ECLI:NL:RBROT:2012:BV8001
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor geweldsmisdrijf en verjaring van schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Eiser, die slachtoffer was van een geweldsmisdrijf gepleegd door gedaagde op 16 juli 2004, had in een eerdere verstekprocedure gevorderd dat gedaagde aansprakelijk werd gesteld voor de gevolgen van zijn daden. De rechtbank had in het verstekvonnis van 23 december 2009 geoordeeld dat gedaagde volledig aansprakelijk was en hem veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Gedaagde heeft in verzet aangevoerd dat de vordering tot schadevergoeding was verjaard en dat de verstekdagvaarding onterecht openbaar was betekend, omdat zijn woon- of verblijfplaats bekend was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vordering was verjaard op het moment van de verstekdagvaarding. De rechtbank benadrukt dat de verjaringstermijn begint te lopen op de dag dat de benadeelde bekend is met zowel de schade als de aansprakelijke persoon. In dit geval was eiser op 16 juli 2004 niet bekend met de identiteit van gedaagde, wat betekent dat de verjaringstermijn pas op 17 juli 2009 begon te lopen.
Daarnaast heeft de rechtbank de procedure rondom de betekening van de verstekdagvaarding beoordeeld. Voor openbare betekening is vereist dat de woon- of verblijfplaats van de gedaagde onbekend is. De rechtbank oordeelt dat als eiser onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woon- of verblijfplaats van gedaagde, de verstekdagvaarding nietig kan worden verklaard. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om aan te tonen welk onderzoek hij heeft verricht naar de woon- of verblijfplaats van gedaagde. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat eiser zijn standpunt heeft toegelicht.