ECLI:NL:RBROT:2012:BV3733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
394040 / KG ZA 12-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag op een schip en de toepasselijkheid van het beslagverdrag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een conservatoir beslag op het motorschip 'Pagola', gelegd door de Duitse bunkerleverancier Gefo. De eiser, HPS Pagola, betwistte de rechtmatigheid van het beslag en vorderde opheffing ervan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslagverdrag, dat regels bevat over conservatoir beslag op zeeschepen, niet van toepassing was op deze zaak, omdat Antigua en Barbuda, de vlaggenstaat van de Pagola, niet meer partij was bij het verdrag. De voorzieningenrechter stelde vast dat HPS Pagola niet met voldoende zekerheid kon aantonen dat zij te goeder trouw was met betrekking tot de in het schip achtergebleven bunkers, die door Gefo waren geleverd. Dit leidde tot de conclusie dat Gefo mogelijk een vordering uit onrechtmatige daad had op HPS Pagola. Ondanks deze bevindingen, en rekening houdend met de belangen van HPS Pagola, die schade leed door het beslag, besloot de voorzieningenrechter het beslag op te heffen, mits HPS Pagola zekerheid stelde voor een bedrag van $ 91.650,--. De voorzieningenrechter bepaalde dat deze zekerheid in de vorm van een bankgarantie moest worden gesteld, en dat een bankgarantie van een eersteklas Duitse bank volstond. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 394040 / KG ZA 12-37
Vonnis in kort geding van 18 januari 2012
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
HPS "PAGOLA" SCHIFFAHRTS GMBH & CO. KG,
gevestigd te Bremen, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. N.J. Margetson,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
GEFO GESELSCHAFT FUR OELTRANSPORTE M.B.H.,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. P.E. van Dam.
Partijen zullen hierna HPS Pagola en Gefo genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 12 januari 2012
- de mondelinge behandeling d.d. 16 januari 2012
- de producties en pleitnotities van mr. Margetson
- de producties en pleitnotities van mr. Van Dam
- het nagekomen faxbericht van mr. Margetson d.d. 17 januari 2012
- het nagekomen faxbericht van mr. Van Dam d.d. 17 januari 2012.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in dit kort geding van de volgende feiten worden uitgegaan.
HPS Pagola is de reder van het motorschip "Pagola" (hierna: de Pagola). De Pagola vaart onder de vlag van Antigua en Barbuda. Bij overeenkomst van tijdbevrachting d.d. 2 en 8 november 2011 (hierna: de charterparty) heeft HPS Pagola de Pagola met ingang van 3 november 2011 aan MEL Shipping (Netherlands) BV (hierna: MEL) vervracht voor een periode van 6 maanden. De charterparty luidt voor zover thans van belang:
"(...)
6. Charterers' Obligations
Except as provided elsewhere in this Charter Party, the Charterers shall provide and pay the costs of the following throughout the currency of this Charter Party:
(...)
(j) Bunkel Fuel: (See Clause 12)
(...)
12. Bunker Fuel
(a) Quantity at Delivery/Redelivery: The Vessel shall be delivered with approximately the quantity of fuel as indicated in Box 16 and, unless indicated to the contrary in Box 17, the Vessel shall be redelivered with an approximately similar quantity, provided that the quantity of fuel at redelivery is at least sufficient to allow the Vessel to reach safely the nearest port at which fuel of the required type is available.
(b) Pre and Post Charter Bunkering: Provided that it can be accomplished without hindrance to the operation of the Vessel, the Owners shall allow the Charterers to bunker for the account of the Charterers prior to delivery and the Charterers shall allow the Owners to bunker for the account of the Owners prior to redelivery, in both cases by prior arrangement between the parties.
(...)".
Op 8 en 10 november 2011 heeft Gefo bunkers geleverd aan de Pagola. De facturen hiervoor ad in totaal
$ 180.418,62 heeft Gefo naar het adres van MEL gestuurd. Deze facturen zijn beide gericht aan "(...) PAGOLA and/or Master and/or Owner and/or Charterer and/of Operator and/or MEL-Shipping (Netherlands) BV (...)".
HPS Pagola heeft de charterparty omstreeks 29 november 2011 ontbonden, omdat MEL de huur voor de Pagola onbetaald liet.
Gefo heeft op 11 januari 2012 om 16.20 uur met verlof van de voorzieningenrechter te Rotterdam d.d.
9 december 2011 beslag gelegd op de Pagola. De vordering ter zekerheid waarvan beslag is gelegd, is door de voorzieningenrechter begroot op $ 234.500,-- en ziet op beide bunkerleveringen.
Het geschil
HPS Pagola vordert -na wijziging van eis- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
opheffing van het door Gefo op de Pagola gelegde beslag, met veroordeling van Gefo in de proceskosten,
subsidiair:
te bevelen dat HPS Pagola het bedrag van $ 91.750,-- zal overmaken op de derdenrekening van Stichting Beheer Derdengelden Van der Wiel Advocaten, bankrekeningnummer 240034724, IBAN NL70ABNA0240034724 van ABN Amro Bank, Willem Ruyslaan 75, 3061TT Rotterdam en dat dit bedrag als zekerheid zal dienen onder het Rotterdams garantieformulier volgens de tekst gesteld in productie 1 zijdens HPS Pagola,
meer subsidiair:
(i) te bevelen dat HPS Pagola het bedrag van $ 234.500,-- zal overmaken op de derdenrekening van Stichting Beheer Derdengelden Van der Wiel Advocaten, bankrekeningnummer 240034724, IBAN NL70ABNA0240034724 van ABN Amro Bank, Willem Ruyslaan 75, 3061TT Rotterdam en dat dit bedrag als zekerheid zal dienen onder het Rotterdams garantieformulier volgens de tekst gesteld in productie 13 zijdens HPS Pagola,
(ii) te bevelen dat mr. Hans van der Wiel, advocaat te Rotterdam, pas tot betaling zal overgaan na een gezamenlijk verzoek daartoe van partijen of na een gebod tot betaling van voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam die als enige bevoegd zal zijn te oordelen in een geschil over de vraag of al dan niet betaald dient te worden,
(iii) te bevelen dat Gefo het beslag op de Pagola opheft binnen één uur nadat zij bewijs heeft ontvangen dat de onder (i) genoemde zekerheid is gesteld,
(iv) te bevelen dat het bedrag op de derdenrekening van Van der Wiel Advocaten zo snel mogelijk wordt vervangen door zekerheid gesteld door een eerste klas Duitse bank, althans een eerste klas Nederlandse bank, op het Rotterdams garantieformulier,
met veroordeling van Gefo in de proceskosten.
Gefo voert gemotiveerd verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, anders dan HPS Pagola stelt, het 'Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen' d.d. 10 mei 1952 (hierna: het beslagverdrag) op het onderhavige beslag niet van toepassing is. Het beslagverdrag is immers ten aanzien van Antigua en Barbuda, onder welke vlag de Pagola vaart (zie 2.1), met ingang van 1 november 1981 buiten werking getreden. De enkele omstandigheid dat Antigua en Barbuda de inhoud van het beslagverdrag in haar nationale wetgeving heeft geïmplementeerd doet daaraan niet af. Voor toepassing van het beslagverdrag op het onderhavige beslag is doorslaggevend of Antigua en Barbuda partij (op dit moment) partij is bij dat verdrag.
Op grond van het bepaalde in art. 705 lid 2 Rv kan de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorschreven vormen zijn verzuimd, van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Voorts dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Daaromtrent zal moeten worden beslist aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
De vordering die aan het door Gefo gelegde beslag ten grondslag is gelegd, is gebaseerd op de stelling dat Gefo in opdracht, althans voor rekening van HPS Pagola op 8 en 10 november 2011 bunkers ten behoeve van de Pagola heeft geleverd voor een bedrag van in totaal $ 180.418,62, welk bedrag onbetaald is gebleven.
Op grond van de charterparty (zie 2.1) is voorshands voldoende aannemelijk dat, zoals HPS Pagola stelt, MEL -tijdens de looptijd van de charterparty- verantwoordelijk was voor het bunkeren van de Pagola. Artikel 6 van de charterparty (regels 107, 108, 109, 110 en 141) luidt immers: "(...) Except as provided elsewhere in this Charter Party, the Charterers shall provide and pay the costs of the following throughout the currency of this Charter Party (...) (j) Bunkel Fuel: (See Clause 12) (...)". Tegen die achtergrond en nu Gefo geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de bunkers door of namens HPS Pagola zijn besteld, moet het er voorshands voor worden gehouden dat, zoals HPS Pagola stelt, de in het geding zijnde bunkers zijn besteld door of namens MEL en dat MEL in beginsel gehouden is tot betaling van de betreffende facturen.
De enkele omstandigheid dat op de facturen en op de betreffende (aan MEL gerichte) 'bunkernominations' bij 'responsible account' is vermeld (de standaardformule) "MV PAGOLA and/or Owners and/or Master and/or Operator and/or Charterer and/or MEL-Shipping (Netherlands) BV" leidt niet zonder meer tot de conclusie dat HPS Pagola partij is (geworden) bij de in het geding zijnde overeenkomst tot levering van bunkers. Dat zelfde geldt voor de omstandigheid dat de kapitein van de Pagola op de betreffende 'bunker delivery receipts' een stempel heeft gezet.
Uit het voorgaande volgt dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat HPS Pagola contractueel gehouden is tot betaling van de facturen van Gefo betreffende de onder 2.2 genoemde bunkerleveranties. Dat betekent dat in zoverre summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van Gefo is gebleken.
Subsidiair stelt Gefo -en betwist HPS Pagola gemotiveerd- dat HPS Pagola ongerechtvaardigd is verrijkt door de in het geding zijnde bunkerleveranties zonder dat de facturen daarvoor zijn voldaan en dat HPS Pagola onrechtmatig jegens HPS Pagola heeft gehandeld. Ter zake overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vraag of Gefo een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking en/of onrechtmatige daad op HPS Pagola heeft, dient te worden beantwoord naar Duits recht.
Beide partijen hebben 'legal opinions' van hun Duitse advocaten overgelegd ter onderbouwing van hun standpunten waarom al dan niet naar Duits recht sprake is van ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad aan de zijde van HPS Pagola.
Met betrekking tot mogelijke ongerechtvaardigde verrijking van HPS Pagola door de bunkerleveranties volgt uit de door Gefo overgelegde legal opinion van Dr. Kostka dat de Pagola zonder de bunkerleveranties niet bedrijfsmatig ingezet kon worden en dus geen vracht kon genereren en dat HPS Pagola om die reden een eigen belang had bij het bunkeren van de Pagola en dus daaruit voordelen heeft genoten. Uit de door HPS Pagola overgelegde legal opinion van
Dr. Trost volgt daarentegen dat tijdens de looptijd van de charterparty alleen MEL heeft geprofiteerd van de bunkerleveranties en dat HPS Pagola enkel ongerechtvaardigd verrijkt zou kunnen zijn ten aanzien van de bunkers die na beëindiging van de charterparty in de Pagola zijn achtergebleven. Tussen partijen is in confesso dat de waarde van de bunkers die in de Pagola zijn achtergebleven een bedrag van € 70.500,-- bedraagt.
Tegen de achtergrond van het voorgaande kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat, zoals Gefo stelt, HPS Pagola naar Duits recht ongerechtvaardigd is verrijkt voor een bedrag aan bunkerleveranties van in totaal
$ 180.418,62. Die vraag zal moeten worden beantwoord in een bodemprocedure, waarvan tussen partijen niet in geschil is dat die procedure voor de Duitse rechter zal moeten plaatsvinden. Daarbij zou tevens de 'Insolvenz' van MEL, waarvan in de legal opinion van Dr. Trost melding wordt gemaakt, een rol kunnen spelen.
Zoals reeds overwogen onder 4.9 is tussen partijen in confesso dat de waarde van de bunkers die na de beëindiging van de charterparty in de Pagola zijn achtergebleven een bedrag van € 70.500,-- bedraagt. Ten aanzien van die bunkers stelt Gefo dat zij een eigendomsvoorbehoud heeft bedongen en dat, nu de facturen daarvoor niet zijn betaald, die bunkers eigendom van Gefo zijn gebleven. Gefo stelt, met verwijzing naar de legal opinion van Dr. Trost, dat gelet daarop het bezit van die bunkers door HPS Pagola als gevolg van de beëindiging van de charterparty, onrechtmatig is.
Uit zowel de legal opinion van Dr. Kostka als die van Dr. Trost volgt dat voor de vraag of sprake is van onrechtmatig bezit van de (overgebleven) bunkers door HPS Pagola, van belang is of HPS Pagola die bunkers te goeder trouw heeft verkregen.
HPS Pagola stelt -en Gefo betwist gemotiveerd- dat zij te goeder trouw was, omdat zij MEL heeft gecrediteerd voor de waarde van de na beeïndiging van de charterparty in de Pagola achtergebleven bunkers en dat zij niet wist dat MEL niet voor die bunkers had betaald en dat zij ook niet wist wie de bunkers geleverd had.
HPS Pagola heeft ter zitting echter verklaard dat zij de charterparty heeft opgezegd, omdat MEL de op grond van de charterparty aan HPS Pagola verschuldigde vergoedingen niet betaalde. Gelet daarop kan voorshands niet uitgesloten worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat HPS Pagola MEL niet zonder meer had mogen crediteren voor de waarde van de in de Pagola achtergebleven bunkers en dat zij bij MEL had moeten informeren naar eventuele vorderingen van derden ten aanzien van (leveringen aan) de Pagola. Derhalve kan niet met de voor dit kort geding vereiste mate van zekerheid worden aangenomen dat sprake is van bezit te goeder trouw, zodat op voorhand niet uitgesloten kan worden dat Gefo naar Duits recht een vordering uit onrechtmatige daad ad € 70.500,-- op HPS Pagola heeft.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat in het verband van dit kort geding rekening moet worden gehouden met het bestaan van een vordering van ca. € 70.500,-- van Gefo op HPS Pagola, zodat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door Gefo ingeroepen recht.
In beginsel zou het beslag dus gehandhaafd moeten worden. In het kader van een belangenafweging -HPS Pagola heeft gesteld dat schade lijdt doordat de Pagola aan de ketting ligt- ziet de voorzieningenrechter aanleiding het beslag op te heffen, mits HPS Pagola zekerheid stelt voor een bedrag van € 91.650,-- inclusief rente en kosten. Nu partijen het blijkens de faxberichten van hun advocaten d.d. 17 januari 2012 niet eens zijn over het stellen van zekerheid via de bankrekening van Stichting Beheer Derdengelden Van der Wiel Advocaten, zal de voorzieningenrechter bepalen dat zekerheid gesteld moet worden in de vorm van een bankgarantie conform het Rotterdams garantieformulier. De voorzieningenrechter merkt daarbij op HPS Pagola kan volstaan met een bankgarantie van een eersteklas Duitse bank, nu HPS Pagola ter zitting heeft verklaard dat het minder tijd kost om een bankgarantie door een Duitse bank te laten stellen en bovendien niet tussen partijen in geschil is dat de bodemprocedure in Duitsland zal plaatsvinden.
Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.
De beslissing
De voorzieningenrechter,
begroot de vordering waarvoor het beslag is gelegd, nader op € 91.650,-- en verstaat, dat het gelegde beslag slechts ziet op een vordering tot dat bedrag,
heft op het beslag op de Pagola indien en zodra HPS Pagola ten behoeve van Gefo een bankgarantie overeenkomstig het Rotterdams Garantieformulier heeft gesteld voor een bedrag van € 91.500,--,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Bosch, griffier. 2083/2009