ECLI:NL:RBROT:2012:BV9335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
393050 / HA ZA 11-2227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij te late betaling griffierecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om de te late betaling van het griffierecht door de gedaagde. De rechtbank had eerder, in een tussenvonnis van 22 februari 2012, de gedaagde de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de redenen voor de late betaling en om een beroep te doen op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De gedaagde had het griffierecht pas op 9 februari 2012 betaald, terwijl dit uiterlijk op 25 januari 2012 voldaan had moeten zijn. De gedaagde voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de betalingstermijn, omdat haar advocaat de eerste nota van de griffie niet had ontvangen. Ze stelde dat de gevolgen van een niet-ontvankelijkverklaring desastreus zouden zijn en vroeg om toepassing van de hardheidsclausule.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, ondanks haar argumenten, niet voldoende had onderbouwd waarom de hardheidsclausule van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank benadrukte dat de gedaagde bijgestaan werd door een advocaat, die geacht werd op de hoogte te zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet tarieven burgerlijke zaken. De rechtbank wees erop dat de omstandigheden die de gedaagde aanvoerde, in beginsel voor haar rekening kwamen. De rechtbank gaf de gedaagde echter een tweede kans om haar beroep op de hardheidsclausule verder te onderbouwen door de aanmaning van de griffie van 3 februari 2012 in het geding te brengen.

De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol van 21 maart 2012 voor de akte van de gedaagde, waarna de eiser een antwoordakte kon indienen. De zaak illustreert de zorgvuldigheid die vereist is bij het indienen van een beroep op de hardheidsclausule, vooral in het licht van de gevolgen van een niet-ontvankelijkverklaring.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 393050 / HA ZA 11-2227
Vonnis in verzet van 14 maart 2012
in de zaak van
naamloze vennootschap
[eiser],
gevestigd te Oosterhout,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. V. Kortenbach,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. R. Küçükünal.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2012;
- de akte van [gedaagde];
- de antwoordakte van [eiser].
De verdere beoordeling
Bij bovengenoemd tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de redenen voor het door haar te laat betalen van het griffierecht en om desgewenst een beroep te doen op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv. Tot uitgangspunt moet immers worden genomen dat het verschuldigde griffierecht uiterlijk op 25 januari 2012 betaald had moeten zijn, terwijl het griffierecht pas op 9 februari 2012 door de rechtbank is ontvangen.
Bij akte heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij het griffierecht heeft betaald ingevolge een door haar advocaat ontvangen aanmaning van de griffie van 3 februari 2012. Omdat haar advocaat de eerste nota van de griffie niet had ontvangen, heeft [gedaagde] er volgens haar stellingen niet bij stil gestaan dat de betalingstermijn al liep en dat al sprake was van een aanmaning. Verder heeft [gedaagde] gewezen op de volgens haar desastreuze gevolgen van een niet-ontvankelijkverklaring. In haar antwoordakte heeft [eiser] betoogd dat de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden een toepassing van de hardheidsclausule niet rechtvaardigen.
Bij de beoordeling van de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden moet tot uitgangspunt worden genomen dat zij werd bijgestaan door een advocaat, van wie gelet op zijn deskundigheid verwacht mag worden op de hoogte te zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet tarieven burgerlijke zaken (Wtbz). Uit die wet volgt dat het griffierecht betaald moet zijn binnen vier weken na (in dit geval) de eerste datum van het verzet. Dat [gedaagde] (of haar advocaat) er voorafgaande aan de ontvangst van de aanmaning nog niet op bedacht was dat er een betalingstermijn liep, is dus een omstandigheid die in beginsel voor haar rekening komt. Een reden voor toepassing van de hardheidsclausule vormt die omstandigheid in elk geval niet.
De rechtbank leest de stellingen van [gedaagde] verder aldus dat zij op grond van de aanmaning van de griffie van 3 februari 2012 erop heeft mogen rekenen dat een betaling ingevolge die aanmaning nog als tijdig zou worden beschouwd. Kennelijk bedoelt [gedaagde] daarmee een beroep te doen op de jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld zijn arrest van 10 februari 2012, RvdW 2012, 285), waaruit volgt dat verwarring wekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie aanleiding kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule.
Zo begrepen is het betoog van [gedaagde] echter nog onvoldoende onderbouwd. Het had immers voor de hand gelegen in elk geval de desbetreffende aanmaning bij de akte over te leggen, zodat ([eiser] en) de rechtbank konden nagaan wat redelijkerwijs uit die aanmaning kon worden afgeleid. Toch ziet de rechtbank aanleiding [gedaagde] in de gelegenheid te stellen de aanmaning alsnog bij akte in het geding te brengen en daarbij toe te lichten om welke reden zij daaruit heeft afgeleid dat zij op grond van die aanmaning nog tijdig kon betalen. Voor deze tweede kans bestaan twee redenen.
2.6. Enerzijds de omstandigheid dat, zoals gezegd, in de rechtspraak op zichzelf is aanvaard dat door de gerechtelijke administratie verstrekte informatie reden kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Anderzijds vanwege de grote (materieelrechtelijke) gevolgen van een oordeel om geen toepassing aan die hardheidsclausule te geven. Het gaat immers om een verzetprocedure. Dat betekent dat het verstekvonnis kracht van gewijsde krijgt als tot verval van instantie wordt geoordeeld, en dat heeft tot gevolg dat de rechtsverhouding tussen partijen definitief komt vast te staan zonder dat die rechtsverhouding inhoudelijk is beoordeeld. Op dat punt bestaat een wezenlijk verschil met het achterwege laten van toepassing van de hardheidsclausule in een van aanvang af contradictoire procedure, omdat dan de niet-betalende partij hetzij een nieuwe dagvaarding kan uitbrengen, hetzij van het eindvonnis in verzet kan gaan. Ook in hoger beroep of cassatie is de situatie wezenlijk verschillend, omdat in die gevallen de zaak in elk geval al in één instantie inhoudelijk zal zijn beoordeeld. In het onderhavige geval is dus direct de toegang tot de rechter in het geding, en juist met het oog daarop is de hardheidsclausule in de wet opgenomen.
2.7. Op de door [gedaagde] te nemen akte overlegging productie kan [eiser] uiteraard reageren. In afwachting van die aktewisseling zal de rechtbank iedere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 21 maart 2012 voor een akte als bedoeld in 2.5 door [gedaagde], waarna [eiser] een antwoordakte kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.
1980/1729