ECLI:NL:RBROT:2012:BW0832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
390424 / HA ZA 11-2071 en 390427 / HA ZA 11-2072
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van procedures in het kader van het liftkartel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2012 uitspraak gedaan in een incident betreffende de voeging van twee rechtszaken die voortvloeien uit het zogenaamde 'liftkartel'. De eiseres, Stichting Elevator Cartel Claim, vertegenwoordigt verschillende afnemers van liften en roltrappen en heeft verzocht om voeging van de hoofdzaak met een andere aanhangige zaak. De rechtbank heeft de vordering van de stichting beoordeeld aan de hand van de criteria van litispendentie en connexiteit. De rechtbank overweegt dat er relevante verschillen zijn tussen de afnemers in de twee procedures, wat de voeging complex zou maken. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er voldoende overeenkomsten zijn tussen de procedures om tot voeging over te gaan, met als doel een efficiënte rechtspleging te waarborgen. De rechtbank heeft de hoofdzaak in de procedure met zaaknummer 390424 / HA ZA 11-2071 gevoegd met de procedure met zaaknummer 390427 / HA ZA 11-2072, maar heeft de stichting in haar vordering in de tweede procedure niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de proceskosten van het incident toegewezen aan Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. en de stichting in de kosten van het incident veroordeeld, maar deze op nihil begroot. De uitspraak benadrukt het belang van doelmatige rechtspleging en de mogelijkheid om voegingen ongedaan te maken indien nodig.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 390424 / HA ZA 11-2071 en 390427 / HA ZA 11-2072
Vonnis in incident van 28 maart 2012
in beide zaken van de volgende partijen:
de stichting
STICHTING ELEVATOR CARTEL CLAIM,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M. Deckers,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONE B.V.,
gevestigd te Voorburg,
2. de rechtspersoon naar het recht van Duitsland
KONE GMBH,
gevestigd te Hannover,
3. de rechtspersoon naar het recht van Finland
KONE OYJ,
gevestigd te Espoo,
gedaagden,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J.M. Luycks,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THYSSENKRUPP LIFTEN B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
5. de rechtspersoon naar het recht van Duitsland
THYSSENKRUPP AUFZUGE GMBH,
gevestigd te Stuttgart,
6. de rechtspersoon naar het recht van Duitsland,
THYSSENKRUPP FAHRTREPPEN GMBH,
gevestigd te Hamburg,
7. de rechtspersoon naar het recht van Duitsland
THYSSENKRUPP ELEVATOR AG,
gevestigd te Essen,
8. de rechtspersoon naar het recht van Duitsland
THYSSENKRUPP AG,
gevestigd te Essen,
gedaagden,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen zullen hierna de stichting, Kone c.s. (gedaagden 1 t/m 3) en ThyssenKrupp c.s. (gedaagden 4 t/m 8) genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 30 december 2010 (11-2071) en 6 oktober 2011 (11-2072)
- de (gelijkluidende) incidentele conclusies tot voeging
- de incidentele conclusie van antwoord van Kone c.s., genomen in beide zaken
- de incidentele conclusie van antwoord van ThyssenKrupp c.s., genomen in beide zaken
- de ten behoeve van de pleidooien door de stichting overgelegde stukken
- de bij de pleidooien van 15 maart 2012 overgelegde pleitaantekeningen.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
De beoordeling in het incident
De stichting vordert in beide zaken dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de andere zaak. De stichting heeft haar vordering gebaseerd op het standpunt dat sprake is van twee procedures tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp (artikel 222 Rv). Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. voeren verweer. De rechtbank overweegt als volgt.
Het instrument van voeging van verschillende procedures staat ten dienste van een doelmatige rechtspleging. Waar sprake is van verschillende procedures tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp (litispendentie) of van verschillende procedures waarin de feitelijke en/of juridische geschilpunten identiek zijn of grote samenhang vertonen (connexiteit), kan met het instrument van voeging van die procedures worden bereikt dat dubbel werk en tegenstrijdige uitspraken worden voorkomen.
In het licht van deze ratio bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding voor voeging van beide procedures. Ter toelichting wijst de rechtbank op het volgende.
Vast staat dat in beide procedures dezelfde procespartijen optreden. Vast staat ook dat beide procedures voortvloeien uit het zogenaamde 'liftkartel', dat wil zeggen het kartel waarover de Europese Commissie in haar beschikking van 21 februari 2007 een oordeel heeft uitgesproken. Dat oordeel hield onder meer in dat de leden van het kartel, waaronder Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s., boetes tot € 992 miljoen moeten betalen. Vast staat voorts dat in beide procedures verklaringen voor recht worden gevorderd, zowel ter zake de schending van het Europese mededingingsrecht als de gehoudenheid van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. tot vergoeding van schade. Ook de grondslagen van de vorderingen in beide procedures zijn gelijkluidend.
Gelet op deze kenmerken van de beide procedures is in beginsel zonder meer sprake van voldoende connexiteit om tot voeging over te gaan, daargelaten of niet al sprake is van volledige litispendentie.
Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. hebben zich verweerd door te wijzen op de volgende bijzonderheden:
- de stichting treedt op voor afnemers van producten van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. en op dat punt bestaan relevante verschillen tussen de afnemers in de eerste procedure (11-2071) en die in de tweede procedure (11-2072), zodat in wezen niet van dezelfde partijen sprake is;
- steeds zal per specifieke afnemer moeten worden onderzocht welke de specifieke bijzonderheden zijn die ten opzichte van die afnemer spelen, zodat geen sprake is van hetzelfde onderwerp van geschil;
- de vorderingen hebben betrekking op verschillende markten;
- ook is ten opzichte van de verschillende afnemers sprake van verschillen in toepasselijk recht;
- door de Europese Commissie is vastgesteld dat sprake is van verschillende inbreuken op het mededingingsrecht;
- gelet op die bijzondere positie van de verschillende afnemers ligt in de rede dat per afnemer verschillende proceshandelingen nodig zullen zijn, zodat voeging de voortgang compliceert;
- voeging zou leiden tot een onoverzichtelijk complexe situatie, zodat ThyssenKrupp c.s. in haar verdedigingsbelangen geschaad wordt.
Geen van deze punten acht de rechtbank overtuigend. De bezwaren van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. komen er in de kern op neer dat de uiteindelijke afnemers waarvoor de stichting optreedt te zeer van elkaar verschillen, zowel in feitelijk als in juridisch opzicht. Dat sprake is van relevante verschillen mag zo zijn, maar dat laat onverlet dat vanwege de in 2.4 opgesomde eigenschappen ook sprake is van relevante overeenkomsten tussen beide procedures. Waar die overeenkomsten aanleiding zouden geven tot gelijksoortige standpunten of beoordelingen kan voeging dubbel werk en tegenstrijdigheden voorkomen. Dat laat onverlet dat op (deel)onderwerpen, al dan niet op basis van door de rechtbank met partijen gemaakte regieafspraken, aanleiding kan bestaan voor het maken van verschil tussen de verschillende afnemers voor wie de stichting optreedt, maar daaraan staat voeging niet in de weg. Voeging ontneemt aan de onderhavige zaken immers niet hun zelfstandigheid. Gelet daarop kan, ondanks de voeging, ook verschil ontstaan in het tempo van de zaak, afhankelijk van bijvoorbeeld processuele verwikkelingen die in de ene procedure niet en in de andere procedure wel spelen. Gelet op de ratio van het instrument van voeging (het dienen van een doelmatige en efficiënte procesvoering), kan op enig moment zelfs aanleiding bestaan de voeging ongedaan te maken (vergelijk HR 27 oktober 1978, NJ 1980, 102). Anders dan ThyssenKrupp c.s. ter zitting heeft betoogd, valt niet in te zien dat een voeging van zaken onherroepelijk zou zijn. Zolang die aanleiding echter niet bestaat en dus sprake is van zaken met voldoende relevante overeenkomsten, is het wenselijk dat beide procedures gezamenlijk aan de rechter worden voorgelegd.
In dit verband wijst de rechtbank erop dat ook zonder voeging al sprake is van verschillende afnemers per afzonderlijke procedure. Ter zitting is desgevraagd niet aannemelijk geworden dat de juridische en feitelijke positie van al die afnemers in alle opzichten gelijk is. Aan voeging staat dat niet in de weg, maar daarmee is ook duidelijk dat voeging niet leidt tot een principieel andere situatie dan zonder voeging reeds aan de orde.
Niet valt in te zien dat Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. zich in geval van voeging niet adequaat zouden kunnen verdedigen. Waar sprake is van verweren die gelden ongeacht om welke afnemer het gaat, kunnen zij volstaan met een enkel betoog. Voor zover verschillen tussen (groepen van) verschillende afnemers relevant zijn, zullen zij op die (groepen van) afnemers toegespitste verweren moeten aanvoeren. Daartoe moeten zij geacht worden in staat te zijn. Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. zijn bij voeging overigens niet verplicht hun verweer in één voor beide procedures geldende conclusie van antwoord neer te leggen.
De rechtbank is dus van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen. Omdat dezelfde zaken niet tweemaal gevoegd kunnen worden, zal de vordering in de procedure 11-2071 worden toegewezen en zal de stichting in haar vordering in de procedure 11-2072, vanwege het ontbreken van belang, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. zullen in de proceskosten van het incident in de procedure 11-2071 worden veroordeeld, te begroten op twee punten van het toepasselijke tarief. In de procedure 11-2072 bestaat, gelet op het overwogene in 2.10, aanleiding de stichting in de proceskosten te veroordelen. Die proceskosten moeten echter op nihil worden begroot.
De beslissing
De rechtbank
in het incident in de zaak met zaak- en rolnummer 390424 / HA ZA 11-2071
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer 390427 / HA ZA 11-2072;
veroordeelt Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van de stichting, tot op heden begroot op € 904,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident in de zaak met zaak- en rolnummer 390427 / HA ZA 11-2072
verklaart de stichting niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de stichting in de kosten van het incident, begroot op nihil;
in de hoofdzaak in beide procedures
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 mei 2012 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.
1980/1729