Zaak-/rolnummer: 373035 / HA ZA 11-473
Uitspraak: 8 februari 2012
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de stichting Stichting Sint Franciscus Gasthuis,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.A. Trimbach te De Meern,
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.H.P. Dingenouts te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als "Sint Franciscus", "[gedaagde 1]" en “[gedaagde 2]”.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 15 februari 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord zijdens [gedaagde 2], met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank van 20 april 2011, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 26 juli 2011;
- de conclusie van repliek, tevens akte houdende vermindering van eis;
- de conclusie van dupliek zijdens [gedaagde 2], met producties,
- de akte uitlating producties.
1.2 Zijdens [gedaagde 1] is niet gereageerd, zodat tegen haar verstek is verleend. Ingevolge artikel 140 lid 2 Rv. zal één vonnis worden gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1. [gedaagde 1] is de dochter van [gedaagde 2]. Sinds 3 augustus 2010 woont zij formeel op hetzelfde adres als haar moeder.
2.2 Uit hoofde van een tussen Sint Franciscus en [gedaagde 1] gesloten overeenkomst inzake geneeskundige behandeling heeft Sint Franciscus in opdracht en voor rekening van [gedaagde 1] in september 2009 handelingen verricht op het gebied van de geneeskunst (waaronder verblijf in het ziekenhuis voor de behandeling van hersenvliesontsteking), op grond waarvan Sint Franciscus van Gharbbaran opeisbaar te vorderen heeft gekregen een bedrag in hoofdsom van € 6.176,80. [gedaagde 1] was op dat moment niet verzekerd tegen ziektekosten.
2.3. [gedaagde 2] had in september 2009 al enige tijd geen contact meer met haar dochter. Via via heeft zij toen te horen gekregen dat [gedaagde 1] in het ziekenhuis lag. Zij heeft haar vervolgens bezocht in het ziekenhuis. Kort hierna werd zij opgebeld door [gedaagde 1] met het verzoek haar op te komen en met de mededeling dat er voor haar betaald diende te worden. Zij heeft haar dochter op 9 september 2009 opgehaald in het ziekenhuis. [gedaagde 2] heeft toen € 125,- betaald aan Sint Franciscus. Bij die gelegenheid heeft zij een schriftelijk stuk dat bestaat uit vier bladzijden tweemaal ondertekend. In dit stuk staat onder meer:
Ondergetekende: [gedaagde 2], [adres] [woonplaats] (handmatig ingevuld, ktr),
hierna te noemen “borg”
verklaart zich te stellen tot borg voor:
[gedaagde 1]
[adres] [woonplaats],
Ten behoeve van de Stichting Sint Franciscus gasthuis, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen het Gasthuis.
Deze borgstelling wordt aangegaan onder de hierna volgende bepalingen:
2. Deze borgtocht geldt voor al hetgeen de Hoofdschuldenaar aan het Gasthuis nu of te enige tijd verschuldigd mocht zijn, uit hoofde van behandeling in of door het Gasthuis, echter tot geen hoger bedrag dan € 35.000,- te vermeerderen met alle kosten op de invordering vallend.
9. De borg verklaart bekend te zijn met de financiële positie van de Hoofdschuldenaar en met de inhoud van de relatie van de Hoofdschuldenaar jegens het Gasthuis. Het Gasthuis heeft aan de borg doel en strekking van de borgstelling medegedeeld. De Borg verklaart de mogelijke consequenties van de borgstelling ten volle te beseffen.
2.4. De twee aan [gedaagde 1] naar het adres van [gedaagde 2] verzonden facturen, gedateerd 28 september 2009 en 19 oktober 2009 dienden binnen 30 dagen na de factuurdatum te zijn voldaan. Deze betaaltermijn is vermeld op de facturen. De facturen zijn door [gedaagde 2] voor [gedaagde 1] ontvangen en zonder protest behouden, maar onbetaald gelaten.
2.5. Sint Franciscus heeft haar vordering ter incasso uit handen gegeven, waarna de incasso-gemachtigde buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht bestaande uit het verzenden van acht sommatiebrieven in de periode november 2009 tot en met december 2010 aan [gedaagde 1] op het adres van [gedaagde 2].
3 De vordering
3.1. Sint Franciscus vordert na vermindering van haar eis dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als borg bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Sint Franciscus te voldoen € 7.120,02 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.236,19 vanaf 25 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat hetgeen [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] voldoen mede in mindering strekt op hetgeen de ander aan Sint Franciscus dient te voldoen, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2. Sint Franciscus stelt daartoe dat [gedaagde 1] de facturen onbetaald heeft gelaten, ook na aanmaning/sommatie. [gedaagde 1] is onverzekerd. Vervolgens heeft Sint Franciscus [gedaagde 2] aangesproken tot betaling, omdat zij zich vrijwillig borg heeft gesteld. Van dwang of misleiding is daarbij geen sprake geweest. Ook was geen sprake van een waarneembare geestelijke stoornis. [gedaagde 2] is op grond van die borgstelling ook gehouden tot betaling van rente en incassokosten.
4. Het verweer van [gedaagde 2]
4.1. [gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat de vordering van Sint Franciscus moet worden afgewezen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Sint Franciscus in de kosten van het geding. Volgens [gedaagde 2] is de borgtochtovereenkomst tot stand gekomen door bedrog, dan wel misbruik van omstandigheden door Sint Franciscus. Zij had al enige tijd geen contact meer met [gedaagde 1] toen zij ineens werd opgebeld door haar dochter met het verzoek haar op te halen in het ziekenhuis. Zij kreeg toen in aanwezigheid van haar dochter, zonder uitleg van Sint Franciscus een schriftelijk stuk ter ondertekening voorgelegd. [gedaagde 2] dacht dat zij haar dochter alleen mee kon krijgen, indien zij het stuk zou ondertekenen. Zij wilde dus helemaal geen borg staan voor een geldbedrag als thans wordt gevorderd. Er is dus sprake van dwaling, dan wel misleiding. Bovendien verkeerde zij op dat moment in een zodanige emotionele toestand dat sprake was van een (tijdelijke) geestelijke stoornis. Voorts betwist zij de geldigheid van de borgtochtovereenkomst wegens het ontbreken daarin van een maximumbedrag, vindt zij de algemene bepalingen 3 tot en met 15 van de overeenkomst onredelijk bezwarend, is sprake van een toekomstige verbintenis omdat de facturen nog niet waren opgemaakt bij het sluiten van de borgtochtovereenkomst, weet [gedaagde 2] niet van enige ingebrekestelling door Sint Franciscus en is zij dus rauwelijks gedagvaard. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet in redelijkheid gemaakt.
5 De beoordeling
5.1 [gedaagde 1] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering. De (hoofd)vordering is daarom jegens haar toewijsbaar, nu deze voorts niet ongegrond of onrechtmatig is. Dit geldt echter niet voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de nakosten. Uit de bij dagvaarding overgelegde producties volgt dat het om acht standaard sommatiebrieven gaat. Van andere incassowerkzaamheden is niet gebleken. Daarom bestaat geen aanleiding voor toewijzing van dit deel van de vordering. [gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij ook worden veroordeeld in de proceskosten, zij het dat het salaris van de advocaat van Sint Franciscus zal worden beperkt tot het opstellen van de dagvaarding. Voor een veroordeling tot betaling van nakosten bestaat geen grondslag, nu de wet daarvoor in artikel 237 Rv. een aparte procedure kent.
5.2. Zoals reeds is vermeld onder 2.3. is de akte van borgtocht opgesteld in de Nederlandse taal met daarop in hoofdletters vermeld ‘Borgstelling’. Het verweer dat [gedaagde 2] dacht dat het ging om een ontslagbewijs van haar dochter uit het ziekenhuis komt daarom ongeloofwaardig voor en wordt verworpen. Er is geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat [gedaagde 2] op enig moment heeft kunnen denken dat het ging om een ontslagbewijs. Bovendien valt ook niet in te zien waar in dat verband de handtekening van [gedaagde 2] nodig voor zou zijn.
5.3. Dat [gedaagde 2] het stuk niet heeft doorgelezen, dat zij geëmotioneerd was en dat zij zonder enige vraag te stellen aan Sint Franciscus of haar dochter, het tegendeel is immers niet gesteld noch gebleken, tweemaal een handtekening heeft gezet, moet voor haar eigen rekening en risico blijven. Aan [gedaagde 2] kan weliswaar worden toegegeven dat het niet heel gebruikelijk is om een borgtochtovereenkomst te tekenen, maar juist daarom had [gedaagde 2] zich moeten afvragen wat zij aan het doen was, temeer nu zij daarvoor ook al een betaling voor haar dochter had gedaan hetgeen ook ongebruikelijk is. Sint Franciscus mag er anderzijds op vertrouwen dat [gedaagde 2] niet blindelings een handtekening zet. [gedaagde 2] wist dat er geen medische noodzaak meer was om [gedaagde 1] in het ziekenhuis te houden. Algemeen bekend mag voorts worden verondersteld dat ook een ziekenhuis iemand niet tegen zijn wil kan vasthouden. Een ziekenhuis is immers geen gevangenis en iedereen kan zo een ziekenhuis in- en uitlopen. Zelfs al zou Sint Franciscus hebben gezegd dat zij [gedaagde 1] niet liet gaan, hetgeen gelet op het vorenstaande ook niet geloofwaardig voorkomt, dan nog had [gedaagde 2] simpelweg kunnen weigeren te ondertekenen. Nu zij dit toch heeft gedaan, moet zij daarom hier ook aan gehouden worden. Het beroep op bedrog, misleiding, misbruik van omstandigheden en dwaling wordt afgewezen. Dat geldt ook voor de aangevoerde geestelijke stoornis, nu uit niets blijkt dat die stoornis er was op het moment dat de borgstelling door [gedaagde 2] werd ondertekend.
5.4. Onder punt 2 van de borgstelling staat een maximumbedrag vermeld. Dat dit bedrag vermeerderd kan worden met de kosten van invordering, maakt de borgstelling niet ongeldig nu [gedaagde 2] die kosten zelf in de hand heeft, namelijk door te voldoen aan haar borgstelling. Anders dan [gedaagde 2] betoogt, is de borgtochtovereenkomst dus geldig.
5.5. Het standpunt van [gedaagde 2] dat de meeste artikelen van de borgtochtovereenkomst onredelijk bezwarend zijn, kan zonder nader motivering, die ontbreekt, niet gevolgd worden. Dit verweer wordt daarom gepasseerd.
5.6. Ook van een toekomstige verbintenis is geen sprake: op het moment van de ondertekening van de borgstelling was de geneeskundige behandeling door Sint Franciscus al voltooid. Dat die behandeling op dat moment nog niet gefactureerd was, maakt dat niet anders omdat de gehoudenheid tot betaling voortvloeit uit de gegeven behandeling.
5.7. Nu de borgtochtovereenkomst strekt tot betaling van een geldsom, en niet tot betaling van schadevergoeding, hoefde [gedaagde 2] niet eerst op de hoogte gebracht te worden van de non-betaling zijdens [gedaagde 1]. Een ingebrekestelling is volgens de wet niet vereist. Het standpunt van [gedaagde 2] op dit punt moet daarom worden verworpen.
5.8. De wettelijke rente kan worden toegewezen zoals gevorderd. Nu het gaat om wettelijke rente, is het verweer van [gedaagde 2] terzake de algemene voorwaarden van Sint Franciscus niet relevant. Tegen het gevorderde rentebedrag als zodanig heeft [gedaagde 2] geen verweer gevoerd.
5.9. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet gesteld of gebleken dat de incassowerkzaamheden zijdens Sint Franciscus meer hebben omvat dan het verzenden van acht sommatiebrieven. Dit leidt ertoe dat haar vordering op dit onderdeel moet worden afgewezen.
5.10. [gedaagde 2] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij eveneens worden veroordeeld in de proceskosten. Daarbij geldt dat het salaris van de advocaat van Sint Franciscus ten gevolge van haar verweer uitsluitend voor haar rekening komt. Het verweer dat sprake is geweest van rauwelijks dagvaarden wordt niet gevolgd: [gedaagde 2] wist dat [gedaagde 1] betalingsproblemen had met Sint Franciscus. Vervolgens heeft zij gedurende meer dan een jaar allerlei brieven van Sint Franciscus en de incassogemachtigde voor [gedaagde 1] ontvangen zonder dat zij iets met deze brieven heeft gedaan. [gedaagde 2] had minstgenomen eens kunnen informeren bij Sint Franciscus of de incassogemachtigde. Door dit nalaten is Sint Franciscus tot dagvaarding overgegaan.
6 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als borg hoofdelijk, hetgeen de één betaalt strekt tevens in mindering op hetgeen de ander nog moet betalen, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Sint Franciscus te betalen het bedrag van € 6.352,02 (zegge: zesduizenddriehonderd en twee en vijftig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.236,19 vanaf 25 juli 2011 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Sint Franciscus bepaald op € 568,00 aan vast recht, op € 76,31 aan overige verschotten en op € 250,- aan salaris voor de advocaat;
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Sint Franciscus bepaald op € 500,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. de Winkel.
Uitgesproken in het openbaar.
1668