ECLI:NL:RBROT:2012:BV3642

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
342827 / HA ZA 09-3302
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor asbestschade en onrechtmatige daad bij inschakeling uitzendkrachten op SS Rotterdam

In deze zaak, uitgesproken op 8 februari 2012 door de Rechtbank Rotterdam, staat de aansprakelijkheid van JAWS B.V. centraal in verband met asbestschade die is ontstaan tijdens werkzaamheden aan het SS Rotterdam. JAWS B.V., eiseres in conventie en verweerster in reconventie, vorderde betaling van € 80.818,- van de gedaagde partij, die als opdrachtgever fungeerde. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij onrechtmatig had gehandeld door na een beroep op opschorting, dezelfde uitzendkrachten via andere uitleners in te schakelen. Dit leidde tot een schadevergoeding voor JAWS B.V. van € 182.425,75, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank stelde vast dat de opdrachtgever geen redelijke termijn in acht had genomen bij de opzegging van de duurovereenkomsten en dat de opdrachtgever aansprakelijk was voor verdwenen gereedschappen uit kisten van de opdrachtnemer, die zonder aanleiding waren geopend. De rechtbank concludeerde dat JAWS B.V. niet aansprakelijk was voor de asbestschade, omdat de inschakeling van uitzendkrachten niet onder de aannemingsovereenkomst viel. De rechtbank wees de vordering in reconventie van de gedaagde af, omdat deze niet kon aantonen dat JAWS B.V. aansprakelijk was voor de schade die was ontstaan door de asbestcalamiteit. De rechtbank benadrukte dat de samenwerking tussen partijen gericht was op het voorzien in de behoefte aan arbeidskrachten en niet op het tot stand brengen van een stoffelijk werk.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 342827 / HA ZA 09-3302
Vonnis van 8 februari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAWS B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.J. Nauta,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. O.E. Meijer.
Partijen zullen hierna Jaws en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie, met producties;
- de conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie, met producties;
- de conclusie van dupliek in reconventie/akte uitlating en overlegging producties;
- de pleitnotities, door beide partijen overgelegd ter zitting van 17 maart 2011;
- de beslagstukken.
1.2. Ten behoeve van schikkingsoverleg heeft de zaak na het pleidooi enige tijd op de parkeerrol gestaan.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Jaws exploiteert een isolatiebedrijf. Enig bestuurder en aandeelhouder is (indirect) [persoon 1] (hierna: [persoon 1]).
2.2. [gedaagde] drijft een onderneming die zich onder meer bezig houdt met werkzaamheden op het gebied van isolatie.
2.3. In het verleden was [persoon 1] in dienst van [gedaagde]. Na afloop van dit dienstverband is [persoon 1] en later zijn vennootschap Jaws door [gedaagde] ingeschakeld voor het in opdracht verrichten van aannemingswerkzaamheden. Jaarlijks sloten partijen daartoe een raamovereenkomst.
2.4. De in december 2006 gesloten “raamovereenkomst van onderaanneming” voor het jaar 2007 is getekend door [gedaagde] als hoofdaannemer en Jaws als onderaannemer en is, volgens de aanhef, van toepassing op “alle soorten werkzaamheden (incl. isolatie en steigerbouw) die door de hoofdaannemer aan de onderaannemer worden uitbesteed”.
2.5. De voor 2008 en 2009 gesloten raamovereenkomsten zijn gelijkluidend, met dien verstande dat in de aanhef bij de verschillende werkzaamheden ook “asbestdemontage” wordt genoemd.
2.6. In 2007 heeft [gedaagde] werkzaamheden aangenomen ten behoeve van de isolatie van het SS Rotterdam. Opdrachtgever van [gedaagde] was Rederij De Rotterdam B.V. (hierna: Rederij).
2.7. In 2007 is tussen [gedaagde] en Jaws een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [persoon 1] ten behoeve van de in 2.6 bedoelde opdracht van [gedaagde] als projectleider zou fungeren. De bevestigingsbrief van [gedaagde] aan Jaws van 16 juli 2007 vermeldt als looptijd van het project de periode van mei tot en met oktober 2007. Na oktober 2007 is deze overeenkomst voortgezet. Een opdrachtbrief van [gedaagde] aan Jaws van 22 januari 2008 vermeldt “project: tot oplevering isolatiewerk SS Rotterdam”. Geen van beide brieven bevat een verwijzing naar de raamovereenkomst.
2.8. Los van de werkzaamheden als projectleider is tussen partijen in 2008 ook een overeenkomst tot stand gekomen “voor het pennen lassen aan boord van de S.S. Rotterdam te Wilhelmshaven, Duitsland”. De bevestigingsbrief van [gedaagde] aan Jaws van 22 januari 2008 verwijst “voor overige voorwaarden […] naar ons raamcontract”. Jaws heeft de werkzaamheden gefactureerd per m2. Voor de uitvoering van de werkzaamheden heeft Jaws een Duitse onder-onderaannemer ingeschakeld. De Rotterdam was in die periode in Duitsland afgemeerd.
2.9. De in 2.8 bedoelde pennen waren nodig om het isolatiemateriaal te bevestigen. Op de plekken waar de pennen aangebracht moesten worden, moest de aanwezige verf verwijderd worden. Omdat op de Rotterdam veel van die verf asbesthoudend was, moest tevoren door een terzake gespecialiseerd bedrijf worden beoordeeld of de verf op de voor de pennen bestemde plekken op een bijzondere wijze (“in containment”) verwijderd moest worden teneinde verspreiding van asbest te voorkomen. [persoon 1] was op dit punt voorafgaande aan de werkzaamheden door [gedaagde] geïnstrueerd.
2.10. Gedurende enkele weken in 2008 en vanaf week 3 in 2009 heeft Jaws tevens haar werknemer [persoon 3] aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. [persoon 3] hield zich niet bezig met het isolatiewerk, maar met het beheer van het magazijn ten behoeve van het project aan de Rotterdam.
2.11. De Rotterdam is medio 2008 naar Nederland verplaatst. Vanaf de aankomst ervan in Nederland hebben op het schip uitzendkrachten gewerkt. Deze uitzendkrachten hebben zich bezig gehouden met het schieten van pennen en het aanbrengen van isolatiemateriaal. De inschakeling van de uitzendkrachten liep via Jaws, die in dit verband de declaraties van de uitzendbureaus met een winsttoeslag aan [gedaagde] factureerde.
2.12. Herhaaldelijk heeft Jaws per mail bij [gedaagde] aangedrongen op tijdige betaling van de facturen in verband met de in 2.11 bedoelde inschakeling van uitzendkrachten. Jaws heeft daarbij te kennen gegeven dat het voor haar bezwaarlijk is substantiële bedragen als hier aan de orde voor te financieren en ook heeft zij gemeld zo nodig de inzet van uitzendkrachten te moeten stopzetten.
2.13. Op 14 februari 2009 is door een van de via Jaws ingeschakelde uitzendkrachten geslepen in asbesthoudende coating. Dit slijpwerk vond plaats ten behoeve van het schieten van pennen voor isolatiemateriaal. Daarbij is asbest vrijgekomen. Naar aanleiding hiervan zijn de werkzaamheden in het desbetreffende deel van het schip stil gelegd, zijn er metingen verricht, is de asbest “in containment” verwijderd en is de ruimte in het schip (opnieuw) geïsoleerd. Rederij heeft [gedaagde] voor een ander aansprakelijk gesteld.
2.14. Bij brief van 19 maart 2009 heeft [gedaagde] Jaws voor de als gevolg van dit voorval ontstane schade aansprakelijk gesteld. Jaws heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.15. Per mail van 25 maart 2009 heeft Jaws aan [gedaagde] het volgende bericht:
“Doordat de betaling van [gedaagde] […] naar Jaws B.V. zeer moeizaam verlopen het factuurbedrag daardoor enorm is opgelopen, ben ik genoodzaakt de mensen af te voeren.”
Jaws heeft de uitzendkrachten op 27 maart 2009 daadwerkelijk van het werk aan de Rotterdam afgehaald.
2.16. De eerder via Jaws ingeschakelde uitzendkrachten zijn direct nadat zij door Jaws van het werk waren afgehaald opnieuw op de Rotterdam te werk gesteld, dit keer ingevolge een rechtstreekse opdracht van [gedaagde] aan de diverse uitzendbureaus. Hiertegen heeft Jaws per mail op 27 maart 2009 geprotesteerd.
2.17. Bij brief van 9 april 2009 heeft [gedaagde] aan Jaws een gesprek van die dag met [persoon 1] bevestigd. De brief luidt verder als volgt:
“In dit gesprek hebben wij u meegedeeld, dat u vanaf 30 maart 2009, niet meer bij ons werkzaam zal zijn als verantwoordelijke op ons project SS Rotterdam.
U heeft op 9 april 2009 uw mobiele telefoon, die wij u ter beschikking hebben gesteld, ingeleverd bij [persoon 2].”
2.18. Op 10 april 2009 heeft [persoon 3] voor het laatst op de Rotterdam gewerkt.
2.19. Onder meer bij brief van 6 mei 2009 heeft Jaws [gedaagde] gesommeerd binnen vijf dagen nadien over te gaan tot betaling van het nog openstaande bedrag in verband met de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten.
2.20. Op 20 mei 2009 heeft [gedaagde] op verzoek van [persoon 1] drie gereedschapskisten bij hem thuis afgeleverd. De kisten waren eigendom van Jaws en waren nog op de Rotterdam achtergebleven. [persoon 1] had de kisten in met een slot afgesloten toestand achtergelaten. Voor aflevering bij [persoon 1] waren de kisten door een medewerker van [gedaagde] opengebroken.
2.21. Jaws heeft [persoon 3] per 1 juli 2009 ontslagen. Zij heeft [persoon 1] met ingang van 17 augustus 2009 op projecten voor andere opdrachtgevers ingezet.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Jaws vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot:
i. betaling van € 80.818,-, vermeerderd met wettelijke rente;
ii. ter zake van achterstallige bedragen over de maanden maart 2009 tot en met de dag van oplevering van de werkzaamheden door [gedaagde] aan Rederij, bedoeld in de punten 20-32 van de dagvaarding, op te maken bij staat;
iii. ter zake van achterstallige bedragen over de maanden maart 2009 tot en met de dag van oplevering van de werkzaamheden door [gedaagde] aan Rederij, althans tot aan de dag waartegen de duurovereenkomst tussen partijen kon worden opgezegd, bedoeld in de punten 33-47 van de dagvaarding, op te maken bij staat;
iv. vergoeding van de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering met, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, proceskostenveroordeling.
in reconventie
3.3. [gedaagde] vordert voorwaardelijk, namelijk voor zover het in conventie gedane beroep op verrekening niet wordt gehonoreerd – samengevat – veroordeling van Jaws tot betaling van € 72.477,09, vermeerderd met rente en kosten, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4. Jaws voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering, met proceskostenveroordeling.
4. De beoordeling
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.1. Tussen partijen is sprake geweest van een complex samenstel van contractuele banden, waaronder in elk geval de volgende:
i. de jaarlijkse raamovereenkomsten;
ii. de overeenkomst inzake de terbeschikkingstelling van [persoon 1] als projectleider;
iii. de overeenkomst inzake het schieten van pennen in Duitsland;
iv. de overeenkomst inzake de terbeschikkingstelling van werknemer [persoon 3];
v. de overeenkomst in het kader waarvan uitzendkrachten zijn ingeschakeld.
4.2. Het bestaan van deze (deel)overeenkomsten als zodanig staat niet ter discussie. Evenmin verschillen partijen van mening over de in dit kader aan Jaws toekomende tegenprestatie. Wel staat ter discussie hoe deze overeenkomsten zich tot elkaar verhouden (vallen al de overeenkomsten onder ii tot en met v onder de parapluwerking van de raamovereenkomst?) en, in het verlengde daarvan, hoe de overeenkomsten juridisch moeten worden gekwalificeerd (zijn het allemaal aannemingsovereenkomsten?). Verder strijden partijen over de vraag of Jaws (in de persoon van [persoon 1]) gehouden was als projectleider of onderaannemer toezicht te houden op het slijpwerk van de uitzendkrachten, waaronder het slijpwerk waarbij de asbestschade is ontstaan.
4.3. Het door Jaws gevorderde bedrag, genoemd onder 3.1 onder i, bestaat voor het grootste deel (€ 72.477,09) uit de openstaande facturen die door Jaws zijn opgesteld in verband met de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten. Op zichzelf heeft [gedaagde] niet betwist dat Jaws op dat bedrag aanspraak heeft. Bij wijze van verweer beroept [gedaagde] zich echter (in conventie) op verrekening met de schadevergoeding (die even hoog is als het door Jaws gevorderde bedrag), die Jaws in de ogen van [gedaagde] moet betalen in verband met het asbestvoorval van 14 februari 2009. Op die gestelde schadeplichtigheid is ook de (voorwaardelijke) reconventionele vordering gebaseerd. Volgens [gedaagde] is Jaws dus voor die schade aansprakelijk. Jaws betwist dat.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat in dit verband op [gedaagde] de stelplicht en eventuele bewijslast rusten. Het is immers aan haar feiten te stellen en zo nodig te bewijzen die kunnen leiden tot het door haar bepleite rechtsgevolg van schadeplichtigheid van Jaws. Ook moet worden voorop gesteld dat de vraag wat partijen met elkaar zijn overeengekomen moet worden beantwoord aan de hand van hetgeen zij over en weer hebben verklaard, hoe zij zich ten opzichte van elkaar hebben gedragen en wat zij redelijkerwijs uit die verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden.
4.5. De rechtbank begrijpt het standpunt van [gedaagde] aldus, dat volgens haar de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten (overeenkomst v) moet worden beschouwd binnen het kader van de aannemingsovereenkomst inzake het schieten van pennen (overeenkomst iii). Meer concreet: in de visie van [gedaagde] heeft Jaws de uitzendkrachten als hulppersonen (in de zin van artikel 7:751 BW) bij de uitvoering van het aangenomen werk ingeschakeld, zodat Jaws voor de gedragingen van die uitzendkrachten verantwoordelijk is (artikel 6:76 BW).
4.6. Jaws bestrijdt dit betoog. Volgens haar kunnen de uitzendkrachten niet worden beschouwd als hulppersonen die door Jaws bij de uitvoering van het werk zijn ingeschakeld. De inschakeling van die uitzendkrachten moet niet worden gezien in het kader van een overeenkomst van aanneming, maar in het kader van een afzonderlijke overeenkomst tot het ter beschikking stellen aan [gedaagde] van arbeidskrachten. De uitzendkrachten werkten onder leiding en toezicht van [gedaagde]. Jaws is dus voor hun werk niet aansprakelijk – aldus nog steeds Jaws.
4.7. Niet ter discussie staat dat de in 2.8 bedoelde overeenkomst ter zake het lassen van pennen een overeenkomst van (onder)aanneming betreft en dat op deze overeenkomst de raamovereenkomst van toepassing was. Deze werkzaamheden vonden plaats tijdens het verblijf van de Rotterdam in Duitsland. De bevestigingsbrief benadrukt dat de opdracht betrekking heeft op het in Duitsland te verrichten werk. In zoverre ligt niet voor de hand dat de in Nederland verrichte werkzaamheden (zonder meer) kunnen worden beschouwd als voortzetting van de oorspronkelijke overeenkomst. Wel staat op zichzelf vast dat de uitzendkrachten, ingeschakeld na verplaatsing van de Rotterdam naar Nederland, zich (ook) hebben bezig gehouden met het schieten van pennen en het aanbrengen van isolatiemateriaal. In zoverre was dus ook toen sprake van het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard als bedoeld in artikel 7:750 BW. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de rechtsverhouding tussen partijen, voor wat betreft de inschakeling van uitzendkrachten, vanaf de verplaatsing van de Rotterdam naar Nederland niet als aannemingsovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
4.8. Jaws heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde] haar na aankomst van de Rotterdam in Nederland heeft gevraagd of zij (Jaws) arbeidskrachten beschikbaar had voor de nog te verrichten werkzaamheden. Ook heeft Jaws onbetwist gesteld dat zij vervolgens uitzendkrachten bij uitzendbureaus heeft geselecteerd en deze, met opslag, heeft ‘doorgeleend’ aan [gedaagde]. Kennelijk werd door [gedaagde] met Jaws afgerekend op basis van het aantal door de uitzendkrachten gewerkte uren. Op dit punt verschilt de feitelijke gang van zaken wezenlijk met die in Duitsland: aldaar was sprake van een concrete opdracht aan Jaws (pennen schieten), vastgelegd in een schriftelijke opdrachtbevestiging, tegen een vooraf bepaalde prijs per m2, welke opdracht vervolgens in onder-onderaanneming door één partij werd uitgevoerd. Verder is van belang dat, zoals Jaws onbetwist heeft gesteld, [gedaagde] bij Jaws meldde hoeveel uitzendkrachten nodig waren, dat de uitzendkrachten pas konden worden ingeschakeld als [gedaagde] hun uurtarief had goedgekeurd en dat [gedaagde] het werkmateriaal en de beschermingsmiddelen voor de uitzendkrachten ter beschikking stelde. Ten slotte heeft Jaws onbetwist aangevoerd dat [gedaagde], nadat de uitzendkrachten op 27 maart 2009 van het werk waren gehaald, per direct dezelfde uitzendkrachten opnieuw heeft ingeschakeld, zij het dit keer rechtstreeks van de uitzendbureaus en dus met voorbijgaan aan Jaws.
4.9. Op grond van al deze omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd moet het er voor worden gehouden dat de samenwerking tussen partijen op dit punt gericht was op het voorzien in de behoefte van [gedaagde] aan arbeidskrachten, en niet zozeer op het door Jaws tot stand brengen van een stoffelijk werk. Dat die uitzendkrachten vervolgens door [gedaagde] werden ingeschakeld voor het tot stand brengen van een stoffelijk werk, staat daar los van. Het gaat erom dat de rechtsverhouding tussen Jaws en [gedaagde] niet de kenmerkende eigenschappen van een aannemingsovereenkomst bevat.
4.10. Dit betekent dat Jaws niet (reeds) op grond van artikel 7:751 jo. 6:76 BW aansprakelijk gehouden kan worden voor de onderhavige asbestschade. De raamovereenkomst maakt dit niet anders, nu deze klaarblijkelijk is geschreven voor gevallen waarin tussen partijen aannemingsovereenkomsten tot stand komen. Niet kan worden gesproken van de situatie waarin Jaws als onderaannemer de haar “opgedragen werkzaamheden” door ingeleend personeel liet verrichten (artikel 13 van die raamovereenkomst). Hier was immers geen sprake van het door Jaws als werkzaamheden die door Jaws als onderaannemer werden verricht.
4.11. Ook langs andere lijn is Jaws volgens [gedaagde] voor de asbestschade aansprakelijk, namelijk omdat [persoon 1] (namens Jaws) als projectleider (overeenkomst ii) gehouden was toezicht uit te oefenen op het slijpwerk, ook het slijpwerk waarbij de schade is ontstaan, en Jaws in de nakoming van die verplichting is tekort geschoten. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
4.12. De inschakeling van [persoon 1] namens Jaws als projectleider is door [gedaagde] bevestigd in haar brieven van 16 juli 2007 en 22 januari 2008 (2.7). Andere stukken zijn er niet, met name geen stukken die de taken en verplichtingen van [persoon 1] omschrijven. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat op deze overeenkomst de raamovereenkomst van toepassing is, maar de rechtbank passeert die stelling als irrelevant. Ook als van die toepasselijkheid zou moeten worden uitgegaan, dan is daarmee nog geen antwoord gegeven op de vraag wat van [persoon 1] verwacht mocht worden. Overigens spreekt [gedaagde] zelf nadrukkelijk van een detachering door Jaws van [persoon 1] (conclusie van dupliek in conventie, sub 4), en niet van een aannemingsovereenkomst. In hun processtukken hebben beide partijen uitvoerige opsommingen gegeven van de taken van [persoon 1] als projectleider. Deze sluiten niet alle op elkaar aan, maar wel is duidelijk dat [persoon 1] in zijn hoedanigheid van projectleider een veelheid aan taken had, waaronder het bijwonen van bouwvergaderingen, het voeren van diverse administraties, het verzorgen van materiaalbestellingen en het voeren van overleg met de asbestsaneerders Search en Infinity.
4.13. Voor de vraag of Jaws aansprakelijk is voor de asbestcalamiteit van 14 februari 2009 is met name het volgende van belang. Jaws heeft bij conclusie van repliek in conventie (onder 31) beschreven hoe de aanwijzing van locaties waar gewerkt moest worden in algemene zin tot stand kwam. Zij heeft gesteld dat op managementniveau besproken werd waar geïsoleerd moest worden, dat vervolgens [persoon 1] (of [adres], werknemer van [gedaagde]) die plaatsen aan Search en Infinity doorgaven, waarna [persoon 1] (of [adres]) met verf de plekken markeerden waar pennen gelast moesten worden. Ten slotte gingen Search en Infinity na of op die plekken asbest aanwezig was. Zo ja, dan moest die asbest eerst in beschermende omstandigheden verwijderd worden. [gedaagde] heeft deze gang van zaken niet betwist, behalve waar het betreft de betrokkenheid van [adres]. Van de door Jaws gegeven beschrijving zal de rechtbank dus uitgaan. Gelet op die handelwijze is voor het aannemen van aansprakelijkheid van Jaws voor de asbestcalamiteit, naar het oordeel van de rechtbank, ten minste vereist dat [persoon 1] ofwel aan de desbetreffende arbeidskracht een verkeerde plek om te slijpen heeft aangewezen, ofwel hem onvoldoende of onjuiste instructies voor het slijpwerk heeft gegeven – gesteld al dat het geven van dergelijke directe instructies aan de uitvoerende arbeidskrachten tot het takenpakket van [persoon 1] behoorde (hetgeen Jaws betwist). Op dat punt heeft [gedaagde] evenwel niets concreets gesteld. Evenmin heeft zij gesteld dat [persoon 1] gehouden was feitelijk met de desbetreffende arbeidskracht mee te kijken om erop toe te zien dat deze op de juiste plaats aan het slijpen ging. Een dergelijke verplichting voor een projectleider op een omvangrijk project als hier aan de orde ligt overigens ook niet voor de hand, zeker niet waar vast staat dat [persoon 1] als projectleider nog tal van andere taken had.
4.14. Bij deze stand van zaken is onduidelijk gebleven in welke concrete verplichting Jaws ([persoon 1]) nu eigenlijk zou zijn tekort geschoten. Dat klemt te meer, nu Jaws onbetwist heeft gesteld dat [persoon 1] op het moment van de calamiteit elders op het schip met een medewerker van [gedaagde] bezig was een opname te maken. Aldus is duidelijk dat [persoon 1] in elk geval in feitelijke zin geen toezicht kon uitoefenen, terwijl [gedaagde] niet heeft heeft gesteld dat [persoon 1] ten onrechte met die opname bezig was en niet bij het slijpwerk aanwezig was. Het enkele feit dat tijdens slijpwerk asbestschade is ontstaan en [persoon 1] (wellicht) gehouden was toezicht uit te oefenen, maakt nog niet dat [persoon 1] in de nakoming van die verplichting is tekort geschoten. Concrete feiten die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat dit in dit geval anders is, heeft [gedaagde] niet gesteld.
4.15. De slotsom moet zijn dat van schadeplichtigheid van Jaws voor de onderhavige asbestschade geen sprake is. Het beroep op verrekening (in conventie) kan dus niet slagen. De op schadeplichtigheid van Jaws gebaseerde vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.16. Dit oordeel betekent ook dat de vordering van Jaws genoemd onder 3.1 onder i tot het hier bedoelde bedrag van € 72.477,09 toewijsbaar is.
4.17. Jaws vordert de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de vervaldata van de respectieve facturen. Dat in dit geval de handelsrente aan de orde is, staat niet ter discussie. Jaws heeft echter niet gesteld welke vervaldata zouden hebben te gelden, terwijl tussen partijen bovendien discussie bestaat over de vraag vanaf wanneer de betalingstermijn gaat lopen (vanaf verzending van de facturen of vanaf ontvangst daarvan). Gelet daarop zal de rechtbank de wettelijke handelsrente over het gehele bedrag toewijzen vanaf het moment dat de per brief van 6 mei 2009 gestelde termijn is verstreken (2.19), dat wil zeggen per 12 mei 2009.
4.18. De vordering van Jaws genoemd in 3.1 onder ii strekt tot schadevergoeding die volgens Jaws verband houdt met het feit dat [gedaagde], nadat Jaws de terbeschikkingstelling van de uitzendkrachten bevoegdelijk had opgeschort, diezelfde uitzendkrachten rechtstreeks via uitzendbureaus heeft ingeleend. Aldus is [gedaagde] volgens Jaws tekort geschoten in de nakoming van haar verbintenissen jegens Jaws, althans heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens Jaws gehandeld. De schade bestaat uit de gemiste winstmarge van ruim € 56.000,- per maand vanaf maart 2009 tot en met de dag waarop [gedaagde] haar werkzaamheden ten behoeve van Rederij heeft beëindigd. [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd bestreden. De rechtbank overweegt als volgt.
4.19. Uitgangspunt moet zijn dat het [gedaagde] vrij staat te bepalen op welke wijze zij in haar behoefte aan arbeidskrachten wenst te voorzien. Het staat haar dus ook vrij de inschakeling van uitzendkrachten al dan niet via Jaws te laten verlopen. Onder bijzondere omstandigheden is echter denkbaar dat [gedaagde] in die vrijheid is beknot, in die zin dat zij, door te kiezen voor inschakeling van uitzendkrachten buiten Jaws om, handelt in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Van die bijzondere omstandigheden is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank sprake. De rechtbank zal de vordering op dit punt dus beoordelen (en toewijsbaar achten) op de grondslag van onrechtmatige daad. Dat betekent dat de door Jaws ook aangevoerde grondslag van wanprestatie buiten beschouwing kan blijven.
4.20. Aan het besluit van Jaws van 25 maart 2009 om de uitzendkrachten van het werk te halen is een langdurige periode van intensieve samenwerking tussen partijen vooraf gegaan. Jaws heeft onbetwist gesteld dat zij in elk geval vanaf 2008 het veruit grootste gedeelte van haar capaciteit in opdracht van [gedaagde] aan het project van de Rotterdam heeft besteed. Vanaf medio 2008 is daar de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten bij gekomen. Als onbetwist staat vast (2.12) dat Jaws herhaaldelijk heeft gewezen op te late betalingen door [gedaagde] van facturen in verband met die terbeschikkingstelling, alsook op de problemen die dat geeft voor de bedrijfsvoering van Jaws. Verder moet als vaststaand worden aangenomen dat op 25 maart 2009 een aantal facturen van Jaws nog niet was voldaan, terwijl de betalingstermijn al was verstreken. Haar aanvankelijke betwisting van die stelling van Jaws heeft [gedaagde] bij conclusie van dupliek, na een aanvullende onderbouwing door Jaws bij conclusie van repliek, niet (voldoende gemotiveerd) gehandhaafd. Daarbij is van belang dat van sommige facturen kennelijk ook de betaaltermijn was verstreken indien van de volgens [gedaagde] geldende termijn zou moeten worden uitgegaan. Bij deze stand van zaken was Jaws op 27 maart 2009 dus bevoegd tot opschorting over te gaan.
4.21. De rechtbank onderkent dat deze maatregel [gedaagde] voor het blok zette. Zij heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt dat zij groot belang had bij voortgang van het project op de Rotterdam. In de gegeven omstandigheden heeft zij echter in redelijkheid niet voor de oplossing kunnen kiezen die zij heeft gekozen. In de eerste plaats passeert de rechtbank in dit verband het betoog van [gedaagde] dat zij het bericht van Jaws van 25 maart 2009 niet als opschorting maar als beëindiging van de overeenkomst heeft opgevat. [gedaagde] heeft dat bericht in redelijkheid niet in die zin kunnen begrijpen, zeker niet gelet op de al langdurige samenwerking en de aanzienlijke financiële belangen die daarmee voor Jaws gemoeid waren. Heeft zij het bericht wel in die zin opgevat, dan had het op haar weg gelegen bij Jaws na te gaan of deze daadwerkelijk de overeenkomst wilde beëindigen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. In de tweede plaats heeft [gedaagde] zich, anders dan zij heeft betoogd, niet (gerechtvaardigd) kunnen laten leiden door de opvatting dat zij betaling van facturen mocht achterhouden omdat Jaws schadeplichtig was in verband met de asbestcalamiteit. Die schadeplichtigheid is immers niet aan de orde. Per saldo is dus sprake van een situatie waarin, gegeven een al lang bestaande samenwerking met aanzienlijke financiële belangen, Jaws bevoegdelijk gebruik heeft gemaakt van haar opschortingsrecht en (dus) voor [gedaagde] geen goede grond bestond de verschuldigde betalingen nog langer achter te houden. In die omstandigheden had [gedaagde] in redelijkheid niet mogen overgaan tot het, per ommegaande, inschakelen van (grotendeels) dezelfde uitzendkrachten, waarmee zij Jaws het instrument van het opschortingsrecht de facto uit handen sloeg. In elk geval had [gedaagde] van deze weg moeten terugkeren zodra Jaws hiertegen (nog diezelfde dag) protesteerde. Dat [gedaagde] wellicht door de uitzendbureaus is benaderd, ontsloeg haar niet van haar eigen verantwoordelijkheid jegens Jaws.
4.22. Het handelen van [gedaagde] moet al met al als onrechtmatig worden beoordeeld. Dit handelen moet bovendien aan [gedaagde] worden toegerekend. Zij is dus gehouden de als gevolg daarvan door Jaws geleden schade te vergoeden. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
4.23. Jaws moet worden gebracht in de positie waarin zij zou hebben verkeerd als [gedaagde] niet onrechtmatig zou hebben gehandeld. Kennelijk gaat Jaws er vanuit dat zij tot het einde van het project aan de Rotterdam uitzendkrachten aan [gedaagde] zou hebben geleverd. Dat uitgangspunt heeft zij echter in het geheel niet onderbouwd. Met name blijkt uit niets dat [gedaagde] zich tot een dergelijke voortdurende inschakeling van Jaws zou hebben verbonden. Zou [gedaagde] niet onrechtmatig hebben gehandeld, dan zou zij weliswaar niet de hiervoor besproken keuze hebben gemaakt, maar daaruit volgt nog niet dat zij dus nog (veel) langer via Jaws uitzendkrachten zou hebben ingeschakeld, laat staan dat zij daartoe verplicht was geweest. Voldoende aannemelijk acht de rechtbank wel dat [gedaagde] de samenwerking met Jaws op dit punt niet wilde voortzetten. Zou [gedaagde] zich voldoende rekenschap hebben gegeven van de gerechtvaardigde belangen van Jaws, dan zou [gedaagde], naar het oordeel van de rechtbank, een redelijke termijn in acht hebben moeten nemen. Mede gelet op de aard van de onderhavige overeenkomst, stelt de rechtbank die redelijke termijn vast op één maand. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat beoordeling van de onderhavige vordering op de grondslag van wanprestatie niet tot een langere termijn zou hebben geleid.
4.24. Jaws heeft gesteld dat haar maandelijkse winstmarge op de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten een bedrag van € 56.108,75 behelste. Na een betwisting bij conclusie van antwoord heeft Jaws dit bedrag bij conclusie van repliek met stukken onderbouwd. Daarop heeft [gedaagde] in het geheel niet meer gereageerd. Haar aanvankelijke betwisting heeft zij dan ook niet voldoende gemotiveerd gehandhaafd. De rechtbank begroot de door [gedaagde] te vergoeden schade dan ook op de door Jaws gestelde maandelijkse winstmarge. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is, als onweersproken gesteld (dagvaarding, sub 61), toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding. Nu de rechtbank dus in staat is de schade op dit punt reeds nu te begroten, is een verwijzing naar de schadestaatprocedure (in zoverre) niet nodig.
4.25. Ook de vordering van Jaws genoemd in 3.1 onder iii strekt tot schadevergoeding. Deze vordering baseert Jaws op het standpunt dat de overeenkomsten tot het ter beschikking stellen van [persoon 1] en [persoon 3] (overeenkomsten ii en iv genoemd in 4.1) zijn aangegaan voor de duur van het project dat [gedaagde] uitvoerde voor Rederij, zonder tussentijdse opzegmogelijkheid. Dat project was op 30 maart 2009 nog niet afgerond. Door de overeenkomsten per 30 maart 2009 op te zeggen, heeft [gedaagde], volgens Jaws, dus gehandeld in strijd met hetgeen op basis van de overeenkomsten van haar mocht worden verwacht, dan wel heeft zij onrechtmatig gehandeld. Subsidiair heeft te gelden dat [gedaagde] geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen, waartoe zij, in het licht van de omstandigheden van het geval wel was gehouden. Als gevolg van deze tekortkoming heeft Jaws per maand een bedrag van € 14.522,69 gederfd. [gedaagde] heeft ook deze vordering bestreden.
4.26. Ten aanzien van de terbeschikkingstelling van [persoon 1] (overeenkomst ii) geldt het volgende. Vast staat dat die overeenkomst aanvankelijk is aangegaan voor de duur van zes maanden in 2007 en dat deze nadien is voortgezet “tot oplevering isolatiewerk SS Rotterdam” (2.7). Net als Jaws beschouwt [gedaagde] deze bepaling als een aanduiding van de duur van de overeenkomst (conclusie van antwoord, sub 46). De overeenkomst bevat geen voorziening voor een beëindiging van de overeenkomst voordat het isolatiewerk was opgeleverd. Nu partijen een bepaalde duur van de overeenkomst hebben afgesproken, is de overeenkomst in beginsel niet tussentijds opzegbaar, tenzij een dergelijke opzegmogelijkheid is overeengekomen. Dat is echter niet gesteld of gebleken. Vast staat dat het isolatiewerk op 30 maart 2009 nog niet was opgeleverd. De beëindiging van de overeenkomst per die datum was dus in strijd met hetgeen partijen waren overeengekomen. In zoverre is [gedaagde] tekort geschoten. Zij heeft nog aangevoerd dat niet zij maar Jaws de overeenkomst heeft beëindigd, maar de rechtbank passeert dat verweer. Uit de brief van 9 april 2009 (2.17) kan niet anders worden afgeleid dan dat het [gedaagde] was die een einde aan de overeenkomst maakte. [gedaagde] heeft geen feiten gesteld die tot een andere uitleg nopen.
4.27. Deze tekortkoming moet [gedaagde] worden toegerekend. [gedaagde] heeft gesteld dat [persoon 1] met iedereen binnen het project ruzie maakte en daarmee zichzelf onmogelijk heeft gemaakt. Voor zover [gedaagde] daarmee bedoelt te betogen dat haar van de tekortkoming geen verwijt kan worden gemaakt, verwerpt de rechtbank dat standpunt. Het enkele feit dat mogelijk wrevel is ontstaan in de samenwerking biedt onvoldoende grond om in strijd met de overeenkomst tot opzegging over te gaan. Bij een grootschalig project als hier aan de orde is enig meningsverschil of conflict welhaast onvermijdelijk. [gedaagde] heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat het om (beduidend) meer ging dan dat, nog daargelaten of zij Jaws daar tijdig op heeft gewezen, en nog daargelaten of de wrevel niet vooral is veroorzaakt door de onterechte aansprakelijkstelling van Jaws voor de asbestschade.
4.28. [gedaagde] moet de schade vergoeden die het gevolg is van haar tekortkoming. Die schade kan in beginsel, zoals Jaws heeft gedaan, becijferd worden op de hypothetische maandelijkse opbrengsten van de detachering van [persoon 1] tot aan de oplevering van het project. Bij repliek heeft Jaws alsnog een onderbouwing van die maandelijkse opbrengsten gegeven. De betwisting daarvan door [gedaagde] acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Nu zij maandelijks facturen van Jaws heeft betaald in verband met de detachering van [persoon 1], had ten minste van [gedaagde] verwacht mogen worden naar voren te brengen wat zij (dan wel) ter zake aan Jaws heeft betaald. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat Jaws maandelijks het door haar genoemde bedrag van € 8.339,66 aan de detachering van [persoon 1] heeft verdiend. Nu de overeenkomst per 30 maart 2009 is opgezegd, moet het aanvangsmoment voor de schadebegroting worden vastgesteld op 1 april 2009. Vast staat dat Jaws [persoon 1] met ingang van 17 augustus 2009 op andere projecten heeft ingezet (2.21). Per die datum heeft Jaws dus geen schade meer geleden, zo heeft [gedaagde] aangevoerd. De rechtbank deelt dat standpunt. Daarbij speelt een rol dat Jaws niet heeft gesteld dat met de inzet van [persoon 1] op andere projecten minder opbrengst is gegenereerd. De rechtbank zal de schade dan ook begroten over de periode van 4,5 maand (april tot en met half augustus), hetgeen, afgerond, neerkomt op een bedrag van € 37.528,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum van dagvaarding (vergelijk 4.24). Tot betaling van dit bedrag zal [gedaagde] worden veroordeeld. Ook op dit punt is een schadestaatprocedure dus niet nodig.
4.29. Ten aanzien van de terbeschikkingstelling van [persoon 3] (overeenkomst iv) geldt het volgende. Partijen hebben deze overeenkomst niet in enigerlei stuk vastgelegd. Gesteld noch gebleken is dat partijen voor wat betreft de duur van de overeenkomst eenzelfde afspraak hebben gemaakt als ten aanzien van de detachering van [persoon 1]. Bij conclusie van antwoord (onder 51) heeft [gedaagde] zulks nadrukkelijk ontkend, waarna Jaws hierover niet meer is komen te spreken. Bij gebreke van een afspraak ter zake de duur van de detachering van [persoon 3], moet worden aangenomen dat [gedaagde] in beginsel gerechtigd was de overeenkomst op te zeggen. [gedaagde] diende daarbij echter wel rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van Jaws. Bij antwoord heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat [persoon 3] zelf van het werk is weg gebleven, zodat de overeenkomst niet door [gedaagde] is opgezegd. Dat verweer verwerpt de rechtbank. Bij repliek (onder 100) heeft Jaws, kennelijk in reactie op dit verweer, gesteld dat [persoon 3] op 10 april 2009 de toegang door [gedaagde] is ontzegd en dat [persoon 1] hierover nog met [gedaagde] contact heeft opgenomen. [gedaagde] heeft deze stelling niet betwist. Daaruit moet worden afgeleid dat het [gedaagde] is geweest die het initiatief tot de beëindiging van de detachering heeft genomen.
4.30. Als vaststaand moet dus worden aangenomen dat [gedaagde] de overeenkomst inzake de detachering van [persoon 3] op 10 april 2009 per direct heeft opgezegd. Daarmee heeft zij zich onvoldoende de belangen van Jaws aangetrokken. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat zij met inachtneming van een redelijke termijn had moeten opzeggen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij in zoverre wanprestatie gepleegd. De schade moet naar het oordeel van de rechtbank worden begroot op de inkomsten van Jaws ter zake de detachering van [persoon 3] gedurende één maand. Voor een langere termijn bestaat geen grond, waarbij met name van belang is dat [persoon 3] nog maar kort voor [gedaagde] had gewerkt. Jaws heeft de maandelijkse inkomsten voor [persoon 3] becijferd op, afgerond, € 6.183,-. Voor de onderbouwing van dit bedrag en de (onvoldoende) betwisting door [gedaagde] geldt hetzelfde als overwogen in 4.28. Genoemd bedrag is als schadevergoeding toewijsbaar, net als in de voorgaande gevallen vermeerderd met de wettelijke rente per datum van dagvaarding (zie 4.24).
4.31. De vordering van Jaws genoemd in 3.1 onder i bestaat voor € 8.340,91 uit de waarde van de goederen die, volgens Jaws, in de drie gereedschapskisten zaten toen [persoon 1] zijn werkzaamheden op de Rotterdam beëindigde en die waren verdwenen toen de kisten door [gedaagde] bij [persoon 1] thuis werden bezorgd (2.20). [gedaagde] heeft de vordering weersproken. Zij heeft erkend dat haar medewerker Leeflang de kisten heeft opengebroken, om te checken of er geen spullen van haar in zaten. Voorts heeft zij gesteld dat de kisten toen nagenoeg leeg bleken en met de toen aangetroffen inhoud bij [persoon 1] zijn bezorgd. De rechtbank overweegt als volgt.
4.32. Niet ter discussie staat dat de kisten eigendom van Jaws zijn. Ook staat vast dat Jaws de kisten in afgesloten toestand op het terrein van de Rotterdam heeft achtergelaten. Ten slotte staat vast dat een medewerker van [gedaagde] de kisten heeft opengebroken, welke handeling aan [gedaagde] moet worden toegerekend. Aldus heeft [gedaagde] inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van Jaws. Dat is onrechtmatig jegens Jaws. Zij is gehouden de schade van Jaws te vergoeden.
4.33. Die schade kan worden begroot op de waarde van de gereedschappen die (volgens Jaws) zijn verdwenen. Door het verbreken van de sloten heeft [gedaagde] immers mogelijk gemaakt dat zaken uit de kisten konden verdwijnen. Daarom bestaat voldoende causaal verband tussen de inbreuk op het eigendomsrecht en de waarde van de (volgens Jaws) verdwenen gereedschappen. In dit verband is van belang dat Jaws de inhoud van de kisten zoals door [persoon 1] achtergelaten (productie 13 bij dagvaarding) en de inhoud op het moment van aflevering (productie 17) heeft geconcretiseerd. Verder heeft Jaws de waarde van de gereedschappen onderbouwd met aankoopfacturen. Ook heeft Jaws bij repliek een verklaring gegeven voor de reden waarom de gestelde gereedschappen in de kisten zaten terwijl niet al die gereedschappen nodig waren voor het isolatiewerk aan de Rotterdam (namelijk: de gereedschappen zijn door Jaws aangeschaft tijdens het werk in Duitsland en per container naar Nederland vervoerd toen de Rotterdam werd verplaatst).
4.34. Genoemde verklaring heeft [gedaagde] niet betwist. Wel heeft zij de inhoud van de kisten betwist, maar in het licht van de door Jaws gegeven concretisering acht de rechtbank die betwisting onvoldoende. [gedaagde] heeft in wezen niet meer gesteld dan dat de kisten op het moment van openbreken “nagenoeg leeg” waren. Van [gedaagde] had ten minste verwacht mogen worden te beschrijven wat dan wel in de kisten zat op het moment dat haar medewerker de sloten verbrak. In dat verband is van belang dat voor het eigenmachtig openbreken van de kisten geen enkele aanleiding bestond, althans de rechtbank is daarvan niet gebleken. Met name valt niet in te zien waarom [gedaagde] de kisten niet in het bijzijn van [persoon 1] heeft geopend. [gedaagde] heeft, met andere woorden, de discussie over de inhoud van de kisten over zichzelf afgeroepen. Dat maakt dat [gedaagde] temeer aanleiding had moeten zien te noteren wat volgens haar in de kisten zat. [gedaagde] had haar betwisting ook kunnen concretiseren aan de hand van de waarde van de gereedschappen die volgens haar in de kisten zaten. Ook dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
4.35. Gelet op het overwogene in 4.33 en 4.34 is de rechtbank van oordeel dat de schade van Jaws kan worden begroot op het door haar gestelde bedrag van € 8.340,91, met de wettelijke rente per datum dagvaarding. Jaws vordert in dit verband de handelsrente, maar het gaat hier om schadevergoeding en niet om de in een handelsovereenkomst overeengekomen tegenprestatie.
4.36. Jaws vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Jaws heeft diverse sommaties, onder meer van haar raadsman, in het geding gebracht. Ook heeft zij onbetwist gesteld (conclusie van repliek, sub 185) dat zij en [gedaagde] voorafgaande aan de procedure, met bijstand van hun advocaten, nog overleg hebben gevoerd over een minnelijke regeling. Aldus heeft Jaws genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij werkzaamheden heeft verricht teneinde een oplossing buiten rechte te verkrijgen. De kosten daarvan komen voor vergoeding in aanmerking. De begroting door Jaws van die kosten op € 1.788,- acht de rechtbank redelijk. De wettelijke rente over deze vergoeding is als gevorderd toewijsbaar per datum van dagvaarding.
4.37. Per saldo komt een bedrag van (72.477,09 + 56.108,75 + 37.528,- + 6.183,- + 8.340,91 + 1.788,- =) € 182.425,75 voor toewijzing in aanmerking, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als nader omschreven in het dictum.
4.38. [gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld. Zij zal worden veroordeeld in de proceskosten, met inbegrip van de kosten van het beslag. Het advocatensalaris wordt in conventie begroot op vijf punten van het toepasselijke liquidatietarief V (€ 1.421,- per punt). In reconventie wordt het advocatensalaris begroot op één punt van tarief IV (€ 894,-).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Jaws te betalen het bedrag van € 182.425,75 (zegge: honderdtweeëntachtigduizend vierhonderdvijfentwintig euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente
- als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 72.477,09 vanaf 12 mei 2009;
- als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 109.948,66 vanaf 4 november 2009;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak begroot op € 1.718,- aan vast recht, op € 223,69 aan overige verschotten en op € 7.105,- aan advocatensalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van Jaws begroot op € 894,- aan advocatensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2012.(
1980/1694