ECLI:NL:RBROT:2012:BV6794

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1481 TELEC-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een boete wegens radiouitzending zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een radiostation, en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Agentschap Telecom). Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die betrekking hadden op het opleggen van dwangsommen wegens het zonder vergunning uitzenden van radio. Eiser stelde dat hij in het verleden door een medewerker van verweerder was geïnformeerd dat hij, met evenementenvergunningen, tussen evenementen door mocht uitzenden zonder een aparte vergunning. Eiser voerde aan dat verweerder op de hoogte was van zijn uitzendingen en dat deze gedoogd werden, wat hem in staat stelde te investeren in zijn radiostation en adverteerders aan te trekken.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser was niet in beroep gegaan tegen een eerder besluit van verweerder, waardoor dit besluit rechtens onaantastbaar was geworden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de stellingen van eiser over gedogen en de vermeende toezeggingen van verweerder niet ter discussie stonden, omdat de beoordeling zich beperkte tot de vraag of er zonder vergunning uitzendingen hadden plaatsgevonden en of eiser dwangsommen had verbeurd. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de verbeurde dwangsommen was vastgesteld in een eerder, onaantastbaar besluit en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het invorderen van deze dwangsommen als onevenredig konden aanmerken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/1481 TELEC – T1
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (Agentschap Telecom), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluiten van 18 oktober 2010, 25 oktober 2010 en twee besluiten van 30 november 2010 is verweerder overgegaan tot invordering van volgens verweerder van rechtswege verbeurde dwangsommen.
Tegen deze besluiten heeft eiser bij brieven van 26 oktober 2010 en 10 januari 2011 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 februari 2011 heeft verweerder de bezwaren tegen de besluiten van
18 oktober 2010 en 25 oktober 2010 ongegrond verklaard en de bezwaren tegen de besluiten van 30 november 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 1 juni 2011 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2011. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.A. Huiskens en
mr. M. Smit.
2 Overwegingen
Artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet bepaalt dat het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten slechts is toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
Op 18 februari 2010 heeft op een perceel aan de [adres] te [woonplaats] zonder vergunning een radiouitzending plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is op 24 februari 2010 proces-verbaal en rapport opgemaakt. Bij besluit van 15 april 2010 heeft verweerder eiser gesommeerd geen radiozendapparaten te (laten) gebruiken, aan te (laten) leggen, of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig te hebben zonder de vereiste vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Indien eiser hieraan geen gevolg zou geven, zou hij een dwangsom verbeuren van € 2.250,- per dag, met een maximum van € 33.750,-.
Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is tegen verweerders besluit van 18 augustus 2010 niet in beroep gegaan, waardoor dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
Op 29 juni 2010, 1, 13 en 30 september 2010, 8 en 12 oktober 2010 hebben toezichthouders van verweerder geconstateerd dat op een frequentie van ongeveer 106.2 MHz in de FM-omroepband een radiocommunicatiesignaal werd uitgezonden zonder de vereiste vergunning. Vervolgens heeft verweerder eiser bij de besluiten van 18 oktober 2010,
25 oktober 2010 en twee besluiten van 30 november 2010 ervan in kennis gesteld dat hij meerdere dwangsommen verbeurd heeft.
Eiser heeft aangevoerd dat hem in 2004 door een medewerker van verweerder is meegedeeld dat eiser, die zogenoemde evenementenvergunningen had, tussen de evenementen door zou mogen blijven uitzenden zonder vergunning. Eiser moest dan wel enkele keren per jaar een evenementenvergunning aanvragen. Volgens eiser wordt dit bevestigd door het feit dat het Commissariaat voor de Media elke keer toestemming verleende voor de evenementen.
Verweerder zou volgens eiser ervan op de hoogte zijn dat eiser onder de naam [radiostation] voor een periode van 7 jaar uitzendingen verzorgde. Er is niet door verweerder handhavend opgetreden, terwijl er wel tegen andere etherpiraten in de omgeving van [woonplaats] is opgetreden. De uitzendingen van eiser zijn dus door verweerder gedoogd. Door deze gedoogsituatie heeft eiser in het radiostation geïnvesteerd en adverteerders aangetrokken.
Eiser stelt voorts dat de begunstigingstermijn om de illegale situatie te beëindigen te kort was. Eiser diende direct een einde te maken aan de illegale situatie. Eiser heeft verzocht om een meer passende termijn. Eiser stelt dat verweerder hem deze verzochte termijn niet heeft gegund omdat nieuwe aanvragen voor een evenementenvergunning zijn afgewezen vanwege een overtreding, ondanks dat het Commissariaat voor de Media wel de nodige vergunningen zou hebben verstrekt. Eiser verzoekt daarom alsnog om een termijn van enige maanden om een einde te maken aan de huidige illegale situatie.
Eiser is van mening dat het blijven verbeuren van dwangsommen buitenproportioneel en onnodig bestraffend is. Eiser is na een periode van zes maanden na oplegging van de last onder dwangsom opgehouden met uitzenden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Eisers beroep is niet gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren tegen de
twee besluiten van 30 november 2010. De door verweerder geconstateerde termijnoverschrijding staat dan ook niet ter discussie.
Nu eiser niet is opgekomen tegen het besluit van 18 augustus 2010, beperkt de beoordeling van de rechtbank zich slechts tot de vraag of (wederom) zonder vergunning uitzendingen hebben plaatsgevonden en of als gevolg daarvan eiser dwangsommen heeft verbeurd. Eisers stellingen dat door een medewerker van verweerder is meegedeeld dat eiser zonder vergunning zou mogen blijven uitzenden en dat verweerder de onrechtmatige situatie heeft gedoogd, behoeven om die reden geen bespreking.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat het blijven verbeuren van dwangsommen buitenproportioneel en onnodig bestraffend is. De hoogte van de verbeurde dwangsommen is vastgesteld in het rechtens onaantastbare besluit van 18 augustus 2010. De rechtbank acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig om het invorderen van die dwangsommen niettemin als onevenredig aan te merken.
Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in tegenwoordigheid van R.P. Evegaars, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 9 februari 2012.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: