vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 366994 / HA ZA 10-3402
Vonnis in vrijwaring van 29 februari 2012
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
1. [gedaagde 1],
wonende te Schiedam,
gedaagde,
advocaat mr. P.H.A. de Boer,
2. [gedaagde 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. van Immerseel.
Partijen zullen hierna Reaal en [gedaagden] genoemd worden. Waar nodig zullen gedaagden afzonderlijk met hun achternaam worden aangeduid.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 16 november 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1];
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2];
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 1], met producties;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 2], met producties.
De feiten
Reaal is de WAM-verzekeraar van [partij X], eigenaar van een auto van het merk Audi, type Q7.
[gedaagde 1] is de zoon van [vader] (hierna: [vader]), die eigenaar is van een auto van het merk Seat, type Leon.
Op 3 maart 2007 in de avond was [partij X] met zijn echtgenote [partij Y] in de Audi op weg in Rotterdam. De Audi werd bestuurd door [partij Y]. Voor het stoplicht op de Oostmolenwerf op de kruising met de Maasboulevard kwam de Seat naast hen staan. De Seat werd bestuurd door [gedaagde 2]. In de auto zat ook [gedaagde 1]. Vanuit de Seat trokken [gedaagden] de aandacht van [partij X] en zijn echtgenote.
Beide auto's reden vervolgens de Maasboulevard en de Abraham van Rijckevorselweg af richting de oprit naar de A16. Aldaar aangekomen bleek sprake van file op de snelweg en besloten [partij X] en [partij Y] terug te keren richting de Maasboulevard.
Op de kruising van de Maasboulevard met de Honingerdijk kwamen beide auto's op de linkerbaan van hun weghelft achter elkaar voor het stoplicht te staan, de Audi achter de Seat. [gedaagde 1] en [partij X] stapten uit en raakten met elkaar in gevecht. Later stapte ook [gedaagde 2] uit om aan de vechtpartij deel te nemen. [partij X] kwam hierbij in de middenberm ten val en liep onder meer gekneusde ribben en een blauw oog op.
Nadat het licht op groen was gesprongen, stapten zowel [gedaagden] als [partij X] en [partij Y] weer in hun respectieve auto's, dit keer met [partij X] achter het stuur van de Audi, en reden weg de Maasboulevard op.
Op de Maasboulevard, ongeveer ter hoogte van het aan de overzijde van de weg gelegen Shell-station en iets voor de daar geplaatste flitspaal, minderde de Seat vaart. Naast de achter de Seat rijdende Audi kwam op dat moment een zwarte auto rijden, waarin vrienden van [gedaagden] zaten.
[partij X] heeft op dat moment extra gas gegeven en is opzettelijk tegen de Seat aangereden en blijven rijden totdat de Seat van de weg was gedrukt. [partij X] is vervolgens met hoge snelheid doorgereden. Gedurende enige tijd is de zwarte auto achter de Audi blijven aanrijden.
Door de aanrijding is schade ontstaan aan de Seat. Ook aan de Audi is schade ontstaan.
[gedaagden] zijn voor de in 2.5 bedoelde vechtpartij door de politierechter van deze rechtbank op 21 oktober 2008 voor openlijke geweldpleging in vereniging veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uur. [partij X] is niet vervolgd.
De Maasboulevard bestaat, voor zover hier van belang, uit twee rijbanen in elke richting. Ter hoogte van het in 2.7 bedoelde Shell-station zijn beide verkeershelften gescheiden door een doorgetrokken streep.
Bij dagvaarding van 15 december 2009 heeft [vader] Reaal doen dagvaarden voor deze rechtbank. Hij vordert veroordeling van Reaal tot vergoeding van de schade aan de Seat. Deze procedure is bij deze rechtbank aanhangig onder zaak- en rolnummer 345323 / HA ZA 09-3751.
Het geschil
Reaal vordert - samengevat - dat [gedaagden] worden veroordeeld om aan Reaal te betalen al hetgeen waartoe Reaal in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, alsmede tot betaling aan Reaal van € 6.548,74 te vermeerderen met de wettelijke rente, en ten slotte tot betaling van de proceskosten in de vrijwaring, waaronder de nakosten.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vordering, met proceskostenveroordeling. [gedaagde 2] vordert tevens dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
De rechtbank stelt het volgende voorop. Onverminderd hun onderlinge verwevenheid, gelden de hoofdzaak en de vrijwaringszaak als twee separate procedures. Dat betekent dat de stellingen van de partijen in de beide procedures afzonderlijk moeten worden beoordeeld. Ook de vaststelling van feiten moet afzonderlijk geschieden. Feiten die in de ene procedure worden vastgesteld gelden dus niet reeds daarom als vaststaand in de andere procedure. De rechtbank wijst hierop omdat de hoofdzaak en de vrijwaringszaak in dit geval niet gelijk op zijn gelopen. In de hoofdzaak heeft de rechtbank op 28 september 2011 tussenvonnis gewezen, dat wil zeggen voordat de vrijwaringszaak in staat van wijzen was. Na een nadere conclusiewisseling wordt vandaag in de hoofdzaak eindvonnis gewezen.
Reaal neemt het standpunt in dat, als zij (als WAM-verzekeraar van [partij X]) gehouden is de schade van [vader] te vergoeden, dan naast Reaal ook [gedaagden] hoofdelijk jegens [vader] aansprakelijk zijn. Volgens Reaal is de schade aan de Seat "puur en alleen" te herleiden tot het oneigenlijke gebruik van die Seat. Ook dienen [gedaagden] volgens Reaal volledig op te komen voor de schade aan de Seat, omdat zij [partij X] hebben gehinderd, bedreigd en klem gereden en aldus hebben gehandeld in strijd met artikel 5 WVW 1994. Reaal verwijst naar de artikelen 6:74, 6:162 en 6:10 jo. 6:101 jo. 6:102 BW.
De rechtbank begrijpt het standpunt van Reaal ter zake de hoofdelijkheid aldus dat (ook) [gedaagden] jegens [vader] aansprakelijk zijn voor de schade aan de Seat, omdat zij voor de Seat, die zij op grond van bruikleen onder zich hadden, niet als goed huisvader hebben gezorgd. Deze redenering kan naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag vormen voor een verplichting van [gedaagden] tot vrijwaring van Reaal. Van hoofdelijkheid is slechts sprake als eenzelfde prestatie door twee of meer schuldenaren is verschuldigd en die hoofdelijkheid voortvloeit uit wet, gewoonte of rechtshandeling (artikel 6:6 lid 1 BW). Gesteld noch gebleken is dat hier een dergelijke bron van hoofdelijkheid aan de orde is, en al helemaal niet dat daarmee de onderlinge verhouding tussen de schuldenaren gegeven zou zijn.
Voor wat betreft de grondslag van de (mogelijk bestaande) rechtsverhouding tussen Reaal en [gedaagden] kunnen de door Reaal genoemde artikelen 6:74, 6:101 en 6:102 BW buiten beschouwing blijven. Eerstgenoemde bepaling ziet op tekortkomingen in de nakoming van verbintenissen. Dat is hier niet aan de orde. De artikelen 6:101 en 6:102 BW veronderstellen het bestaan van een schadevergoedingsplicht. De grondslag voor die schadevergoedingsplicht moet dus elders worden gevonden.
Voor wat betreft de grondslag van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) geldt het volgende. Reaal stelt zich klaarblijkelijk op het standpunt dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [partij X] hebben gehandeld. In de stellingen van Reaal leest de rechtbank echter niet dat en waarom [gedaagden] ook jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld. Evenmin heeft Reaal gesteld dat zij op dit punt (dus ten aanzien van de schade aan de Seat) in de rechten van [partij X] is gesubrogeerd (voor zover dat al zou hebben gekund) of dat [partij X] zijn vordering ter zake aan Reaal heeft overgedragen. Ook heeft Reaal niet gesteld dat hier sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15 WAM.
Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de thans ingenomen stellingen van Reaal niet kunnen leiden tot de conclusie dat tussen haar en [gedaagden] sprake is van een rechtsverhouding op grond waarvan zij gehouden zijn Reaal schadeloos te stellen voor hetgeen waartoe laatstgenoemde in de hoofdzaak wordt veroordeeld.
Reaal vordert daarnaast veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 6.548,74. Ter onderbouwing van deze vordering heeft Reaal het volgende aangevoerd. [gedaagden] hebben onrechtmatig jegens [partij X] gehandeld. Zij zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de in 2.9 bedoelde schade aan de Audi, door een expert vastgesteld op € 7.793,-. Ingevolge de tussen Reaal en [partij X] bestaande casco-verzekering heeft Reaal, via de tussenpersoon Kruit Assurantiën B.V. (hierna: Kruit) een bedrag van € 5.048,74 aan [partij X] uitgekeerd. Reaal is op grond van artikel 7:962 BW voor dit bedrag gesubrogeerd in de rechten van [partij X]. Volgens de polis gold tevens een eigen risico van € 1.500,-. Op dit bedrag heeft Reaal aanspraak als gevolmachtigde van [partij X]. Tot zover het standpunt van Reaal.
[gedaagden] hebben het betoog van Reaal bestreden. In de eerste plaats hebben zij betwist dat zij onrechtmatig jegens [partij X] hebben gehandeld. Het is volgens hen juist [partij X] geweest die onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde 1] heeft voorts betoogd dat de schade aan de Audi onvoldoende is onderbouwd, terwijl eventuele uitkeringen aan [partij X] kennelijk niet door Reaal maar door Kruit zijn gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat [partij X] met zijn Audi de Seat opzettelijk heeft geramd. Dat daarbij aan de Audi schade is ontstaan, is dus, strikt genomen, het gevolg van zijn eigen gedraging. In beginsel ligt dan ook niet in de rede dat [gedaagden] voor die schade aansprakelijk kunnen worden gehouden. De rechtbank begrijpt het standpunt van Reaal echter aldus dat [gedaagden] zich voorafgaande aan het rammen van de Seat onrechtmatig jegens [partij X] hebben gedragen en dat het rammen (en dus ook de schade aan de Audi) het voorzienbare gevolg is van dat onrechtmatige handelen. Zo bezien gaat het dus mede om de vraag of de schade aan de Audi aan het (eventuele) onrechtmatige handelen van [gedaagden] kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW.
Voor de beoordeling van het handelen van [gedaagden] moet het moment waarop [partij X] besloot de Seat te rammen niet geïsoleerd worden beschouwd, maar in samenhang met de gebeurtenissen die daaraan vooraf zijn gegaan. De rechtbank reconstrueert die gebeurtenissen, deels in aanvulling op de onder 2 vastgestelde feiten, als volgt:
- [gedaagden] hebben de Audi al op de route vanaf de Oostmolenwerf richting de A16 en weer terug naar de Maasboulevard meerdere keren gehinderd door voor de Audi te gaan rijden en af te remmen. (Reaal heeft dit bij dagvaarding (sub 2) gesteld en [gedaagden] hebben dit niet (gemotiveerd) betwist.)
- Bij het kruispunt met de Honingerdijk ontstond de vechtpartij. Daargelaten wie er met vechten begon, vast staat in elk geval dat [gedaagden] [partij X] meerdere keren hebben geschopt en geslagen, ook toen [partij X] al in de middenberm ten val was gekomen. Gesteld noch gebleken is dat [partij X] meer heeft gedaan dan [gedaagde 1] een duw geven en in "een soort houdgreep" nemen (antwoord [gedaagde 2], 6).
- [gedaagden] zijn strafrechtelijk veroordeeld. [partij X] is niet vervolgd.
- Bij het kruispunt waar de vechtpartij plaatsvond was ook al de in 2.7 bedoelde zwarte auto aanwezig. In die auto zaten vrienden van [gedaagden] (aangifte [gedaagde 1] en verhoor [gedaagde 2], overgelegd bij productie 4 dagvaarding).
- Enkele honderden meters verder op de Maasboulevard, ter hoogte van de flitspaal, remde de Seat af. De Audi reed op dat moment achter de Seat.
- Op dat moment kwam naast de Audi de zwarte auto rijden, deze haalde niet in, maar stuurde richting de Audi, zodanig dat de zwarte auto op de rijbaan van de Audi terecht kwam en de Audi in de richting van de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer werd gedrongen. (Deze stellingen van Reaal (dagvaarding, sub 6, repliek, sub 5) zijn door [gedaagden] niet betwist.)
- De bestuurder van de Seat ([gedaagde 2]) zag de Audi in zijn spiegels (aangifte [gedaagde 1] en verhoor [gedaagde 2], overgelegd bij productie 4 dagvaarding).
- Vervolgens heeft [partij X] met zijn Audi de Seat geramd.
Gelet op algemene ervaringsregels moet aangenomen worden dat [partij X] door de mishandeling nog zeer aangedaan was toen hij, kort daarna, opnieuw met de Seat te maken kreeg. [gedaagden] hadden daarmee naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid rekening moeten houden. Dat hebben zij naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate gedaan. Zij hebben bij de nadering van de flitspaal immers snelheid geminderd, wetende dat de Audi op dat moment nog achter hen reed. Zij hadden zich moeten realiseren dat [partij X] hieruit zou kunnen afleiden dat het opnieuw dreigde mis te gaan, juist omdat [gedaagden] voorafgaande aan de vechtpartij ook al voor de Audi waren gaan rijden en hadden afgeremd. Dit geldt te meer gelet op de gedragingen van de inzittenden van de zwarte auto, die, naar moet worden aangenomen, voor [gedaagden] via de spiegels van de Seat eveneens waarneembaar moeten zijn geweest. Bij deze stand van zaken hadden [gedaagden] ervoor moeten kiezen afstand tot de Audi te bewaren en dus niet af te remmen.
Hieruit volgt dat [gedaagden] niet hebben gehandeld zoals in de gegeven omstandigheden van hen mocht worden verwacht. Zij hebben dus onrechtmatig jegens [partij X] gehandeld. Niet ter discussie staat dat dit handelen aan [gedaagden] kan worden toegerekend. Zij zijn dus verplicht de schade van [partij X] (en van Reaal, voor zover deze in de rechten van [partij X] is getreden; zie hierna onder 4.22) te vergoeden.
De stellingen van Reaal moeten aldus worden begrepen dat [partij X] zonder het in 4.12 beoordeelde handelen van [gedaagden] niet tot het rammen van de Seat zou zijn overgegaan. [gedaagden] hebben dat niet betwist. In zoverre is dus sprake van causaal verband in de zin van conditio-sine-qua-non-verband tussen het onrechtmatige handelen en de schade aan de Audi.
De rechtbank is van oordeel dat ook sprake is van causaal verband in de zin van artikel 6:98 BW. In het licht van de eerdere gebeurtenissen hadden [gedaagden] zich redelijkerwijs moeten realiseren dat het opnieuw voor de Audi afremmen, in combinatie met het weggedrag van de zwarte auto, bij [partij X] de vrees zou doen wekken dat hij opnieuw in elkaar geslagen zou gaan worden en dat hij dus zou proberen uit die situatie weg te komen. Hoewel het rammen van de Seat op zichzelf niet als meest voor de hand liggende uitweg kan worden beschouwd, kan ook niet worden gezegd dat [gedaagden] met die mogelijkheid in redelijkheid geen rekening behoefden te houden. In dat verband speelt een rol dat de uitweg naar de rechterbaan voor [partij X], vanwege de aanwezigheid van de zwarte auto, was afgesloten. De uitweg naar achteren (door stilstaan of achteruitrijden van de Audi) was redelijkerwijs ook afgesloten, omdat kennelijk sprake was van achteropkomend verkeer (zie de verklaringen van betrokkenen tegenover de politie, productie 4 dagvaarding). Reaal heeft voorts gesteld dat [partij X] niet de weg kon oversteken naar het aan de overzijde gelegen Shell-station, omdat het op dat punt druk was op de Maasboulevard en er tegemoetkomend verkeer reed. [gedaagde 2] heeft dat niet betwist. [gedaagde 1] heeft dit wel betwist, maar die betwisting acht de rechtbank onvoldoende concreet. Zonder nadere toelichting, die [gedaagde 1] niet heeft gegeven, valt immers niet in te zien dat [partij X] zonder meer "tussen het verkeer door [had] kunnen rijden" (dupliek, 6). Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat [gedaagden] redelijkerwijs rekening hadden moeten houden met de mogelijkheid dat [partij X] zou kiezen voor het aan de kant duwen van de Seat om uit de situatie te geraken.
[gedaagden] hebben diverse stellingen ingenomen die er, kort gezegd, op neer komen dat [partij X] het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in de situatie is terecht gekomen waarin hij tot het rammen van de Seat is overgegaan. Zij voeren het volgende aan:
- [partij X] reageerde oververhit op de eerdere gedragingen van [gedaagden]; hij was "helemaal de weg kwijt", liep slingerend en was vermoedelijk onder invloed van alcohol of drugs.
- [partij X] is de vechtpartij begonnen.
- [partij X] had bij het kruispunt met de Honingerdijk na de vechtpartij linksaf kunnen slaan of op het gras naast de rijbaan kunnen wachten om zo een latere confrontatie met [gedaagden] te voorkomen.
- [partij X] heeft integendeel de confrontatie moedwillig gezocht door na de vechtpartij in plaats van [partij Y] op de bestuurdersstoel plaats te nemen en op hoge snelheid achter de Seat aan te gaan.
Deze stellingen moeten worden begrepen als een beroep op eigen schuld van [partij X]. De stelplicht en eventuele bewijslast rusten op [gedaagden] In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de kwestie van het initiatief tot de vechtpartij niet leiden tot vermindering van de schadevergoedingsplicht wegens eigen schuld. Als al juist zou zijn dat [partij X], al dan niet onder invloed van verdovende middelen, het eerste initiatief heeft genomen (door als eerste uit zijn auto te stappen en als eerste een duw te geven tegen [gedaagde 1]), dan kan dat [partij X] weliswaar worden toegerekend, maar de invloed van die handelingen op de uiteindelijke schade is verwaarloosbaar klein. Het allereerste begin laat immers onverlet dat het uiteindelijk [gedaagden] zijn geweest die [partij X] meermalen hebben geschopt en geslagen en dat het vooral die ernstige (en gelet op de enkele duw van [partij X] buitenproportionele) geweldsuitbarsting moet zijn geweest die [partij X] later tot zijn, op zichzelf ongewone, reactie op het opnieuw afremmen van de Seat heeft gebracht.
Dat [partij X] bij het kruispunt met de Honingerdijk niet linksaf is geslagen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als aan [partij X] toerekenbare gedraging die mede tot de schade heeft geleid. [partij X] behoefde immers op zichzelf niet te verwachten dat hij enkele honderden meters verderop opnieuw met de Seat zou worden geconfronteerd. Gelet daarop valt niet in te zien waarom van [partij X] verwacht mocht worden in strijd met het (blijkens de door [gedaagde 2] bij dupliek overgelegde foto's) ter plaatse geldende verbod linksaf te slaan.
De omstandigheden waaronder [partij X] van het kruispunt met de Honingerdijk is weggereden kan mogelijk wel tot vermindering van de schadevergoedingsplicht leiden. Vast staat dat de Audi voor de vechtpartij door [partij Y] werd bestuurd. Na de vechtpartij heeft [partij X] op de bestuurdersstoel plaatsgenomen en is direct weggereden (al dan niet op hoge snelheid, zoals [gedaagden] stellen en Reaal betwist). De vraag rijst of dit in de gegeven omstandigheden een verantwoorde beslissing was. Direct daarvoor was [partij X] immers in elkaar geslagen, met divers letsel tot gevolg. Aannemelijk is, nogmaals, dat [partij X] daardoor zeer aangedaan was. Op voorhand moet ook worden aangenomen dat deze conditie niet bevorderlijk was voor het op verantwoorde wijze besturen van de Audi, zeker omdat hij naar eigen zeggen sowieso al vermoeid was na een lange dag werken (en daargelaten of [partij X] onder invloed was). Niet ondenkbaar is dat deze conditie hem parten heeft gespeeld bij zijn reactie op het opnieuw afremmen door [gedaagden] enkele honderden meters verderop.
Naar het oordeel van de rechtbank is het debat van partijen op dit specifieke punt nog onvoldoende uit de verf gekomen. Partijen kunnen daarom conclusies na tussenvonnis nemen en zich hierover nader uitlaten. Daarbij geldt het volgende. Het onderhavige punt is uiteraard alleen relevant als moet worden aangenomen dat [partij X] op het remmen van de Seat redelijkerwijs ook op andere wijze had kunnen reageren dan hij heeft gedaan. Mede gelet op het overwogene in 4.15, valt te denken aan het zelf ook afremmen, het bellen van 112 en/of het zich opsluiten in de Audi. Aangenomen dat ook [partij Y] te zeer aangedaan was door de vechtpartij om te kunnen rijden (zoals Reaal heeft gesteld), rijst ook de vraag of het überhaupt wel verantwoord was te gaan rijden en of, zoals door [gedaagde 2] betoogd, van [partij X] niet verwacht mocht worden de Audi enige ogenblikken op het gras van de middenberm te parkeren. In afwachting van deze conclusiewisseling zal de rechtbank haar beslissing ter zake de eventuele eigen schuld aanhouden.
[gedaagden] hebben de hoogte van de schade aan de Audi op zichzelf niet (gemotiveerd) betwist. Ook hebben zij niet betwist dat ingevolge de tussen Reaal en [partij X] geldende polis een eigen risico van € 1.500,- gold en dat [partij X] zijn aanspraken ter zake op [gedaagden] aan Reaal heeft overgedragen. Dat moet dus als vaststaand worden aangenomen. Voor wat betreft het bedrag van € 5.048,74 heeft [gedaagde 1] betwist dat dit door Reaal aan [partij X] is uitgekeerd, omdat niet zou zijn gebleken dat de uitbetaling van dit bedrag door Kruit aan [partij X] (die gelet op de onderbouwing door Reaal bij repliek niet voldoende is betwist) per saldo ten laste van Reaal is gekomen. Reaal heeft gesteld dat die betaling via een volmachtconstructie is verlopen en dat een dergelijke betaling later met Kruit wordt verrekend. Zij heeft die stellingen nog niet met stukken onderbouwd. Zij kan dat alsnog doen bij antwoordconclusie na tussenvonnis. [gedaagden] kunnen te zijner tijd bij akte uitlating producties op die stukken reageren.
In afwachting van de conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 28 maart 2012 voor conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 4.21 en 4.22 aan de zijde van [gedaagden], waarna Reaal een antwoordconclusie kan nemen en waarna [gedaagden] bij akte uitlating producties op de door Reaal over te leggen producties kunnen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.