ECLI:NL:RBROT:2012:BW0865
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Erfdienstbaarheid en proceskostencompensatie in civiele procedure
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, staat de uitoefening van een erfdienstbaarheid centraal. De zaak betreft een geschil tussen de eigenaar van het dienend erf, aangeduid als [eiser], en de eigenaren van het heersend erf, aangeduid als [gedaagden]. De rechtbank heeft op 14 maart 2012 uitspraak gedaan na een tussenvonnis van 30 november 2011, waarin [eiser] de gelegenheid kreeg om te reageren op een voorstel van [gedaagden]. Dit voorstel hield in dat het voldoende zou zijn om een schuine punt van de garage te verwijderen, zonder dat de garagedeur verplaatst hoefde te worden.
De rechtbank overweegt dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze moet plaatsvinden, zoals vastgelegd in artikel 5:74 BW. [Eiser] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat het voorgestelde voorstel van [gedaagden] niet voldeed aan de eisen voor een behoorlijke uitoefening van de erfdienstbaarheid. De rechtbank concludeert dat de door [gedaagden] voorgestelde regeling in principe voldoende is, maar dat er geen noodzaak was om door te procederen, aangezien [gedaagden] uiteindelijk akkoord gingen met het voorstel.
De rechtbank heeft de proceskosten na het eerste tussenvonnis gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De kosten aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 1.261,14. De rechtbank heeft [gedaagden] veroordeeld om de schuine punt van de garage te verwijderen en verwijderd te houden, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 20.000. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.