vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 373200 / HA ZA 11-521
Vonnis van 14 maart 2012 (bij vervroeging)
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Stellendam, gemeente Goedereede,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.M. Bijloo,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P. Ruitinga.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 februari 2011, met veertien producties;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met twee producties;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de incidentele conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek in het incident.
Vonnis is bepaald op heden.
De vordering in de hoofdzaak
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van 16 maart 2009 door producten niet tijdig ter keuring aan de VWA aan te bieden, en aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Voorts vordert [eiser] schadevergoeding op te maken bij staat. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van € 8.804,15, vermeerderd met rente, proceskosten en nakosten.
[eiser] stelt daartoe - kort gezegd - het volgende.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten, waarbij [gedaagde] zich heeft verbonden tot het verzorgen van douaneformaliteiten waaronder de VWA-keuring ter zake van goederen die [eiser] invoerde in Nederland. De overeenkomst is vastgelegd in een op 16 maart 2009 gedateerd stuk (hierna: de overeenkomst).
[gedaagde] heeft nagelaten de door [eiser] in september 2010 uit Thailand ingevoerde goederen aan de grensinspectiepost aan te melden voor een VWA-keuring vóór de aankomst van die goederen in Rotterdam. Voorts heeft [gedaagde] zonder overleg met of instemming van [eiser] haar fout bij de VWA gemeld. [eiser] heeft als gevolg hiervan schade geleden. De schade dient in een schadestaatprocedure te worden begroot.
In 2009 heeft [gedaagde] voor [eiser] goederen ingeklaard tegen een te hoog douanetarief. [eiser] heeft daardoor een bedrag van € 8.804,15 aan douanerechten te veel moeten betalen.
De vordering en het verweer in het bevoegdheidsincident
[gedaagde] vordert dat deze rechtbank zich onbevoegd zal verklaren, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Voorts vordert [gedaagde] toestemming voor tussentijds appel. Daartoe voert [gedaagde] - samengevat weergegeven - het volgende aan.
Op de overeenkomst zijn de Nederlandse Expeditievoorwaarden (hierna: Fenex-voorwaarden) met inbegrip van het daarin opgenomen arbitraal beding van toepassing. De Fenex-voorwaarden zijn namelijk van toepassing verklaard in de door [eiser] geparafeerde en ondertekende overeenkomst van 16 maart 2009. Voorts staat de toepasselijkheid van de Fenex-voorwaarden op de facturen die [gedaagde] aan [eiser] heeft gezonden. Verder wist [eiser] dat expediteurs algemene voorwaarden met een arbitraal beding hanteren.
[eiser] heeft de Fenex-voorwaarden niet vernietigd door middel van haar brief van 27 oktober 2010, omdat de vernietiging niet uit die brief blijkt. [eiser] komt geen beroep op vernietiging toe omdat in de overeenkomst staat dat de Fenex-voorwaarden als bijlage zijn bijgevoegd en [eiser] daarvoor heeft getekend. Verder is vernietiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat [eiser] de vernietiging inroept nadat het geschil in de hoofdzaak is ontstaan.
De conclusie van [eiser] strekt tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Daartoe voert [eiser] - samengevat weergegeven - het volgende aan.
[gedaagde] heeft de Fenex-voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand gesteld aan [eiser]. In de door [eiser] geparafeerde en ondertekende overeenkomst staat niet dat zij heeft getekend voor ontvangst van de Fenex-voorwaarden. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat in een voetnoot in de overeenkomst wordt verwezen naar de vindplaats van de Fenex-voorwaarden. Nu de Fenex-voorwaarden niet ter hand zijn gesteld heeft [eiser] de Fenex-voorwaarden bij brief van 27 oktober 2010 vernietigd. Voor zover nodig vernietigt [eiser] (het arbitraal beding in) de Fenex-voorwaarden in haar conclusie van antwoord in het incident alsnog met een beroep op artikel 6:233 sub b jo. 6:234 lid 1 BW.
[eiser] betwist dat een beroep op vernietiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voorts betwist [eiser] dat zij op de hoogte was van de omstandigheid dat alle expediteurs algemene voorwaarden met een arbitraal beding hanteren.
Tussentijds appel zou leiden tot onnodige vertraging. Daarom dient het verzoek daartoe te worden afgewezen.
De beoordeling
[gedaagde] heeft zich in haar eerste processtuk, derhalve tijdig, op onbevoegdheid van deze rechtbank beroepen.
Tussen partijen staat vast dat op de overeenkomst de Fenex-voorwaarden van toepassing zijn verklaard. Voorts staat vast dat in de Fenex-voorwaarden een arbitraal beding is opgenomen op grond waarvan deze rechtbank zich onbevoegd zou moeten verklaren.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat zij (het arbitraal beding in) de Fenex-voorwaarden heeft vernietigd en heeft de vernietiging voor zover nodig in haar conclusie ingeroepen, omdat [gedaagde] haar de Fenex voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand had gesteld in de zin van artikel 6:233 aanhef en sub b jo. 6:234 lid 1 BW. [gedaagde] betwist dat zij de Fenex-voorwaarden niet bij het sluiten van de overeenkomst ter hand heeft gesteld en beroept zich op de tekst van de overeenkomst van 16 maart 2009. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of [eiser] een beroep op vernietiging van de Fenex-voorwaarden toekomt.
In de overeenkomst van 16 maart 2009 staat onder meer:
"Artikel 1 ALGEMENE BEPALINGEN
1.1 Tenzij anders overeengekomen, zijn op de verhouding tussen partijen de Nederlandse Expeditievoorwaarden1 van toepassing, inclusief de arbitrageclausule. Van toepassing is dan de laatste versie van de Nederlandse Expeditievoorwaarden die geldt op het moment van het verrichten van de handelingen/werkzaamheden.
1.2 De volgende bijlagen vormen onderdeel van dit contract:
* bijlagen a) De Nederlandse Expeditievoorwaarden."
Voorts staat in een voetnoot in de overeenkomst:
"De Nederlandse Expeditievoorwaarden, gedeponeerd door de FENEX ter griffie van de arrondissementsrechtbanken te Amsterdam, Arnhem, Breda en Rotterdam, zijn tevens raadpleegbaar op www.fenex.nl onder downloads."
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] elke pagina van de overeenkomst heeft geparafeerd en de laatste pagina heeft ondertekend. Het betreft derhalve een onderhandse akte in de zin van artikel 156 Rv. Ingevolge het bepaalde in artikel 157 lid 2 Rv levert een onderhandse akte dwingend bewijs op ten aanzien van voormelde daarin opgenomen verklaring van partijen, behoudens tegenbewijs. Derhalve moet als tussen partijen vaststaand worden aangenomen dat de Fenex-voorwaarden een bijlage vormen bij de overeenkomst, zodat deze bij het sluiten van de overeenkomst aan [eiser] ter hand zijn gesteld, omdat [eiser] daar ook voor heeft getekend. Zoals gezegd, behoudens tegenbewijs. [eiser] heeft, echter, geen ter zake dienend bewijsaanbod gedaan, zodat zij niet zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
De omstandigheid dat in de voetnoot de vindplaatsen van de Fenex-voorwaarden staan kan [eiser] niet baten. Immers de voetnoot geeft alleen aan waar de Fenex voorwaarden zijn gedeponeerd en op welke website zij tevens zijn te vinden. Die vermeldingen spreken niet tegen dat de Fenex-voorwaarden bij de overeenkomst waren gevoegd.
De door [eiser] ingeroepen vernietiging van (het arbitraal beding in) de Fenex- voorwaarden treft derhalve geen doel.
[eiser] heeft geen andere vernietigingsgrond aangevoerd.
Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat het arbitraal beding in de Fenex-voorwaarden tussen partijen van kracht is. Ingevolge artikel 1022 Rv dient de rechtbank zich daarom onbevoegd te verklaren om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen.
Nu de vordering van [gedaagde] tot onbevoegdverklaring zal worden toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan het verzoek tot toestemming tot tussentijds appel.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de aan de zijde van [gedaagde] gevallen proceskosten worden veroordeeld zoals hierna vermeld.
De beslissing
De rechtbank
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 568,- aan vast recht en € 1.421,- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012. 2120/1928