ECLI:NL:RBROT:2012:BV7153
Rechtbank Rotterdam
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen verstekvonnis wegens niet tijdige betaling griffierecht
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam diende, ging het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis dat was gewezen op 6 juli 2011 tussen de naamloze vennootschap Cardif Schadeverzekeringen N.V. en de gedaagde. De gedaagde had niet tijdig het verschuldigde griffierecht betaald, wat leidde tot het verstekvonnis. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, verplicht was om het griffierecht binnen vier weken na de eerste roldatum van het verzet te betalen. De gedaagde had echter het griffierecht pas op 9 februari 2012 betaald, terwijl dit uiterlijk op 25 januari 2012 had moeten zijn gedaan.
De rechtbank gaf de gedaagde de gelegenheid om zich uit te laten over de niet-tijdige betaling van het griffierecht en om eventueel een gemotiveerd verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule in te dienen. De rechtbank benadrukte dat indien de gedaagde op de volgende rol een akte nam, de zaak zou worden verwezen naar de rol van 7 maart 2012 voor het nemen van een antwoordakte door Cardif. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan, in afwachting van de uitlating van de gedaagde.
De rechtbank concludeerde dat, gezien het feit dat het griffierecht niet tijdig was voldaan, het verstekvonnis bekrachtigd zou worden, tenzij de rechter van oordeel was dat het niet toepassen van deze consequentie zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De zaak werd aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij de rechtbank de belangen van de partijen in overweging nam.