worden gewijzigd dat openbaarmaking thans op die grond achterwege zou moeten blijven.
6. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. B.M. van der Kuil, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.