Parketnummer: 10/700531-11
Parketnummer vordering TUL: 10/691194-10
Datum uitspraak: 15 maart 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
N.N.
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Veen heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Bouman GGZ, afdeling reclassering ook als die aanwijzingen inhouden dat de verdachte zich voor zijn gok- en alcoholproblematiek zal laten behandelen bij de forensische polikliniek van Bouman GGZ of een soortgelijke instelling.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het gedeelte van de straf groot 4 maanden dat aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 6 januari 2011 van de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 24 september 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge (merk Cartier), toebehorende aan [aangever A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [aangever A] en [aangever B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
en
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever A] heeft gedwongen tot de afgifte van een schoudertas, toebehorende aan die [aangever A], welke bedreiging met geweld bestond uit het door verdachte
- tonen en voorhouden aan die [aangever A] en [aangever B] van een vuurwapen en
- doorladen van een vuurwapen en
- richten van een vuurwapen, op het bovenlichaam van die [aangever A] en op die [aangever B];
2.
hij op 29 oktober 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en een mobiele telefoon (merk Ericsson), toebehorende aan [aangever C], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit
- het tonen en voorhouden van een vuurwapen en
- het met een vuurwapen duwen/drukken tegen het oog van [aangever C] en
- het op dreigende toon toevoegen van de woorden in de Engelse taal:"Geef me geld, wat heb je in je zak", en
- het dicht op/dichtbij [aangever C] staan en
- het slaan in het gezicht,van [aangever C].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden wordt het volgende vastgesteld.
Beroving [aangever A en aangever B]
Op 24 september 2011 bevond [aangever A] zich samen met [aangever C] in een auto. De aangever parkeerde zijn auto op de Oldegaarde in Rotterdam en stapte evenals [aangever B] uit. Aangever A werd daarop aangesproken door de bestuurder van een Volkswagen Golf met het kenteken [XX-XX-XX]. In deze Volkswagen zat op de bijrijdersplaats nog een tweede persoon. De bestuurder van de Volkswagen stapte uit. Hij laadde een vuurwapen door en rende in de richting van de aangever en [aangever B]. Hij richtte het vuurwapen daarbij op de aangever en [aangever B]. Bij de aangever richtte de bestuurder van de Golf het vuurwapen op zijn bovenlichaam. Het horloge van de aangever werd, zonder zijn toestemming, door de bestuurder van de Volkswagen van zijn pols gehaald en aan de bijrijder van de Volkswagen gegeven. [aangever A] moest zijn schoudertas afgeven. De tas werd door bestuurder van de Volkswagen aan de bijrijder gegeven en deze doorzocht de tas. De tas is kort hierop teruggegeven.
Relatie plaats delict en verdachte
Het verblijfadres van de verdachte op de datum waarop de beroving is gepleegd was aan de [adres] te Rotterdam.
Gebruiker van de auto met kenteken [XX-XX-XX]
Het voertuig met kenteken [XX-XX-XX] stond op 24 september 2011 op naam van [naam], de vriendin van de verdachte. De verdachte is door de politie in april en september 2011 als bestuurder in deze auto gecontroleerd en in februari 2011 bevond hij zich op twee data als inzittende in dit voertuig. Voorts heeft de verdachte in maart 2011 een foto op zijn Facebook-pagina geplaatst waarop hij staand naast voornoemd voertuig te zien is. Tot slot geldt dat de verdachte op 29 oktober 2011 in het bezit was van het kentekenbewijs van het voertuig.
Op grond van deze feiten en omstandigheden wordt vastgesteld dat de verdachte in de periode van februari 2011 tot en met oktober 2011, in welke periode aangever A is beroofd, de feitelijke gebruiker van de Volkswagen Golf is geweest.
De stelling van de raadsman dat de Volkswagen Golf in deze periode ook door anderen is gebruikt doet hieraan niet af. Hetzelfde geldt voor de stelling dat is geconstateerd dat de verdachte op 16 november 2011 in een andere auto (een zwarte Fiat Punto) reed.
Foto horloge op telefoon van de verdachte
Het horloge dat van [aangever A] is weggenomen is van het merk Cartier en het type Santos. Het horloge heeft een wijzerplaat met ‘oude Latijnse cijfers’; ook staan er drie kleinere wijzers op de wijzerplaat. De band van het horloge is van zwart leer. Aan de randen van het horloge zijn kleine diamanten geplaatst.
In een bij de verdachte in gebruik zijnd telefoontoestel is een film aangetroffen waarop een horloge van het merk Cartier is te zien. De naam van de film bevat de aanduiding ‘20110928’; dit kan erop duiden dat de film op 28 september 2011, vier dagen na de beroving, is gemaakt. Dit horloge heeft een witte wijzerplaat met daarop Romeinse cijfers. Voorts heeft de wijzerplaat drie kleinere klokjes. Op de buitenzijde van het horloge, rondom de wijzerplaat, bevinden zich glinsterende kristallen. Het horloge heeft een zwarte lederen band en op de achterzijde is het woord ‘Santos’ te lezen. Op de film is te zien dat de verdachte het horloge in zijn mond stopt.
Zowel [aangever A] als [aangever B], hebben het horloge dat op de film te zien is, herkend als dat van [aangever A].
Op grond van deze feiten en omstandigheden wordt vastgesteld dat het horloge waarmee de verdachte op de film staat afgebeeld het gestolen horloge van [aangever A] is.
Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat uit de verklaring van [aangever A] wordt afgeleid dat het bij hem weggenomen horloge uiterst zeldzaam, zo niet uniek is.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de betreffende film heeft gemaakt toen hij het horloge kortstondig van een kennis van zijn vader in handen had gekregen. De raadsman heeft aangevoerd dat daarom niet kan worden gesteld dat het de verdachte is geweest die het uurwerk heeft gestolen.
De rechtbank acht deze lezing van de verdachte niet geloofwaardig. Allereerst geldt dat de verdachte evenbedoelde lezing pas op de terechtzitting naar voren heeft gebracht, zodat voor hem alle tijd heeft bestaan zijn verhaal op de inhoud van het dossier af te stemmen. Daarbij komt dat de verdachte zijn lezing niet heeft onderbouwd en geen naam van de betreffende kennis heeft genoemd. Deze factoren doen dermate afbreuk aan de aannemelijkheid van de lezing van de verdachte, dat daaraan voorbij wordt gegaan.
Fotoconfrontatie
[Aangever B] heeft op 24 september 2011 verklaard dat de dader met het vuurwapen hem heeft aangekeken en tegen hem heeft gezegd: “Jij kent mij”. [Aangever B] heeft toegelicht dat hij de dader regelmatig in de buurt van de woning van zijn moeder op straat ziet lopen.
Aan [Aangever B] is op 16 november 2011 een politiefoto getoond met daarop de afbeelding van de verdachte. [Aangever B] heeft verklaard dat dit de man was die bij de beroving het vuurwapen op hem had gericht en had gezegd “Jij kent mij wel”.
De raadsman heeft aangevoerd dat de fotoherkenning door [aangever B] in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (hierna: het Besluit) tot stand is gekomen. Ten onrechte is [aangever B] slechts één foto getoond. Verder is voor het leiden van een fotoconfrontatie specifieke deskundigheid en kennis vereist en dient de korpsbeheerder de betrokken ambtenaar aan te wijzen; dat een en ander in dit geval zo was blijkt niet. De aanbevelingen uit het Besluit dienen daarnaast een grote rol te spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning. Bij de onderhavige herkenning is niet duidelijk op basis van welke specifieke persoonskenmerken [aangever B] de verdachte heeft herkend. Om deze redenen dient de fotoherkenning te worden uitgesloten van het bewijs.
Het betoog dat de wijze waarop de enkelvoudige fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden strijdig is met het Besluit gaat mank, reeds omdat het Besluit niet van toepassing is op een fotoconfrontatie als de onderhavige. Voorts wordt uit het vorenstaande afgeleid, dat de confrontatie heeft plaatsgevonden ter vaststelling van de volledige personalia van een persoon die de getuige reeds uit een andere situatie bekend was. Een dergelijke handelwijze is geoorloofd en hiervoor gelden geen specifieke procedureregels. Wel is behoedzaamheid op zijn plaats.
In dit geval is de getuige ondubbelzinnig in zijn herkenning. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de herkenning door de betrokken opsporingsambtenaar is beïnvloed of dat de betrouwbaarheid van de herkenning op andere wijze in het gedrang is gebracht.
Het verweer van de raadsman staat er daarom niet aan in de weg de herkenning voor het bewijs te gebruiken.
Slotsom
Recapitulerend komt het vorenstaande er op neer:
- dat de verdachte in de periode waarin de beroving heeft plaatsgevonden de feitelijke gebruiker was van de door de daders bij de beroving gebruikte auto;
- dat de verdachte (enkele dagen) na de beroving in het bezit was van het bij de beroving buitgemaakte horloge;
- dat de verdachte op de datum van de beroving zijn verblijfplaats had in de straat waar de beroving heeft plaatsgevonden;
- dat de verdachte door een van de aangevers is herkend als één van de daders van de beroving.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte een van de daders is van de ten laste gelegde beroving. Daarbij is ook nog betrokken dat [aangever A] heeft verklaard dat de dader die het pistool hanteerde een Antilliaanse man was met gouden tanden. De verdachte is van Antilliaanse afkomst en heeft in zijn bovengebit twee gouden voortanden. Dit komt derhalve met elkaar overeen. De omstandigheid dat [aangever A] later heeft verklaard dat de dader met het pistool maar één gouden tand in zijn bovengebit had, is geen reden om te twijfelen aan de juistheid aan het eerder door [aangever A] opgegeven signalement.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden wordt het volgende vastgesteld.
Beroving [aangever C]
Op 29 oktober 2011 is [aangever C] nabij café Mi&Yu aan de Westewagenstraat te Rotterdam onder bedreiging van een vuurwapen beroofd. Daarbij werd door een man, die in het gezelschap was van twee andere mannen, een vuurwapen tegen zijn oog gedrukt, waarna twee andere mannen achter de aangever kwamen staan. Terwijl [aangever C] door de eerste dader onder schot werd gehouden, werd door één van de andere daders aangevers portemonnee en mobiele telefoon uit zijn broekzak weggenomen. In ieder geval één van de drie daders droeg een rood-wit of rood-wit gestreept t-shirt. De derde dader droeg een blauw T-shirt. Toen geroepen werd dat de politie eraan kwam, renden de mannen weg. [Aangever C] is de mannen nog een stuk achterna gerend.
De om 6.27 uur ter plaatse gekomen politie heeft gezien dat drie mannen nabij de plaats delict wegrenden. Eén van de mannen werd vastgehouden, maar wist zich los te rukken en heeft zich daarbij van zijn jas ontdaan. De politie zag dat deze man, die de Leeuwenstraat in rende, een rood en wit geblokt overhemd droeg. Deze man is bij het wegrennen op de grond gevallen. Op dat moment was het geluid van vallende voorwerpen te horen. De politie zag bij het achterwiel van een geparkeerde auto een revolver liggen. Even later zijn op de plaats waar de man op de grond was gevallen ook een BlackBerry en een paspoort aangetroffen. Het paspoort stond op naam van de verdachte. De politie herkende de verdachte van de foto in zijn paspoort als één van de mannen die was weggerend.
Op de terechtzitting heeft de rechtbank (bewegende) beelden van de afdeling Cameratoezicht van de politie Rotterdam-Rijnmond bekeken. Het betrof camerabeelden van camera C102 Rodezand-Leeuwenstraat, opgenomen op 29 oktober 2011 te 6.27 uur.
De rechtbank heeft waargenomen dat op die beelden drie rennende mannen te zien zijn.
[Aangever C] heeft op de zitting als getuige verklaard dat hij zichzelf herkent als de man met een jas en een shirt met donkere strepen, die achter 2 andere mannen rent.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in de ochtenduren van 29 oktober 2011 aanwezig was voor het café Mi&Yu, alwaar [aangever C] is beroofd. Hij heeft tevens verklaard zichzelf te herkennen op de camerabeelden als de man met het witte shirt met strepen met een tas om zijn middel. Volgens de verdachte is het t-shirt aan de bovenkant rood-wit gestreept is. Deze man rent op de beelden het verst vooruit.
De rechtbank heeft waargenomen dat de man die in het midden rent een geblokt shirt/overhemd draagt. [Aangever C] heeft op de zitting verklaard dat dit shirt rood-wit van kleur is, in een “carole’’-print. De aangever is geboren in Guinee en is Franstalig. Het door aangever gebruikte woord “carole” lijkt qua klank op het Franse woord “carreaux’’ wat in het Nederlands geblokt betekent. Volgens de verklaring van [aangever C] is de man met het shirt met een “carole”-print één van de daders van de beroving. De derde dader liep verder vooruit en staat daarom volgens de aangever niet op de beelden.
[Aangever C] heeft op 14 december 2011 [naam NN] van een foto herkend als een van de daders. [Naam NN] draagt op de getoonde foto een rood wit gekleurd overhemd. [Aangever C] heeft verklaard dat [naam NN] op de dag van de overal precies hetzelfde shirt droeg.
De verdachte heeft verklaard dat hij deze [naam NN] kent. Verder is gebleken dat hij met deze persoon op een foto staat en dat deze op 17 november 2011 het verblijfsadres van de verdachte aan [het adres] heeft bezocht. Hieruit wordt afgeleid dat [naam NN] een goede bekende van de verdachte is.
Op grond van deze feiten wordt vastgesteld dat de verdachte ter plaatse was toen aangever [aangever C] werd beroofd en voorts dat hij kort na de beroving is weggerend, tegelijk met twee anderen, onder wie een goede bekende van hem, [naam NN]. Voorts wordt vastgesteld dat tijdens het wegrennen van de verdachte, [naam NN] en de derde man een revolver op straat is gevallen, alsmede het paspoort van de verdachte.
De revolver en het daarop aangetroffen celmateriaal
Op de revolver die op de plaats delict is aangetroffen is celmateriaal aangetroffen dat is vergeleken met het celmateriaal van de verdachte. Het DNA-profiel van het op de revolver veiliggestelde celmateriaal matcht met het DNA-profiel dat is verkregen van het celmateriaal van de verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het DNA-profiel van het op het vuurwapen veiliggestelde celmateriaal is kleiner dan één op één miljard.
De raadsman heeft aangevoerd dat dit onderzoeksresultaat niet tot het bewijs kan bijdragen, nu in het NFI-rapport, waaruit blijkt van deze match, ten aanzien van het sporenmateriaal is vermeld dat het om ‘een schietpartij met dodelijke afloop’ gaat, wat hier niet aan de orde is. Ook komt het in het rapport genoemde kenmerk niet overeen met een in het strafdossier genoemd proces-verbaalnummer.
Dit verweer wordt verworpen. Vanaf januari 2008 is een Landelijk Sporen Volgsysteem (LSV) in gebruik, waarbij aan elk spoor een uniek Sporen Identificatie Nummer (SIN) wordt toegekend. De vakspecialist van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie heeft gerelateerd dat hij het celmateriaal op de revolver heeft veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer AAEH2892NL. Ditzelfde (unieke) nummer is terug te vinden op het identiteitszegel van het celmateriaal dat door het NFI onderzocht is. Daarom staat vast dat het onderzochte celmateriaal afkomstig is van de aangetroffen revolver. De enkele vermelding van ‘schietincident met dodelijke afloop’, alsook het (proces-verbaal)nummer dat geen weerslag kent, nopen niet tot een andere conclusie.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij enige tijd een revolver in zijn bezit heeft gehad, maar dat hij dit vuurwapen ongeveer zes weken vóór het incident van 29 oktober 2011 - derhalve omstreeks 17 september 2011 - heeft verkocht aan zijn neef [Naam]. Deze verklaring wordt ongeloofwaardig geacht. Allereerst is de verklaring op een erg belangrijk punt inconsistent met een door de verdachte op 29 november 2011 afgelegde verklaring, inhoudende dat hij het wapen “3 weken geleden” - derhalve omstreeks 8 november 2011 en pas na de beroving van [aangever C] - zou hebben verkocht. Daarbij komt dat het op de zitting voorgespiegelde scenario onverklaard laat waarom de revolver op 29 oktober 2011 toch kon worden aangetroffen op de Westewagenstraat, terwijl van de aanwezigheid van de neef van de verdachte in de nabije omgeving is niet gebleken.
Tot slot geldt dat op de BlackBerry van de verdachte een foto is aangetroffen waarop een horloge te zien is die de datum van 11 oktober 2011 aangeeft. Ook is een Gucci-riem te zien en een broeksband waaruit de kolf van een revolver steekt. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat op deze foto zijn horloge en zijn riem te zien zijn, alsook dat de datum in het horloge juist is ingesteld.
Op grond van deze feiten en omstandigheden wordt vastgesteld dat de revolver, die tijdens het wegrennen van de verdachte, [naam NN] en de derde man op straat is aangetroffen, op of rond de datum van de beroving nog in het bezit was van de verdachte.
De reden van wegrennen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij is gaan rennen op het moment dat er ‘politie’ werd geroepen, omdat hij openstaande boetes had die hij niet wilde betalen. Deze lezing wordt ongeloofwaardig geacht, omdat die zich slecht laat rijmen met de eveneens op de zitting gedane uitlating van de verdachte dat hij over voldoende geld beschikt, omdat hij gokt en daarmee veelal goede resultaten behaalt. Niet kan worden ingezien waarom de verdachte een verblijf in de cel zou willen riskeren, terwijl hij naar eigen zeggen over voldoende middelen beschikte om de boetes te voldoen.
De verdachte heeft dus geen aannemelijke verklaring gegeven voor het wegrennen kort na de beroving.
Slotsom
Recapitulerend komt het vorenstaande er op neer:
- dat bij de beroving van [aangever C] drie personen betrokken waren;
- dat de verdachte ter plaatse was toen de beroving plaatsvond;
- dat de verdachte een shirt droeg dat qua kleur en patroon overeenkomt met dat van één van de daders;
- dat de verdachte kort na de beroving, bij de komst van de politie, samen met twee andere mannen is weggerend, onder wie een goede bekende van hem;
- dat deze goede bekende door [aangever C] is herkend als één van de daders;
- dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd voor het feit dat hij is weggerend;
- dat [aangever C] tijdens de beroving is bedreigd met een vuurwapen;
- dat op de route die de verdachte, de goede bekende van hem en de andere man tijdens het wegrennen hebben gevolgd een vuurwapen is aangetroffen, alsmede - op bijna dezelfde plaats - het paspoort van de verdachte;
- dat zich op het vuurwapen DNA-materiaal van de verdachte bevond;
- dat het vuurwapen op of rond de datum van de beroving van [aangever C] nog in het bezit was van de verdachte.
Op grond van deze feiten en omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte als één van de daders betrokken is geweest bij de ten laste gelegde beroving van [aangever C].
De bewezen feiten leveren op:
1.
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
2.
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een tijdsbestek van ruim een maand twee berovingen gepleegd. Beide berovingen vonden plaats op straat, de eerste midden op de dag in een woonwijk en de tweede ’s nachts, in het centrum van de stad, waar op dat moment veel uitgaanspubliek aanwezig was. Bij beide berovingen is het aangever bedreigd met een vuurwapen. Bij de eerste beroving is het vuurwapen op een voor de aangevers zichtbare wijze doorgeladen en op hen gericht, bij de tweede beroving is het vuurwapen tegen het oog van het aangever geduwd. De verdachte pleegde de berovingen samen met anderen.
Dit zijn ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de aangevers, maar bovenal op hun lichamelijke en psychische integriteit. De ervaring leert dat diegenen die met dergelijke gewelddadige feiten worden geconfronteerd nog lange tijd kampen met de psychische gevolgen daarvan. Bovendien dragen dit soort feiten bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Op deze feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is sterk in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2012 eerder is veroordeeld. Zijn laatste veroordeling dateert van 6 januari 2011. Aan de verdachte is toen een vrijheidsstraf opgelegd ter zake van onder andere een straatroof waarbij eveneens is getracht de betrokken aangevers onder bedreiging van een vuurwapen te beroven. Uit deze bestraffing heeft hij geen lering getrokken. Evenmin heeft hij zich iets gelegen laten liggen aan de proeftijd van het bij dat vonnis in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel.
De ernst van de gepleegde feiten en het feit dat de verdachte een recidivist is komt onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Aan de verdachte zal daarom een zwaardere straf worden opgelegd. Gelet op de duur van de op te leggen straf behoort een voorwaardelijk strafdeel, zoals geëist door de officier van justitie en de raadsman, niet tot de mogelijkheden.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 6 januari 2011 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, poging tot afpersing en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan een gedeelte groot 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 21 januari 2011.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van genoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam aangever C], wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 2.199,94, waarvan een gedeelte van € 1.700,= voor geleden immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de omvang van de gevorderde schadevergoeding niet is betwist, zal de vordering, als de vordering als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14g, 24c, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) jaren en 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 6 januari 2011 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) maanden;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [naam aangever C], wonende te Rotterdam, te betalen een bedrag van € 2.199,94 (zegge: tweeduizend honderd negenennegentig euro en vierennegentig eurocent);
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.199,94 (zegge: tweeduizend honderd negenennegentig euro en vierennegentig euro cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 43 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Benaissa en De Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2012.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 15 maart 2012:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 september 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge (merk Cartier), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever A] en/of [aangever B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Aangever A] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge (merk Cartier) en/of een (schouder)tas, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het door
verdachte en/of zijn mededader(s)
- tonen en/of voorhouden aan die [aangever A] en/of [aangever B] van een (op een)
vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of
- doorladen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of
- richten van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), op (het bovenlichaam van) die
[aangever A] en/of op die [aangever B] en/of
- (onverhoeds) wegnemen/trekken van dat horloge van de pols van die [aangever A];
(artikel 312/317 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een (mobiele) telefoon (merk Ericsson), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het tonen en/of voorhouden van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of
- het met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) richten op/duwen/drukken tegen het
oog, in elk geval het hoofd van die [aangever C] en/of
- het op dreigende toon toevoegen van de woorden (in de Engelse taal):"Geef me geld, wat
heb je in je zak", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- het dicht op/dichtbij die [aangever C] staan en/of
- het slaan in het gezicht, in elk geval op het hoofd van die [aangever C] en/of
- het (onverhoeds) wegnemen/pakken van de portemonnee uit de achterbroekzak van die
[aangever C];
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)