ECLI:NL:RBROT:2012:BW1095
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om verschoning van de rechter in civiele procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 april 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot verschoning van de rechter in een civiele procedure. De rechter, die betrokken was bij de zaak met kenmerk 386687 / HA ZA 11-1881, voelde zich niet vrij om de zaak verder te behandelen. Dit kwam voort uit een vriendschappelijke relatie tussen de rechter en de directie-assistente van een van de procespartijen, wat de schijn van partijdigheid wekte. De rechter diende op 22 maart 2012 een schriftelijk verzoek tot verschoning in, dat door de meervoudige kamer voor verschoningszaken werd behandeld zonder mondelinge zitting, aangezien alle betrokken partijen geen behoefte hadden aan een dergelijke behandeling.
De rechtbank heeft de aangevoerde omstandigheden van de rechter beoordeeld. Hoewel er geen aanwijzingen waren dat de rechter subjectief niet onpartijdig was, oordeelde de rechtbank dat de vrees voor objectieve partijdigheid gerechtvaardigd was. De combinatie van de persoonlijke relatie van de rechter met de directie-assistente en het feit dat de rechter zelf om verschoning vroeg, leidde de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een zwaarwegende aanwijzing voor de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou kunnen zijn.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot verschoning toegewezen, wat betekent dat de rechter zich niet verder met de zaak mocht bezighouden. Deze beslissing is genomen in het belang van de waarborging van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht.