ECLI:NL:RBROT:2012:BV6304

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/960233-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Klein Wolterink
  • mr. Blagrove
  • mr. Boek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van cocaïne en witwassen van geldbedragen

Op 14 februari 2012 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 6,5 kilogram cocaïne en het witwassen van een bedrag van € 236.140,-. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 24, 27 en 31 januari 2012. De tenlastelegging was gebaseerd op feiten die zich hebben voorgedaan op 8 november 2010, toen de verdachte werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn auto. De officier van justitie vorderde de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor drugsdelicten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten 1 en 2, maar sprak hem vrij van feit 3, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en het witwassen van geld, waarbij het geld afkomstig was uit misdrijven. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd toegewezen, en de rechtbank gelastte dat de verdachte de resterende straf zou ondergaan. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/960233-10
VI-zaaknummer: 99/000041-31
Datum uitspraak: 14 februari 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. E. Bruijn, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24, 27, en 31 januari 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen van 27 januari 2011 en 25 maart 2011, welke dagvaarding van eerstgenoemde datum op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De rechtbank heeft de feiten doorgenummerd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Baan, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot toewijzing van de door haar ingediende vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling die aan de verdachte als veroordeelde in de zaak onder parketnummer 15/801562-08 is verleend in het kader van een tegen hem door de rechtbank Haarlem bij vonnis van 20 maart 2009 opgelegde gevangenisstraf.
MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 3
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Gelet op de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is niet vast komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 08 november 2010
te Amsterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer zesenhalf (6,5) kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
2.
hij, op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 08 november 2010, te Amsterdam, althans in Nederland, meermalen, voorwerpen, te weten geldbedragen ter waarde van totaal ongeveer € 236.140,- (zegge: tweehonderdzesendertigduizend honderdveertig euro) heeft voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet, terwijl hij telkens wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
immers heeft hij, verdachte,
- op 8 november 2010 een geldbedrag van 150.850,= (honderdvijftigduizend achthonderdvijftig) euro voorhanden gehad in zijn auto en kleding;
- in 2009 middels contante stortingen op zijn ABN/AMRO bankrekening en/of ING-bankrekening een geldbedrag van (totaal) 26.700,= (zesentwintigduizendzevenhonderd) euro voor handen gehad en/of omgezet;
- in 2010 middels contante stortingen op zijn ABN/AMRO bankrekening en/of ING-bankrekening een geldbedrag van 58.590,= (achtenvijftigduizendvijfhonderdnegentig) euro voorhanden gehad en omgezet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage II, die deel uitmaakt van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
Feit 1
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, nu de verdachte heeft verklaard – kort weergeven – dat hij in de veronderstelling was dat hij hasj kwam ophalen en voor het vervoer ervan een vergoeding zou krijgen. Een harde contra-indicatie dat de verdachte zich met cocaïnehandel zou bezighouden is in het dossier niet voorhanden, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman betwist.
Het verweer wordt verworpen. Op 8 november 2010 werd in het Golovnin-onderzoek gezien dat de medeverdachte [medeverdachte 1] het portiek van de [pand] te [plaats] binnenliep en een rode ‘[naam supermarkt]’ tas bij zich had. Een kwartier later werd gezien dat de verdachte de [straat] in reed, uit zijn auto stapte en vervolgens hetzelfde portiek binnenliep. Zeven minuten later liep de verdachte het portiek weer uit met een rode ‘[naam supermarkt]’ tas in zijn bezit, welke tas hij op de achterbank van zijn auto plaatste en waarna de verdachte wegreed. Ongeveer een uur later werd de verdachte aangehouden. Bij doorzoeking van zijn auto werd een rode plastic boodschappentas van supermarktketen [naam supermarkt] in beslag genomen, in welke tas zich onder meer een hoeveelheid van ongeveer 6,5 kilogram cocaïne bevond. Het verweer van de verdediging dat de verdachte in de veronderstelling was dat hij hasj vervoerde en geen weet had van de cocaïne is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit en heeft daartoe aangevoerd – kort weergegeven – dat de verdachte geen kennis heeft gehad van het in beslag genomen geld dat in zijn auto werd aangetroffen. Wat betreft de stortingen van contant geld op de bankrekeningen van de verdachte, blijft het de vraag wie de contante gelden feitelijk heeft verworven en vervolgens gestort op de desbetreffende bankrekeningen. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte deze inkomsten heeft gegenereerd en witgewassen.
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman betwist.
Het verweer wordt verworpen. Tijdens de doorzoeking van de auto van de verdachte op 8 november 2010, werd in zijn auto een contant geldbedrag van € 149.980,00 in onder andere 37 coupures van € 500,00 aangetroffen. Bij zijn insluitingsfouillering werd bij de verdachte een contant geldbedrag van € 870,00 aangetroffen, eveneens in onder andere één coupure van € 500,00. Dat de verdachte geen weet heeft gehad van het omvangrijke geldbedrag dat in zijn auto werd aangetroffen acht de rechtbank, gelet op de onderliggende dossierstukken en voorts in aanmerking nemende hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot het onder 1 thans bewezen verklaarde heeft overwogen, niet aannemelijk.
Voorts is op een tweetal bankrekeningen van de verdachte in de jaren 2009 en 2010 een totaalbedrag van € 85.290,00 gestort. De rechtbank acht het bewezen dat de verdachte dit geld heeft witgewassen op basis van de volgende, in deze zaak toepasselijke omstandigheden, die overeen komen met evenzoveel kenmerken van witwassen. Het contante geld is bij de verdachte in zijn auto, welke ten tijde van zijn aanhouding door hem als enige inzittende werd bestuurd, aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in verdovende middelen gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld. Tot op heden heeft nog niemand zich gemeld om het geldbedrag op te eisen. Het in een auto voorhanden hebben van een dergelijke groot contant geldbedrag is ongebruikelijk, mede omdat het gepaard gaat met veiligheidsrisico’s. De verdachte heeft deze risico’s kennelijk aanvaard, terwijl hij geen aannemelijk bestedingsdoel had voor het bij zich hebben van een dergelijk geldbedrag. Verder blijkt dit bedrag te bestaan uit onder andere coupures van € 500,00. Het is een feit van algemene bekendheid dat banken geen coupures van € 500,00 meer uitgeven. Deze worden vrijwel uitsluitend nog in het criminele circuit gebruikt. De bij de verdachte aangetroffen geldbedragen en de contante stortingen op zijn bankrekeningen staan tenslotte niet in verhouding tot de door hem genoten legale inkomsten. De verdachte heeft de op zijn bankrekeningen gedane contante stortingen op geen enkele wijze deugdelijk onderbouwd. De mogelijkheid van legale verkrijging moet dus als onwaarschijnlijk terzijde worden geschoven.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat het geld dat op 8 november 2010 bij de verdachte is aangetroffen en gedurende de jaren 2009 en 2010 op zijn bankrekeningen is gestort – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte hiervan wetenschap had.
STRAFBAARHEID FEIT
De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
witwassen, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf en bijkomende straf die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft 6,5 kilogram cocaïne voorhanden gehad. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het witwassen van uit misdrijf afkomstige geldbedragen. De verdachte heeft daartoe contant geld ten bedrage van bijna € 150.000,00 voorhanden gehad en heeft een bedrag van ruim € 85.000,00 in een periode van twee jaar contant op zijn bankrekeningen gestort.
Cocaïne is zeer schadelijk voor de volksgezondheid en vormt tevens een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en de overlast die de handel in en het gebruik van verdovende middelen meebrengt. Witwassen is een ernstig feit. Het leidt tot een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2011 reeds eerder, recentelijk is veroordeeld voor drugsfeiten.
Mede gelet op voormelde vrijspaak van feit 3 worden na te noemen straf en bijkomende straf passend en geboden geacht. Die straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat deze eis, in verhouding met vergelijkbare zaken, te hoog wordt geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen geld verbeurd te verklaren. De verbeurdverklaring zal worden opgelegd als bijkomende straf voor feit 2.
De op 8 november 2010 onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard. Feit 2 is met betrekking tot dit geld begaan. Het geld behoort toe hetzij aan de verdachte, hetzij aan een ander die bekend was met de bestemming in verband met het onder 2 bewezen feit, dan wel die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Haarlem van 20 maart 2009, in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, is de veroordeelde ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest, over welke straf voorwaardelijke invrijheidstelling in verleend per 3 februari 2010.
De rechtbank is bevoegd om op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te beslissen, nu deze rechtbank heeft kennisgenomen van de strafbare feiten in de zaak onder parketnummer 10/960233-10 ter zake waarvan de veroordeelde wordt verdacht en welke feiten zijn begaan voor het einde van de proeftijd.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu dit is belast met de vervolging van de zojuist bedoelde strafbare feiten.
De raadsman heeft bepleit bij toewijzing van de vordering te bepalen dat de veroordeelde, gelet op diens gezondheidsproblemen, de vrijheidsstraf slechts gedeeltelijk dient te ondergaan. De veroordeelde heeft een darmoperatie ondergaan en ondervindt hiervan nog dagelijks de nodige hinder en staat hiervoor onder permanente controle, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De veroordeelde is, gezien het besluit voorwaardelijk invrijheidstelling van 3 februari 2010 onder bovenvermeld parketnummer, op 25 maart 2010 voorwaardelijk in vrijheidgesteld gedurende een proeftijd van 365 dagen, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de vordering toe te wijzen. In de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, zoals door de raadsman aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot matiging van de door veroordeelde nog te ondergane vrijheidsstraf beslissen. In detentie is voor de veroordeelde immers voorzien in adequate medische zorg.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 15, 15a, 15g, 15i, 15j, 27, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd:
1. Geld Euro
149.980,00
2. Geld Euro
870,00
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank te Haarlem op 20 maart 2010 opgelegde vrijheidstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. Blagrove en Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Schut en Meulendijk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2012.
Bijlage I bij vonnis van 14 februari 2012.
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 08 november 2010
te Amsterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer zesenhalf (6,5) kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder C jo artikel 10 Opiumwet jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
[zaaksdossier 113 kilo]
2.
Hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 08 november 2010, te Amsterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) ter waarde van totaal ongeveer
€ 236.140,- (zegge: tweehonderdzesendertigduizendhonderdveertig euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij (telkens) wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
immers heeft hij, verdachte,
- op 8 november 2010 een geldbedrag van 150.850,= (honderdvijftigduizend achthonderdvijftig) euro voorhanden gehad in zijn auto en/of kleding;
- in 2009 middels contante stortingen op zijn ABN/AMRO bankrekening en/of ING-bankrekening eeen geldbedrag van (totaal) 26.700,= (zesentwintigduizendzevenhonderd) euro voor handen gehad en/of omgezet;
- in 2010 middels contante stortingen op zijn ABN/AMRO bankrekening en/of ING-bankrekening eeen geldbedrag van 58.590,= (achtenvijftigduizendvijfhonderdnegentig) euro voorhanden gehad en/of omgezet.
artikel 420bis Wetboek van Strafrecht
[zaaksdossier Witwassen]
3.
hij
op een of meer tijdstippen in de periode van 21 april 2010 tot en met 8
november 2010 te Amsterdam
opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt
en/of vervoerd een of meer gebruikers- en/of handelshoeveelheden cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 Opiumwet jo artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
[zaaksdossier Overige leveringen]