vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 395096 / KG ZA 12-75
Vonnis in kort geding van 24 februari 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3],
gevestigd te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4],
gevestigd te Rotterdam,
5. de vennootschap onder firma
[eiser 5],
gevestigd te Rotterdam,
6. [eiser 6],
als vennoot van eiseres sub 5,
wonende te Rotterdam,
7. [eiser 7],
als vennoot van eiseres sub 5,
wonende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. G.C. Blom te Nieuwerkerk aan den IJssel,
de buitenlandse vennootschap: private limited company (Verenigd Koninkrijk)
[gedaagde],
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. de Visser te 's-Gravenhage.
Eisers zullen hierna gezamenlijk - in mannelijk enkelvoud - worden aangeduid als [eisers] Gedaagde zal hierna worden aangeduid als [gedaagde].
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 1 februari 2012, met producties 1 tot en met 24
- een faxbericht d.d. 15 februari 2012 van [partij X], van de zijde van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling op 16 februari 2012
- de pleitnota van [eisers]
[gedaagde] heeft ter zitting verzocht om een nieuwe behandelingsdatum en tijdstip te bepalen, zodat haar meer gelegenheid wordt gegund om haar verweer te formuleren en eventueel een eis in reconventie in te stellen.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek ter zitting afgewezen. [gedaagde] wordt geacht hiervoor voldoende gelegenheid te hebben gehad, zulks gelet op de tijd gelegen tussen de dagvaarding (1 februari 2012) en het moment van de terechtzitting (16 februari 2012), welke termijn zeker niet ongebruikelijk is in kort geding. Voor zover door [eisers] ter zitting een beroep is gedaan op niet door hem overgelegde correspondentie betreft dit correspondentie gevoerd van de zijde van [gedaagde]; [gedaagde] wordt geacht hierop onmiddellijk en adequaat te kunnen reageren. Het beroep op het bepaalde in artikel 4.4 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie kan [gedaagde] derhalve niet baten, nu bovendien gebleken is dat aan [gedaagde] verhinderdata zijn gevraagd, doch dat deze door haar niet zijn verstrekt.
Overigens is niet voldaan aan de voorwaarden die de artikelen 10.1 en 10.2 van het Procesreglement voor verplaatsing van een zitting stellen. Het faxbericht d.d. 15 februari 2012 van [partij X] kan in elk geval niet worden aangemerkt als een schriftelijk verzoek tot verplaatsing.
De feiten
[gedaagde] exploiteert een boekhoudkantoor. Bestuurder van deze vennootschap is de heer [par[Y] (hierna: [Y]).
[eisers] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [gedaagde] (gedurende de periode van 1 juni 2010 tot 1 juni 2011) in opdracht van [eisers] en tegen betaling van een vergoeding door [eisers] in elk geval de volgende diensten voor [eisers] zal dienen te verrichten:
- Verrichten van de kwartaal aangifte omzetbelasting
- Verrichten van de VPB Aangifte 2010
- Het opmaken en rapporteren van de kwartaalcijfers
- Het bijhouden van de bedrijfsboekhouding
- Het voeren van correspondentie met de belastingdienst
- Het verlenen van juridische bijstand op fiscaal gebied
- Het verstrekken van juridisch advies.
In een brief d.d. 24 november 2011 van eiseres sub 1 aan [gedaagde] staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
"(...) Betreft: afmaken administratie 2010
Naar aanleiding van uw email van woensdag 23 november berichten wij u het volgende.
U geeft aan de laatste controle te verrichten over onze administratie van 2010. Op vrijdag 9 december 2011 retourneert u alle administratie en geeft u ons de grootboekrekeningen, zijn er eventuele correcties uitgevoerd, antwoord gegeven op onze vragen en de grootboekrekening digitaal aangeleverd.
Onderstaande mappen zijn door uw kantoor meegenomen:
Handtekening voor ontvangst: Handtekening voor uitgave:
[gedaagde] [eisers]
(...)".
Partijen hebben over en weer de tussen hen bestaande overeenkomst(en), als hiervoor onder 2.2 bedoeld, eind april 2011 opgezegd.
Bij brief d.d. 4 januari 2012 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] verzocht en zo nodig gesommeerd tot afgifte van de in bezit zijnde stukken ter zake van de administratie van eiseressen sub 1 tot en met 4 (inclusief de (digitale) grootboekrekeningen en alle (digitale) inboekingen) over te gaan. Bij brief d.d. 18 januari 2012 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] daarnaast gesommeerd de originele oprichtingsakten van eiseressen sub 1 tot en met 4 te retourneren.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en alle dagen en uren, om:
- [gedaagde] te bevelen alle in haar bezit zijnde stukken/bescheiden met betrekking tot de boekhouding/administratie van [eisers], inclusief de
grootboekrekeningen, zowel op papier als digitaal, alsmede alle overige in haar bezit zijnde stukken die betrekking hebben op de boekhouding/administratie van [eisers], aan [eisers] af te geven binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis te voldoen;
- [gedaagde] te bevelen de originele oprichtingsakten van eiseressen sub 1 tot en met 4 aan [eisers] af te geven binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis te voldoen,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
[gedaagde] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
[gedaagde] heeft betoogd dat de onderhavige zaak te ingewikkeld is om in kort geding te worden behandeld. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Zowel vanuit feitelijk als juridisch oogpunt is dit geschil tot afgifte van stukken in beginsel niet dusdanig ingewikkeld en omvangrijk te achten dat beslechting daarvan in kort geding niet mogelijk zou zijn.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de in eigendom aan [eisers] toebehorende administratie zoals hiervoor omschreven onder 2.3 in het kader van aan [eisers] verleende boekhouddiensten (zie 2.2) onder zich heeft. Niet betwist is dat deze stukken betrekking hebben op alle eisers. Deze stukken bevinden zich, naar zeggen van [Y] ter zitting, op het (nieuwe) adres van [gedaagde] aan [adres]. Van het bestaan van overige stukken is niet gebleken.
Partijen zijn het er over eens dat hun samenwerking (rechtsgeldig) is beëindigd.
Niet aan de orde geweest zijnde gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat op de rechtsverhouding tussen partijen Nederlands recht van toepassing is.
Tussen partijen bestaat debat over de kwaliteit en de volledigheid van de door [gedaagde] (na 2009) geleverde boekhoudwerkzaamheden en over de verplichting van [eisers] om de al dan niet nog openstaande facturen van € 6.000,00 (inclusief btw) (voor 'verrichte werkzaamheden over het boekjaar 2011') en € 420,17 (exclusief btw) (voor 'administratieve diensten over de maand april 2011') aan [gedaagde] te voldoen (zie producties 22 en 24 van [eisers]).
Niet inzichtelijk is geworden of de door [eisers] gestelde slechte kwaliteit van het door [gedaagde] - met vertraging, aldus [eisers] - geleverde werk is ontstaan door het niet op orde zijn van door [eisers] aangeleverde stukken/cijfers, zoals door [gedaagde] ter zitting is betoogd, of dat [gedaagde] gewoonweg niet in staat is gebleken correcte boekhoudkundige stukken op te maken, terwijl dit, gelet op haar bedrijfsactiviteiten, van haar wel verwacht zou mogen worden.
Voor wat betreft de beweerdelijk openstaande factuur d.d. 25 maart 2011 (met nummer 201100058) van [gedaagde] ten bedrage van € 420,17 (exclusief btw) spitst de discussie zich toe op de vraag of de door de belastingdienst aan [eisers] opgelegde boetes als gevolg van de nalatige handelwijze van [gedaagde] zijn te beschouwen en of verrekening daarvan onder de factuur mocht plaatsvinden. Dit heeft de voorzieningenrechter, gelet op de tegenstrijdige en onvoldoende onderbouwde verklaringen van partijen op dit punt, voorshands niet kunnen vaststellen.
De status van de beweerdelijk openstaande factuur d.d. 18 mei 2011 van [gedaagde] (met nummer 201100091) ten bedrage van € 6.000,00, inclusief btw, welke factuur door [eisers] is geretourneerd (zie productie 22), is voorts niet duidelijk geworden.
Op de eerste plaats constateert de voorzieningenrechter, met [eisers], dat uit de factuur valt af te leiden dat na verrekening van een drietal, door [eisers] niet bestreden, huurbetalingen ter betaling door hem slechts resteert een bedrag van € 4.815,00, zodat het door [gedaagde] gepretendeerde vorderingsrecht van € 6.000,00 daarmee al minder zeker is geworden. Bovendien heeft [eisers] gesteld dat [gedaagde] de factuur ten onrechte (naar de voorzieningenrechter van [eisers] begrijpt: voor onnodig verricht werk (over 2010)) heeft verstuurd, in welk licht partijen juist zijn overeengekomen dat de factuur gecrediteerd zou worden door [gedaagde], aldus [eisers] [eisers] verwijst daarvoor onder meer naar de door hem als productie 14 overgelegde e-mail van 29 mei 2011 van [Y], waarin staat vermeld: "(...) Over 2011 heb ik € 6.000,00 gecrediteerd (...)". [gedaagde] heeft dit alles vervolgens ter zitting betwist en in dat verband o.a. gesteld dat bedoelde factuur betrekking heeft op extra verrichte werkzaamheden over het boekjaar 2011, waarvoor apart betaald dient te worden. In reactie daarop heeft [eisers] gesteld dat voor het verrichten van extra werkzaamheden (die hij heeft betwist) vooraf zijn toestemming verkregen had moeten worden, hetgeen niet is gebeurd.
Uit het voorgaande blijkt dat de standpunten van partijen ter zake van hetgeen hen verdeeld houdt lijnrecht tegenover elkaar staan en kennelijk vrijwillige afgifte frustreert. De door [eisers] overgelegde stukken zijn voor de onderbouwing van zijn standpunt niet steeds concludent, terwijl [gedaagde], ondanks daartoe voldoende gelegenheid te hebben gehad, haar verweer niet heeft onderbouwd. Nadere bewijsvoering is nodig om ter zake tot een eenduidig oordeel te kunnen komen omtrent de reikwijdte van de opdracht, de al dan niet (adequaat) uitgevoerde werkzaamheden en de daarvoor verschuldigde vergoeding. Hiervoor leent een kort gedingprocedure zich niet.
Ondanks het vorenstaande oordeel en hoewel de vrees voor verduistering die [eisers] stelt te hebben niet aannemelijk is geworden ([gedaagde] heeft het adres waar de administratie zich bevindt immers bekendgemaakt), acht de voorzieningenrechter het opportuun om thans een ordemaatregel te treffen.
Aannemelijk is dat de ten processe bedoelde 21 mappen in eigendom toebehoren aan [eisers] en dat [eisers] (en zijn nieuwe boekhouder) over deze stukken dient te beschikken om de administratie (eventueel na controle door een deskundige derde) (gelet op de vigerende regelgeving, op zo kort mogelijke termijn) boekhoudkundig bezien op orde te krijgen/te completeren en voorts om de door hem benodigde herfinanciering te verkrijgen (dit laatste heeft [eisers] ter zitting onbetwist gesteld). Daarmee is niet alleen reeds het spoedeisend belang, doch ook in voldoende mate het materiële belang van [eisers] bij zijn vordering tot afgifte gegeven.
[eisers] heeft gesteld dat [gedaagde] een beroep op een retentierecht als bedoeld in artikel 3:290 BW heeft gedaan. Dit beroep heeft [gedaagde] ter zitting evenwel niet herhaald. De voorzieningenrechter kan er mitsdien niet vanuit gaan dat [gedaagde] een retentierecht geldend heeft willen maken.
Ten overvloede, in het geval dat van een expliciet beroep op een retentierecht wel sprake zou zijn geweest en [gedaagde] mitsdien de stukken onder zich had willen houden totdat de beweerdelijk openstaande facturen zouden zijn voldaan (daar waar zij eerder heeft gesteld tot (onvoorwaardelijke) afgifte te willen overgaan, zo de voorzieningenrechter heeft begrepen), valt op het eerste gezicht te betwijfelen of dit beroep rechtseffect zou kunnen hebben. Immers, vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat [eisers] gehouden is de pretense vordering van [gedaagde] te voldoen, zodat ook niet aangenomen kan worden dat de stukken op goede gronden niet afgegeven behoeven te worden.
Het belang van [gedaagde] bij haar weigering om de mappen te retourneren, anders dan onder door haar gestelde voorwaarden, kan derhalve niet prevaleren boven het belang van [eisers] bij de gevorderde afgifte. Dat [gedaagde] aan de afgifte voorwaarden heeft willen verbinden blijkt wel uit productie 24 van [eisers] Uit de als een van de bijlagen behorende tot productie 24 overgelegde brief d.d. 18 januari 2012 van [partij X] valt immers af te leiden dat namens [gedaagde] het voorstel is gedaan dat zij tot afgifte zal overgaan indien en voor zover het gepretendeerd verschuldigde op een geblokkeerde rekening in depot zal worden gegeven en tot aanstelling van een (bijv.) gezamenlijke deskundige zal worden overgegaan of dat tot afgifte zal worden overgegaan tegen betaling en decharge van verantwoordelijkheid. Het stellen van voorwaarden aan de afgifte acht de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande vooralsnog niet te billijken. [gedaagde] zal er mitsdien zonder meer toe veroordeeld worden tot afgifte van de mappen als onder 2.3 omschreven over te gaan. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
Onder deze omstandigheden en mede ter vermijding van dubbele kosten die gemoeid zouden gaan met het opnieuw opstellen van grootboekrekeningen dient [gedaagde], naast de afgifte van 21 mappen administratie, voorts tot afgifte over te gaan van de papieren en digitale grootboekrekeningen over 2010. Onvoldoende duidelijk is geworden welke gegevens over 2011 digitaal verwerkt zijn, zodat de voorzieningenrechter geen voorziening voor wat betreft de stukken over dat jaar zal treffen. [Y] heeft zich tot afgifte namens [gedaagde] overigens ook bereid verklaard (ook al stelt [Y] wel dat de papieren versie reeds is overhandigd aan [eisers]). De voorzieningenrechter houdt [gedaagde] in de persoon van [Y] aan deze toezegging.
Gelet op de bestaande onduidelijkheden over de omvang en de beschikbaarheid van de digitaal opgeslagen gegevens ziet de voorzieningenrechter er vooralsnog vanaf om aan de afgifte daarvan een dwangsom te verbinden. Aan de afgifte van de papieren gegevens zal wel een beperkte en gemaximeerde dwangsom worden verbonden.
Als verweer op de vordering tot afgifte van de originele oprichtingsakten van eiseressen sub 1 tot en met 4 heeft [gedaagde] ter zitting gesteld dat zij deze stukken niet onder zich heeft en ook niet heeft gehad, terwijl [eisers] niet aannemelijk heeft weten te maken dat [gedaagde] deze stukken wel tot haar beschikking heeft gekregen. Dit blijkt in elk geval niet ook uit de hiervoor onder 2.3 geciteerde brief d.d. 24 november 2011. Een veroordeling tot afgifte van deze akten op straffe van verbeurte van een dwangsom lijkt derhalve niet te kunnen leiden tot de feitelijke afgifte daarvan aan [eisers] Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
De griffier geeft onmiddellijk na de uitspraak een grosse van het vonnis af. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal dan ook wegens gebrek aan belang worden afgewezen. Voorts zal het vonnis, anders dan gevorderd, niet uitvoerbaar worden verklaard op alle dagen en uren, nu van de noodzaak daarvan niet is gebleken.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt [gedaagde] om de in haar bezit zijnde mappen als omschreven onder 2.3 en de papieren grootboekrekeningen over 2010, behorende tot de boekhouding/administratie van [eisers], aan [eisers] af te geven binnen 48 uur na betekening van dit vonnis,
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van
€ 15.000,00 is bereikt,
veroordeelt [gedaagde] om de in haar bezit zijnde digitale groot-boekrekeningen over 2010, behorende tot de boekhouding/administratie van [eisers], aan [eisers] af te geven binnen 48 uur na betekening van dit vonnis,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.
1734/676