ECLI:NL:RBROT:2012:BV5031

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
344627 / HA ZA 09-3635
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de omvang van aansprakelijkheid op basis van artikel 2:180 BW in faillissementszaken

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 8 februari 2012 vonnis gewezen in een civiele procedure met betrekking tot de aansprakelijkheid van bestuurders van AHT Holding B.V. De curator heeft vorderingen ingesteld tegen de voormalige bestuurders, [gedaagde A] c.s., en andere betrokken partijen, met als doel de aansprakelijkheid vast te stellen voor schulden die zijn ontstaan tijdens hun bestuurderschap. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat de aandelen in AHT niet rechtsgeldig zijn volgestort, wat leidt tot hoofdelijkheid in de aansprakelijkheid van de bestuurders voor rechtshandelingen die zijn verricht na hun benoeming op 7 november 2008.

De curator heeft verschillende vorderingen ingediend, waaronder een vordering van € 151,74 en een vordering van € 2.885,76, die betrekking hebben op onbetaalde facturen van respectievelijk Viking Direct en UPS. De rechtbank heeft de curator in zijn vorderingen deels in het gelijk gesteld, maar ook enkele vorderingen afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de aansprakelijkheid van de bestuurders voor bepaalde schulden, zoals die aan de Rabobank en [gedaagde B].

In de vrijwaringszaken zijn de vorderingen van [gedaagde A] c.s. en [gedaagde B] c.s. afgewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de curator niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de rechtshandelingen die aan de vorderingen ten grondslag liggen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de curator en de gedaagden begroot en veroordeeld tot betaling van de proceskosten door de in het ongelijk gestelde partijen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor curatoren om gedegen bewijs te leveren van rechtshandelingen en aansprakelijkheid in faillissementsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Vonnis van 8 februari 2012
A. in de zaak met zaak-/rolnummer: 344627 / HA ZA 09-3635 van
Mr. [X], handelend in zijn hoedanigheid van curator van de statutair in Rotterdam gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AHT Holding B.V.,
ex artikel 1:14 BW wonende te Rotterdam,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in de vrijwaringsincidenten,
advocaat mr. M.W. Huijzer,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1].,
gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,
gedaagde sub 1 in de hoofdzaak,
eiser in vrijwaringsincident I,
advocaat mr. G.C. Haulussy,
2. [gedaagde A],
wonende te Drachten, gemeente Smallingerland,
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak,
eiser in vrijwaringsincident I,
advocaat mr. G.C. Haulussy,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde B],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 3 in de hoofdzaak,
eiser in vrijwaringsincident II,
advocaat mr. P.S. Jonker,
4. [gedaagde C],
wonende te Rotterdam,
gedaagde sub 4 in de hoofdzaak,
eiser in vrijwaringsincident II,
advocaat mr. P.S. Jonker,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde D],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 5 in de hoofdzaak,
niet verschenen,
6. [gedaagde E],
wonende te Rotterdam,
gedaagde sub 6 in de hoofdzaak,
niet verschenen,
B. in de vrijwaringszaak met zaak-/rolnummer: 356801 / HA ZA 10-1916 van
1. [gedaagde A],
wonende te Drachten, gemeente Smallingerland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1].,
gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,
eisers,
advocaat mr. G.C. Haulussy,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde B],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. P.S. Jonker,
2. [gedaagde C],
wonende te Rotterdam,
gedaagde sub 2,
advocaat mr. P.S. Jonker,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde D],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 3,
niet verschenen,
4. [gedaagde E],
wonende te Rotterdam,
gedaagde sub 4,
niet verschenen,
C. in de vrijwaringszaak met zaak-/rolnummer: 357470 / HA ZA 10 - 2014 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde B],
gevestigd te Rotterdam,
2. [gedaagde C],
wonende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. P.S. Jonker,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1].,
gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. G.C. Haulussy,
2. [gedaagde A],
wonende te Drachten, gemeente Smallingerland,
gedaagde sub 2,
advocaat mr. G.C. Haulussy,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde D],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 3,
advocaat: voorheen mr. G.C. Haulussy, thans niet meer in rechte vertegenwoordigd,
4. [gedaagde E],
wonende te Rotterdam,
gedaagde sub 4,
advocaat: voorheen mr. G.C. Haulussy, thans niet meer in rechte vertegenwoordigd.
1. Het verdere verloop van de gedingen
1.1. De rechtbank heeft in de hoofdzaak kennisgenomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis d.d. 21 september 2011 (hierna: het tussenvonnis), en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de akte na tussenvonnis van de curator, met producties;
- de antwoordakte van [gedaagde A] c.s., met één productie.
1.2. De rechtbank heeft in de vrijwaringszaken kennisgenomen van het tussenvonnis.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald in alle zaken.
2. De verdere beoordeling in de hoofdzaak
Inleiding
2.1. De hoofdzaak betreft een viertal geschilpunten, zoals kort weergegeven in overweging 7.1-7.3 van het tussenvonnis. Gelet op de reeds in het tussenvonnis genomen beslissingen dienen alleen de vorderingen A, B en C van de curator op [gedaagde A] c.s. en [gedaagde D] c.s. met betrekking tot de volstorting van aandelen in AHT nog nader beoordeeld te worden.
2.2. De begrippen waaraan in § 1 van het tussenvonnis een bepaalde betekenis is toegekend, hebben die betekenis ook in dit vonnis.
Ten aanzien van [gedaagde A] c.s.
2.3. In het tussenvonnis is, kort gezegd, geoordeeld dat de aandelen in AHT niet zijn volgestort en dat de directe en (via artikel 2:11 BW) indirecte bestuurders van AHT hoofdelijk aansprakelijk zijn met AHT voor de verbintenissen die voortvloeien uit rechtshandelingen die zijn verricht in de periode waarin zij bestuurder waren. Ter vaststelling van het bedrag waarvoor [gedaagde A] c.s. aansprakelijk zijn, is de curator opgedragen bij akte na tussenvonnis een overzicht in het geding te brengen waarin hij voor ieder van de schulden waarvan hij van [gedaagde A] c.s. op grond van artikel 2:180 BW betaling vordert, aangeeft wat de rechtshandeling is gedurende de bestuursperiode van [gedaagde A] c.s. op grond waarvan hij hen aansprakelijk acht.
Omdat de curator in deze procedure stelt te handelen op basis van door hem gestelde en door [gedaagde A] c.s. betwiste volmachten van de schuldeisers (en niet op basis van een algemene bevoegdheid in zijn hoedanigheid als curator), is de curator tevens opgedragen in voornoemde akte aan te geven door welke schuldeisers hij is gevolmachtigd en om nog niet overgelegde volmachten alsnog over te leggen.
2.4. In zijn akte heeft de curator, samengevat, het volgende gesteld.
2.4.1. De schuld van AHT jegens de Rabobank bedroeg op 7 november 2008 € 199.067,12 (negatief) en was op de faillissementsdatum opgelopen tot € 204.301,53 (negatief). Na de faillissementsdatum is deze schuld uiteindelijk opgelopen tot € 269.532,13 (negatief). Voor deze toegenomen schuld - zowel de toename tussen 7 november 2008 en 17 februari 2009, als voor de toename nadien - zijn [gedaagde A] c.s. volgens de curator aansprakelijk.
2.4.2. Uit de bankrekeningafschriften blijkt dat op 10 november 2008 door [gedaagde B] een bedrag van € 8.300,00 op de bankrekening van AHT is gestort, met als omschrijving "2de deel uitbreiding lening". Dit vloeit voort uit de vaststellingsovereenkomst van 7 november 2008 en hoewel AHT in deze overeenkomst formeel geen rol speelt, kwam het geld wel binnen op de bankrekening van AHT en is het daarvandaan niet direct terug gestort omdat dit onjuist zou zijn. Hiermee is AHT een nieuwe schuld aangegaan, omdat het kennelijk de bedoeling was dat dit bedrag aan AHT ten goede zou komen. Daarbij kan volgens de curator in het midden blijven of het administratief een lening was van [gedaagde B] of van AHT Global.
2.4.3. In de periode dat [gedaagde A] c.s. bestuurder van AHT waren, is de huurschuld van AHT (als onderhuurder) aan AHT Global (als onderverhuurder) opgelopen. In totaal staat volgens de curator (in ieder geval) een bedrag van € 13.481,85 open (zijnde de huurtermijnen over vijf maanden).
2.4.4. In § 8 van zijn akte heeft de curator een opsomming gegeven van alle overige vorderingen op AHT die zijn ontstaan in de periode dat [gedaagde A] c.s. bestuurder van AHT waren, met een totaal bedrag van € 11.503.20.
2.4.5. De curator heeft volmachten overgelegd van acht schuldeisers, waarbij hij aantekent dat een schuldeiser ([X]) de door haar verleende volmacht heeft ingetrokken.
2.5. [gedaagde A] c.s. hebben de stellingen van de curator betwist. Hierop wordt - voor zover relevant - nader ingegaan bij de beoordeling hieronder.
2.6. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
2.6.1. Voor zover thans nog relevant heeft de curator volmachten overgelegd van de Rabobank, [gedaagde B], "[Y]", Viking Direct, UPS, Vesting Finance en Oxxio. Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank deels veronderstellenderwijs ervan uit dat de volmachten van [Y] en Vesting Finance betrekking hebben op KPN en DHL en dat de curator een mondelinge volmacht heeft verkregen van zichzelf, handelend in zijn hoedanigheid van curator van AHT Global, een en ander zoals door de curator gesteld. Nu de curator procedeert uit hoofde van volmacht en gesteld noch gebleken is dat de curator volmacht heeft van andere schuldeisers, beperkt de verdere beoordeling zich tot deze schuldeisers.
2.6.2. De Rabobank. De curator heeft onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat AHT verplichtingen jegens de Rabobank heeft voortvloeiend uit rechtshandelingen die zijn verricht in de periode dat [gedaagde A] c.s. bestuurder van AHT waren. De enkele toename van het negatieve banksaldo - dat al bestond toen [gedaagde A] c.s. bestuurder werden - is hiervoor onvoldoende (zie overweging 8.4 van het tussenvonnis). De curator had dan ook concreet moeten aangeven welke rechtshandelingen, zoals bijvoorbeeld betalingsopdrachten, in de thans relevante periode zijn verricht. De vordering van de curator wordt op dit punt afgewezen.
2.6.3. [gedaagde B]. De curator heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een rechtshandeling van AHT die is verricht gedurende het bestuurderschap van [gedaagde A] c.s. die verplicht tot terugbetaling van het door [gedaagde B] op 10 november 2008 betaalde bedrag van € 8.300,00. De curator betoogt zelf dat de vordering van [gedaagde B] c.s. voortvloeit uit de vaststellingsovereenkomst d.d. 7 november 2008. Deze overeenkomst voorziet echter in een lening van BMH aan AHT Global en niet in een lening van [gedaagde B] aan AHT, terwijl AHT bovendien geen partij is bij die overeenkomst. Dat AHT het bedrag niet heeft terugbetaald aan [gedaagde B], maakt nog niet dat er sprake is van een door [gedaagde B] (dan wel AHT Global) aan AHT verstrekte lening uit hoofde van een rechtshandeling die door AHT is verricht in de periode dat [gedaagde A] c.s. bestuurder van AHT waren. Dat de curator de vordering van [gedaagde B] heeft geplaatst op de lijst van voorlopig erkende crediteuren, doet hieraan niet af. De vordering van de curator wordt op dit punt afgewezen.
2.6.4. Viking Direct. [gedaagde A] c.s. hebben erkend dat de schuld van € 151,74 aan Viking Direct het gevolg is van rechtshandelingen die zijn verricht gedurende hun bestuurderschap. Op dit punt is de vordering van de curator toewijsbaar, waarbij de gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf 26 februari 2009 (zie productie D30b van de curator). Er wordt wettelijke handelsrente (en geen gewone wettelijke rente) toegewezen, nu de aansprakelijkheid van de bestuurders ex artikel 2:180 BW een hoofdelijke aansprakelijkheid is naast AHT en de rechtbank ervan uitgaat dat de overeenkomst tussen AHT en Viking Direct een handelstransactie betreft.
2.6.5. UPS. De curator heeft volstaan met overlegging van facturen en correspondentie aangaande de indiening van de vorderingen van UPS bij de curator. [gedaagde A] c.s. betogen dat deze vorderingen niet meegenomen moeten worden, nu de curator nalaat om aan te geven wat de relevante rechtshandelingen zijn in de periode dat zij bestuurder waren. Daarnaast voeren zij aan dat een deel van de facturen ziet op incassokosten en late betaling. Als productie 15 hebben [gedaagde A] c.s. een overzicht overgelegd waarin wordt aangegeven welk deel van de overgelegde facturen relevant kan zijn, met een totaal bedrag van € 2.885,76. Dit bedrag ziet op zendingen van (1) 26 november 2008, (2) 16 en 22 december 2008, (3) 2, 6, 9, 12 januari 2009 en (4) 17 februari 2009. In dit overzicht zijn facturen voor late betaling en incassokosten buiten beschouwing gelaten.
Hierover wordt als volgt geoordeeld. Ten aanzien van de hiervoor genoemde zendingen acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat deze zijn terug te leiden naar opdrachten die door AHT zijn gegeven aan UPS in de periode sinds 7 november 2008. De aard van het werk van UPS maakt onaannemelijk dat voor deze zendingen reeds voor 7 november 2008 een opdracht was verstrekt. Het had dan ook op de weg van [gedaagde A] c.s. gelegen om het bestaan van een eventuele eerdere opdracht aan te voeren. Dat betekent dat het door [gedaagde A] c.s. als relevant aangemerkte bedrag van € 2.885,76 toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de betreffende facturen.
Voor het overige is de vordering van de curator niet toewijsbaar. Zeker gelet op de instructies uit het tussenvonnis had het op de weg van de curator gelegen de door hem overlegde facturen te voorzien van een heldere toelichting waaruit blijkt welke rechtshandelingen wanneer zijn verricht en tot welke schulden dit heeft geleid. Dat geldt te meer nu uit de overgelegde facturen blijkt dat een deel van de facturen betrekking heeft op boetes voor te late betaling van facturen van voor 7 november 2008 en hiervan is in ieder geval duidelijk dat dit niet onder de aansprakelijkheid van [gedaagde A] c.s. valt. Gegeven het gebrek aan toelichting van de zijde van de curator, ziet de rechtbank geen aanleiding tot nader onderzoek met betrekking tot UPS.
Voor zover de curator bedoeld heeft te betogen dat [gedaagde A] c.s. reeds aansprakelijk zijn omdat er facturen zijn ontvangen na 7 november 2008 en deze niet zijn voldaan, slaagt dit betoog niet. Het niet betalen van een ontvangen factuur is geen rechtshandeling in de zin van artikel 2:180 BW.
2.6.6. KPN en Oxxio. Ten aanzien van KPN en Oxxio heeft de curator volstaan met het overleggen van factuuroverzichten en correspondentie over de indiening ter verificatie. Ook ten aanzien van deze schuldeisers heeft de curator niet aangegeven wat de rechtshandelingen zijn die hieraan ten grondslag liggen en wanneer deze zijn verricht. Dit had wel op zijn weg gelegen nu bepaald niet uit te sluiten valt dat het hier gaat om dienstverlening en leveringen verricht door KPN en Oxxio op basis van reeds eerder gesloten overeenkomsten. De vordering van de curator wordt op dit punt afgewezen.
2.6.7. DHL. De door de curator overgelegde factuur betreft kennelijk een transport uit augustus 2008, zodat [gedaagde A] c.s. hiervoor niet aansprakelijk zijn.
2.6.8. AHT Global. De door de curator gestelde schuld aan AHT Global betreft huurtermijnen. Gesteld noch gebleken is echter dat de verplichting van AHT tot het betalen van huur is terug te voeren tot een rechtshandeling die is verricht gedurende het bestuurderschap van [gedaagde A] c.s. Het enkele feit dat AHT het pand is blijven gebruiken, is onvoldoende om deze schuld te laten vallen onder artikel 2:180 BW. De vordering van de curator wordt op dit punt afgewezen.
2.6.9. De slotsom is dat [gedaagde A] c.s. zullen worden veroordeeld tot betaling van € 151,74, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 26 februari 2009 en tot betaling van € 2.885,76, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de betreffende facturen van UPS.
Ten aanzien van [gedaagde D] c.s.
2.7. Nu aan [gedaagde D] c.s. verstek is verleend, de vereiste formaliteiten in acht zijn genomen en de vorderingen A en C op [gedaagde D] c.s. niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, wordt deze vordering toegewezen op de wijze zoals hierna verwoord.
Proceskosten
2.8. De curator zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde A] c.s. en [gedaagde B] c.s., inclusief de kosten van de incidenten. Deze worden tot aan de datum van dit vonnis aan de zijde van [gedaagde A] c.s. als volgt begroot:
en aan de zijde van [gedaagde B] c.s.:
2.9. [gedaagde D] c.s. zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de curator. Deze worden tot aan de datum van dit vonnis aan de zijde van de curator als volgt begroot:
Bij de vaststelling van de verschillende proceskostenveroordelingen is voor de bepaling van het financiële belang van de zaak uitgegaan van het door de curator gestelde boedeltekort.
3. De verdere beoordeling in vrijwaringszaak I
3.1. Zoals in hoofdstuk 9 van het tussenvonnis is overwogen, zullen de vorderingen van [gedaagde A] c.s. in vrijwaringszaak I worden afgewezen met veroordeling van [gedaagde A] c.s. in de proceskosten.
3.2. De proceskosten worden tot aan de datum van dit vonnis aan de zijde van [gedaagde B] c.s. als volgt begroot:
3.3. De proceskosten van [gedaagde D] c.s. worden op nihil begroot.
4. De verdere beoordeling in vrijwaringszaak II
4.1. Zoals in hoofdstuk 10 van het tussenvonnis is overwogen, zullen de vorderingen van [gedaagde B] c.s. in vrijwaringszaak II worden afgewezen met veroordeling van [gedaagde B] c.s. in de proceskosten.
4.2. De proceskosten worden tot aan de datum van dit vonnis aan de zijde van [gedaagde A] c.s. als volgt begroot:
4.3. De proceskosten van [gedaagde D] c.s. worden op nihil begroot. Weliswaar heeft de advocaat van [gedaagde A] c.s. zich mede gesteld voor [gedaagde D] c.s. en is daardoor griffiegeld verschuldigd geraakt (en betaald), maar hij heeft zich daarna onttrokken zonder verweer te voeren voor [gedaagde D] c.s. Deze nodeloos gemaakte kosten komen niet voor vergoeding door [gedaagde B] c.s. in aanmerking.
5. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
a. verklaart voor recht dat de geplaatste aandelen in AHT niet rechtsgeldig zijn volgestort en dat op basis daarvan:
(i) [gedaagde A] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle rechtshandelingen waardoor AHT is verbonden, voor zover deze rechtshandelingen zijn verricht nadat [gedaagde A] c.s. op 7 november 2008 als bestuurder van AHT zijn benoemd, en
(ii) [gedaagde D] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle rechtshandelingen waardoor AHT is verbonden, voor zover deze rechtshandelingen zijn verricht voor 7 november 2008;
b. veroordeelt [gedaagde A] c.s. hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te betalen:
(i) het bedrag van € 151,74 (zegge: honderdeenenvijftig euro en vierenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 26 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
(ii) het bedrag van € 2.885,76 (zegge: tweeduizend achthonderdvijfentachtig euro en zesenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de betreffende facturen van UPS tot aan de dag der algehele voldoening;
c. veroordeelt [gedaagde D] c.s. hoofdelijk tot betaling van de bedragen zoals de door de curator vertegenwoordigde crediteuren van AHT te vorderen hebben terzake van rechtshandelingen die zijn verricht voor 7 november 2008 (inclusief eventuele wettelijke (handels)rente en buitengerechtelijke incassokosten), zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
d. veroordeelt VHH om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te betalen het bedrag van € 17.680,00 (zegge: zeventienduizend zeshonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 31 december 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
e. veroordeelt [gedaagde D] c.s. hoofdelijk tot betaling van een bedrag overeenstemmend met de schulden van AHT, voor zover deze niet door vereffening van overige baten (waaronder de incasso van de vorderingen A tot en met E) kunnen worden voldaan, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
f. veroordeelt [gedaagde D] c.s. hoofdelijk tot betaling van een voorschot van € 75.000,00 op het conform sub e vast te stellen bedrag, en
g. veroordeelt de curator in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde A] c.s., tot aan deze uitspraak bepaald op € 8.500,00;
h. veroordeelt de curator in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde B] c.s., tot aan deze uitspraak bepaald op € 8.420,00;
i. veroordeelt [gedaagde D] c.s. hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van de curator, tot aan deze uitspraak bepaald op
€ 1.675,58;
j. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van (i) de veroordelingen van [gedaagde D] c.s. en VHH en (ii) de proceskostenveroordeling ten gunste van [gedaagde B] c.s.;
k. wijst af het meer of anders gevorderde;
in vrijwaringszaak I
l. wijst af de vordering van [gedaagde A] c.s.;
m. veroordeelt [gedaagde A] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde B] c.s. bepaald op
€ 4.000,00 en aan de zijde van [gedaagde D] c.s. bepaald op nihil;
n. verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling ten gunste van [gedaagde B] c.s. betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in vrijwaringszaak II
o. wijst af de vordering van [gedaagde B] c.s.;
p. veroordeelt [gedaagde B] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde A] c.s. bepaald op
€ 4.000,00 en aan de zijde van [gedaagde D] c.s. bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn.
Uitgesproken in het openbaar.
1876/1354