Parketnummer: 10/693426-10
Datum uitspraak: 28 maart 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum en geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bonnes heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte een gebiedsverbod zal worden opgelegd, alsmede oplegging van een geldboete van € 2.000,=.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Klachtvereiste feit 1
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging omdat de aangeefster geen klacht heeft ingediend.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging. Uit de rechtspraak volgt dat het slachtoffer de intentie tot strafvervolging kenbaar dient te maken. Dat blijkt uit dit dossier heel duidelijk. [aangeefster] verklaart in iedere aangifte dat zij wil dat de verdachte er mee ophoudt, dat het stopt. Er is ook aangifte gedaan van belediging en smaad. Het is ook niet aan de aangever om te bepalen voor welk strafbaar feit de verdachte dient te worden vervolgd. Het is aan het openbaar ministerie die de feiten ten laste legt en bepaalt voor welk feit wordt vervolgd. In casu is gekozen voor belaging. De aard van het delict belaging vereist een stelselmatigheid en het zou onjuist zijn te eisen dat de klacht binnen drie maanden na start van de belaging wordt ingediend.
De rechtbank overweegt het volgende.
In zijn arrest van 2 november 2004 (LJN: AQ4289) heeft de Hoge Raad overwogen dat “indien een stuk wel een aangifte bevat maar geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging inhoudt, […] niettemin het bestaan van een klacht ex art. 164 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering [kan] worden aangenomen. Voorwaarde is dat wordt vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van het stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.”
Uit de aangiften van [aangeefster] blijkt weliswaar dat zij geen directe aangifte doet van belaging doch uit de aangiften blijkt duidelijk dat zij wil dat de verdachte stopt met het haar lastig vallen op/via het internet. Hiervan uitgaande volgt dat de aangeefster strafvervolging wil en kunnen de aangiftes - die impliciet als klacht zijn bedoeld - als zodanig worden aangemerkt.
Volgens artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht dient een klacht te worden ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. In feit 1 heeft de officier van justitie vier belagingsfeiten ten laste gelegd; de zaken 2, 4, 6 en 14 uit het dossier. De termijn van drie maanden begint naar het oordeel van de rechtbank te lopen op de laatste dag van de ten laste gelegde periodes van de vier afzonderlijke zaken. Hieruit volgt dat telkens tijdig is geklaagd, namelijk (zaak 2) op 19 juli 2007, (zaak 4) op 1 mei 2007, (zaak 6) op 26 mei 2010 en (zaak 14) op 26 juli 2009.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De officier van justitie is in zoverre ontvankelijk in haar vervolging.
Geen sprake van zorgvuldig, evenwichtig onderzoek feiten 1 en 2
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat er geen sprake is geweest van een zorgvuldig, althans evenwichtig onderzoek. Er is namelijk niet onderzocht of het de verdachte is geweest die daadwerkelijk stelselmatig telefonisch contact heeft gezocht met de aangeefster en evenmin is onderzoek gedaan naar MSN-, sms- en e-mailverkeer tussen de verdachte en aangeefster en de eigenaren van de door de aangeefster genoemde websites. Voorts is een aantal getuigen gehoord die voorafgaand aan hun verhoor met de aangeefster hebben gesproken.
De officier van justitie bestrijdt dat er een dusdanig ernstige inbreuk is gemaakt op de rechten van de verdachte dan wel de rechtsorde dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet leiden. Het openbaar ministerie heeft een afweging gemaakt tussen het inzetten van dwangmiddelen en de ernst van de feiten. Gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn dwangmiddelen niet ingezet en is het gebleven bij de verhoren. De verdachte is gedurende het onderzoek in staat gesteld zijn standpunten te bepalen en in de gelegenheid gesteld de getuigen ook te ondervragen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank overweegt het volgende.
In geval van onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek biedt artikel 359a Wetboek van Strafvordering als meest vergaande sanctie de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot dit artikel, alleen dan plaats indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (het Zwolsman-criterium) en voorts in gevallen van zeer fundamentele inbreuken, waarbij de belangen van de verdachte weliswaar niet zijn geschaad, maar het wettelijke systeem in de kern is geraakt (het Karman-criterium).
Naar het oordeel van de rechtbank levert de door de raadsman genoemde omstandigheden geen schending van beginselen van een behoorlijke procesorde op. Niet aannemelijk is geworden dat het openbaar ministerie bewust, ter frustratie van de belangen van de verdediging het vooronderzoek op deze wijze heeft doen plaatsvinden. Bovendien heeft de verdediging in volle omvang verweer kunnen voeren en in de gelegenheid geweest de getuigen (alsnog) vragen te kunnen stellen. Van een fundamentele inbreuk als hierboven bedoeld is evenmin sprake. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Conclusie
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Ten aanzien van feit 2
Feit 2, de belaging gepleegd in de periode van 28 juli 2011 tot en met 4 augustus 2011, is ten laste gelegd onder twee gedachtenstreepjes, namelijk 1) het op 28 juli 2011 zich bij de woning bevinden althans in straat van aangeefster ophouden en het 2) op 4 augustus 2011 versturen van een bericht aan aangeefster.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van het tweede gedachtenstreepje, het versturen van de e-mail op 4 augustus 2011, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het de verdachte is geweest die deze e-mail heeft verzonden. Het andere onderdeel van de tenlastelegging kan naar het oordeel van de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van beide gedachtenstreepjes van feit 2. De verdachte ontkent dat hij op 4 augustus 2011 dat e-mailbericht heeft verstuurd en kan aantonen dat dit bericht is gemanipuleerd. De verdachte erkent wel dat hij in de straat is geweest waar aangeefster woont, maar dat was op 25 juli 2011 en niet op 28 juli 2011. De foto’s die de verdachte van de straat en de woning heeft gemaakt leveren geen wederrechtelijk opzettelijke stelselmatige inbreuk op de levenssfeer op, nu deze foto’s gelijksoortig zijn als die door Google Earth op internet zijn geplaatst.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de verdachte van het versturen van het bericht het tweede gedachtenstreepje van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het de verdachte is geweest die het bericht heeft verstuurd.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen onder het tweede gedachtenstreepje ten laste in volgt hieruit dat in elk geval het onderdeel ‘stelselmatig’ niet bewezen kan worden verklaard, zodat daarmee feit 2 in het geheel niet bewezen kan worden verklaard. De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 25 mei 2010 te Arnhem en/of Rotterdam, meermalen, wederrechtelijk opzettelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster], met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, dan wel vrees aan te jagen
immers heeft hij, verdachte,
- in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 24 april 2007 zeer vaak ge-e-maild (dagelijks meerdere malen) naar die [aangeefster] en- in de periode van 19 juni 2007 tot en met 18 juli 2007 zeer vaak gebeld (dagelijks meerdere malen) naar die [aangeefster]
3.
hij op 14 oktober 2011 te Arnhem, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend gezegd: "dan ga ik mevrouw [aangeefster] de mond snoeren, eens en voor altijd, eens en voor altijd. Ik ga het laten stoppen." en "ik heb te horen gekregen dat ik 10 tot 18 maanden te leven heb, dan ga ik deze mevrouw meenemen met haar onzin over mij. Klaar." welke woorden hij, verdachte, aan de politie had gezegd en welke vervolgens ter kennis zijn gekomen van voornoemde [aangeefster].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
(zaak 6) Het onder zaak 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
(zaak 14) Het onder zaak 14 ten laste gelegde aangaande 18 augustus 2009 is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
(zaak 14) Tevens is ten laste gelegd dat de verdachte op 26 juli 2009 (een) beledigende tekst(en) en/of foto(‘s) over aangeefster op het internet heeft geplaatst. Verdachte ontkent ook dit onderdeel van de tenlastelegging. Indien en voorzover dit feit bewezen kan worden verklaard, kan - nu het slechts om één datum gaat - niet gesproken worden van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan reeds daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, zodat de verdachte ook daarvan wordt vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
De bewezen feiten leveren op:
1. Belaging, meermalen gepleegd.
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna een jaar de aangeefster belaagd door haar meermalen te bellen en te e-mailen. Ook heeft de verdachte haar via de politie met de dood bedreigd.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt beschouwd als een essentiële voorwaarde voor een menswaardig bestaan en als één van de grondslagen van onze rechtsorde.
In beginsel kan op dit feit niet anders worden gereageerd dan met gevangenisstraf.
De aangever en de verdachte zitten al meer dan 5 jaar lang in elkaars vaarwater, zij belagen elkaar over en weer en zij hebben al meermalen tegen elkaar geprocedeerd. Er lijkt maar geen einde te komen aan deze gang van zaken.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij, zoals blijkt uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 februari 2012 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hierin - en om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen - wordt aanleiding gezien de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Het opleggen van een gebiedsverbod rond de woning van de aangeefster, zoals geëist door de officier van justitie, acht de rechtbank niet opportuun.
Gelet op het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan de feiten waarop de officier van justitie haar eis had gebaseerd, zal de rechtbank naast een voorwaardelijke gevangenisstraf niet ook nog een geldboete opleggen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [aangeefster], wonende te [woonplaats], via haar gemachtigd advocaat, mr. N. Stolk, advocaat te Rotterdam, terzake van de feiten 1 tot en met 3. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.200,=.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij te ingewikkeld is om in deze strafzaak af te doen en verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie (3) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren en stelt de volgende algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdedi¬ging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Groen, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2012.
Bijlage bij vonnis van 28 maart 2012
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 25 mei 2010
te Arnhem en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, wederrechtelijk opzettelijk stelselmatig inbreuk
heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster], met het
oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, niet te doen of te
dulden dan wel vrees aan te jagen
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen:
- in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 24 april 2007 zeer
vaak gebeld en/of ge-e-maild (dagelijks meerdere malen) naar die [aangeefster] (zaak vier) en/of
- in of omstreeks de periode van 19 juni 2007 tot en met 18 juli 2007 zeer
vaak gebeld en/of ge-e-maild (dagelijks meerdere malen) naar die [aangeefster] (zaak twee) en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 25 mei 2010
beledigende en/of bedreigende teksten aan die [aangeefster] ge-e-maild
en/of op een voor anderen toegankelijk deel van internet geplaatst en/of
anderszins aan die [aangeefster] doen toekomen, en/of (een) kennis(sen)
van die [aangeefster] lastiggevallen (zaak zes) en/of
- op of omstreeks 18 augustus 2008 een sms-bericht aan die [aangeefster]
gestuurd met de tekst "Als vanavond alles niet verwijdert is over mijn persoon
van jouw wensite, dan overleef je de nacht niet" (zaak veertien) en/of
- op of omstreeks 26 juli 2009 (een) beledigende tekst(en) over en/of (een)
foto(s) van die [aangeefster] op een voor ander toegankelijk deel van
internet geplaatst (zaak veertien);
(artikel 285b Wetboek van Strafrecht)
hij
op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 28 juli 2011 tot en met 4 augustus 2011 te
Arnhem en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, wederrechtelijk opzettelijk stelselmatig inbreuk heeft
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster], met het
oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, niet te doen of te
dulden dan wel vrees aan te jagen
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen:
- op of omstreeks 28 juli 2011 zich bij de woning van die [aangeefster]
opgehouden, althans zich in de straat bevonden waar die [aangeefster]
woont, en/of bij de woning van die [aangeefster] aangebeld en/of
- op of omstreeks 4 augustus 2011 een (e-mail)bericht aan die [aangeefster]
gestuurd met de tekst " dan maak ik je kapot maakt niks uit of
ik ervoor moet gaan zitten, maar kapot ga je!!!" of woorden van gelijke
strekking;
hij
op of omstreeks 14 oktober 2011 te Arnhem, althans in Nederland, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk
(dreigend) gezegd: "dan ga ik mevrouw [aangeefster] de mond snoeren, eens en
voor altijd, eens en voor altijd. Ik ga het laten stoppen." en/of "ik heb te
horen gekregen dat ik 10 tot 18 maanden te leven heb, dan ga ik deze mevrouw
meenemen met haar onzin over mij. Klaar.", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking, welke woorden hij, verdachte, aan de politie had
gezegd en welke vervolgens ter kennis zijn gekomen van voornoemde [aangeefster];