ECLI:NL:RBROT:2012:BV2735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/660228-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte en medeverdachte in zaak van aanslag op zakenman in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2012 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte en zijn medeverdachte, beiden lid van de Orde der Transformanten. De zaak betreft een aanslag op een zakenman in de Prinses Julianalaan te Rotterdam, gepleegd op 2 augustus 2008. De rechtbank heeft de verdachte en de medeverdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot moord. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte en/of de medeverdachte een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de beschieting van het slachtoffer. Diverse niet-ontvankelijkheidsverweren van de verdediging werden verworpen, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachten bij de aanslag te bevestigen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachten zijn vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om de rol van verdachten in strafzaken duidelijk vast te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: [parketnummer]
Datum uitspraak: 3 februari 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsvrouw: mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16, 18, 19 en 20 januari 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mrs. Klip en Sleeswijk Visser hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest;
- gevangenneming van de verdachte bij gelegenheid van de uitspraak van dit vonnis.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is op de hieronder te bespreken gronden - welke elk afzonderlijk evenals in onderlinge samenhang moeten worden bezien - de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Kort gezegd kleven er volgens de verdediging - naast het tijdsverloop - aan het onderzoek fundamentele gebreken, zijn de rechten van verdachte daarin op ernstige wijze geschonden, zozeer dat niet langer kan worden gesproken van een eerlijk proces.
I. Redelijke termijn
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en dat deze overschrijding, gezien de zwaarwegende feitelijke omstandigheden, dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Volgens vaste jurisprudentie begint de redelijke termijn te lopen op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Daarbij wordt als uitgangspunt van de redelijke termijn in eerste aanleg een termijn van twee jaar gehanteerd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten kan als beginpunt van de redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank in dit geval worden genomen de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld, te weten 12 september 2008. Tot aan de dag van de uitspraak is een termijn van ruim 40 maanden verstreken, zodat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Dat de onderhavige zaak een complexe strafzaak betreft waarin divers onderzoek gedaan is en veel getuigen gehoord zijn, doet hier niet aan af.
Op grond van vaste jurisprudentie kan een overschrijding van de redelijke termijn evenwel niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, zodat dit verweer wordt verworpen.
II. Ontbreken van de verdenking en de wijze van onderzoek
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat er onvoldoende verdenking was ten tijde van de start van het onderzoek en het inzetten van de BOB-methoden. Er was slechts een uitroep van het slachtoffer over de Orde der Transformanten, het signaleren van een rode Toyota in de omgeving van de plaats van het delict en de aanwezigheid van de verdachte in café [café].
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat in het kader van het onderzoek op grond van de volgende omstandigheden de verdenking ten aanzien van de verdachte is gerezen, waarbij de bladzijdennummers verwijzen naar de doorgenummerde pagina’s in het proces-verbaal van het politieonderzoek Juliana/zaak Prinses:
1. Op 2 augustus 2008 rond 12.53 uur komt de politie, naar aanleiding van een melding van omstreeks 12:49 uur, ter plaatse in de Prinses Julianalaan te Rotterdam waar een man op de grond ligt nadat hij is neergeschoten.
2. Het slachtoffer verklaart dan dat hij vermoedt dat de dader afkomstig is uit de Orde der Transformanten. De getuige [getuige 1], de partner van het slachtoffer, verklaart ter plaatse dat zij bang is dat iemand vanuit de Orde der Transformanten het slachtoffer uit de weg wil ruimen (blz. 1 en verder). Later die dag wordt het slachtoffer uitgebreider gehoord en hij bevestigt dan zijn eerder uitgesproken vermoeden (blz. 20 en verder).
3. Op 2 augustus 2008 verstrekt de getuige [getuige 2] een kenteken ([kenteken]) van een kleine rode auto die rond 10.56 uur in de Prinses Julianalaan geparkeerd stond en waarvan zij aanleiding zag het kenteken te noteren (blz. 65 en 57).
4. Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat het genoemde kenteken op naam staat van [getuige 3], woonachtig op een adres waar leden van de Orde der Transformanten gehuisvest zijn (blz. 60).
5. De rode Toyota wordt op 7 augustus 2008 onder observatie genomen waarbij wordt waargenomen dat de verdachte de auto bestuurt (blz. 1227).
6. Op 7 augustus 2008 blijkt dat de verzekeringspremie voor de betreffende rode Toyota werd betaald door de verdachte (blz. 116). Op basis hiervan mocht de politie aannemen dat de verdachte feitelijk de eigenaar was van de rode Toyota.
Gelet op het geuite vermoeden van het slachtoffer dat de Orde der Transformanten achter de aanslag zit, het feit dat de verdachte lid is van die orde en het feit dat zijn auto voorafgaand aan de aanslag op de plaats van het delict is gezien, was er voldoende aanleiding een onderzoek te starten naar de verdachte en het inzetten van BOB-middelen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft voorts aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de wijze van het onderzoek. Daarbij heeft de verdediging gesteld dat het dossier incompleet is, er geen onderzoek is gedaan naar alternatieve scenario’s en het slachtoffer gefixeerd was op de Orde der Transformanten.
Beoordeling
Dit verweer wordt verworpen. Alhoewel bepaalde stukken laat zijn verstrekt aan de verdediging, heeft de verdediging na ontvangst van die stukken steeds haar onderzoekswensen kenbaar kunnen maken. Dat ook thans nog relevante stukken uit het onderzoeksdossier zouden ontbreken in het procesdossier, is de rechtbank niet gebleken. Uit het dossier blijkt voorts dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft gedaan naar alternatieve scenario’s voor zover daartoe redelijkerwijs aanleiding was. Ten aanzien van de gestelde fixatie van het slachtoffer op de Orde der Transformanten, voor zover dat al zou kunnen leiden tot de niet-ontvankelijkheid, geldt dat het Openbaar Ministerie daar verslag van heeft gedaan door de e-mails die door het slachtoffer aan het onderzoeksteam zijn gestuurd, aan het dossier te voegen. Van een doelbewuste grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is niet gebleken.
Standpunt verdediging
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd, kort samengevat, dat er gebreken kleven aan de verschillende opsporingsresultaten en dat die gebreken, ieder voor zich maar zeker in samenhang met elkaar, moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling
Dit verweer wordt eveneens verworpen. Hetgeen de verdediging ten aanzien hiervan heeft aangevoerd zijn verweren die, indien ze gegrond zijn, zouden kunnen leiden tot uitsluiting van bewijs maar niet tot de niet-ontvankelijkheid. Er is ook ten aanzien van de verschillende bewijsmiddelen niet gebleken van een doelbewuste veronachtzaming van de belangen van de verdachte.
Conclusie
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Inleiding
Op 2 augustus 2008 is [slachtoffer] voor zijn woning in Rotterdam beschoten; hij heeft daarbij schotwonden in zijn hals en zijn elleboog opgelopen. Het slachtoffer heeft direct nadat hij was neergeschoten en ook nadien te kennen gegeven dat, en waarom, hij vermoedt dat de dader(s) gezocht moeten worden in de kringen van de Orde der Transformanten. De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zijn lid van deze orde.
In de zaken tegen de verdachte en de medeverdachte moet de rechtbank beoordelen of op basis van de feiten die zijn komen vast te staan, conclusies kunnen worden getrokken over de vraag of de verdachte betrokken is geweest bij het neerschieten van het slachtoffer en zo ja, hoe deze conclusies strafrechtelijk moeten worden geduid.
De verdachte en de medeverdachte ontkennen ieder elke betrokkenheid bij de beschieting van het slachtoffer en zij hebben zich voorts voor een deel, en in ieder geval ter zitting volledig of in overwegende mate op hun zwijgrecht beroepen.
Feiten
Bij deze beoordeling gaat de rechtbank, voor zover thans van belang, uit van de volgende - zakelijk en verkort weergegeven - feiten.
1. Op zaterdag 2 augustus 2008 is het slachtoffer even voor 12.49 uur op straat ter hoogte van zijn woning aan de Prinses Julianalaan [huisnummer a] in Rotterdam door een man van dichtbij beschoten. De schutter droeg een plastic tas van [supermarkt]. Geen van de getuigen heeft de schutter zien schieten.
2. Slechts één van de getuigen, de getuige [getuige 4], heeft op de Prinses Julianalaan mogelijk de schutter kort na de beschieting gezien. Hij heeft een rennende man gezien die kwam uit de richting van het geluid van knallen en geschreeuw dat zijn aandacht trok. Deze man rende de Vredehofweg in, een zijstraat van de Prinses Julianalaan, in de richting van de Kortekade. Het signalement dat de getuige [getuige 4] van deze man geeft, stemt op onderdelen niet overeen met de signalementen die het slachtoffer van de schutter heeft gegeven. De man, over wie de getuige [getuige 4] verklaart, is op de Vredehofweg in een (zilver)witte bestelbus gestapt, mogelijk een Citroën Jumpy. Deze bus stond zo geparkeerd, dat deze snel kon wegrijden in de richting van de Kortekade. Kort daarop hoorde deze getuige een auto met piepende banden wegrijden.
3. Op 2 augustus 2008 heeft een beveiligingscamera om 12.49.57 uur geregistreerd dat over het deel van de Kortekade, gelegen tussen de kruising met de Vredehofweg en de Kralingse Plaslaan, in de richting van de Kralingse Plaslaan een lichtkleurige bestelbus reed, die eruit zag als een Citroën Jumpy.
4. Op de Riviumboulevard te Capelle aan den IJssel heeft een camera om 12.56 uur de metallic zilvergrijze Citroën Jumpy geregistreerd van de firma [firma], komend uit de richting Rotterdam rijdend in de richting van de [straatnaam] in Capelle aan den IJssel. Nabij de [straatnaam] ligt het bedrijf van de firma [firma], waar de medeverdachte werkt.
5. Op maandag 4 augustus 2008 is de Citroën Jumpy van de firma [firma] professioneel gereinigd en voorzien van vier nieuwe banden.
6. Bij de plaats van het delict is een plastic tas van [supermarkt] aangetroffen met daarin een lichtblauwe handdoek. Tas en handdoek hebben schotbeschadigingen. In de woning van de medeverdachte zijn soortgelijke handdoeken aangetroffen.
7. De medeverdachte heeft omstreeks 28 juni 2008 een volgbaken aangebracht onder de Volvo van het slachtoffer. Na 16 juli 2008 zijn van het baken geen signalen meer ontvangen en de bijbehorende volgtelefoon was op 18 juli 2008 voor het laatst actief. Dit baken is op 6 oktober 2008 aangetroffen onder de andere auto van het slachtoffer, een Mercedes.
8. Op 2 augustus 2008 heeft de verdachte omstreeks 11.00 uur enige tijd zittend achter het stuur van een rode Toyota Corolla met het kenteken [kenteken] stilgestaan ter hoogte van de Prinses Julianalaan [huisnummer b].
9. Het slachtoffer was die ochtend met zijn blauwe Volvo S80 boodschappen gaan doen bij [supermarkt] en een vishandel, beide gelegen aan de Oudedijk in Rotterdam. Hij heeft op 2 augustus 2008 omstreeks 12.39 uur de [supermarkt] verlaten in de richting van Vishandel [vishandel].
10. Op 2 augustus 2008 is om 12.46.48 uur een blauwe Volvo S80 geregistreerd op het parkeerterrein bij [supermarkt]. Op die dag is door beveiligingscamera’s van [supermarkt] om 12.48.12 uur en 12.49.10 uur een rode Toyota Corolla, gelijkend op de auto van de verdachte, rijdend op dit parkeerterrein vastgelegd.
11. Op 2 augustus 2008 heeft de medeverdachte om 10.26 uur het alarm van het bedrijfspand van de firma [firma] in Capelle aan den IJssel uitgeschakeld. Tussen 12.43 uur en 12.49 uur is er op 2 augustus 2008 veelvuldig telefoon- en sms-verkeer geregistreerd via mobiele telefoons die kunnen worden toegeschreven aan de medeverdachte dan wel aan de verdachte en die in die tijdsspanne gelokaliseerd kunnen worden in de omgeving van de Kortekade in Rotterdam en met een mobiele telefoon die kan worden gelokaliseerd in de omgeving van de [straatnaam] in Capelle aan den IJssel. De betreffende telefoonnummers zijn na 2 augustus 2008 te 13.15 uur niet meer gebruikt. Om 14.21 uur is het alarm van het bedrijfspand van de firma [firma] weer ingeschakeld. Om 14.26 uur is de rode Toyota Corolla op de oprit naar de Van Brienenoordbrug gezien, rijdend in de richting Dordrecht.
12. Technisch onderzoek heeft geen sporenmateriaal opgeleverd waardoor de verdachte en/of de medeverdachte, of auto’s die zij gebruikten, in verband gebracht kunnen worden met het schietproces.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het standpunt van het Openbaar Ministerie is - zakelijk weergegeven - als volgt samen te vatten:
1. Nadat het slachtoffer was neergeschoten, is de schutter gevlucht in de Citroën Jumpy van de firma [firma].
2. De handdoek die de schutter op de plaats van het delict achterliet, vertoont sterke gelijkenis met de handdoeken die zijn aangetroffen in de woning van de medeverdachte.
3. De telefoonnummers die zijn gebruikt ten tijde van de aanslag op het slachtoffer zijn te herleiden tot leden van de Orde der Transformanten en maken deel uit van een cluster prepaid telefoonnummers die kennelijk ten behoeve van de aanslag zijn aangeschaft. Het belpatroon met die telefoonnummers kort voor en tot het moment van de aanslag is te relateren aan de verplaatsingen van het latere slachtoffer.
4. De betreffende telefoonnummers zijn slechts gebruikt voor onderling contact in de periode kort voor de aanslag. Daarna waren deze nummers buiten gebruik.
5. De verdachte heeft het latere slachtoffer op 2 augustus 2008 gevolgd en hij heeft zijn bevindingen doorgegeven aan een derde die vanaf het bedrijf aan [straatnaam] in Capelle aan den IJssel de aanslag coördineerde.
6. De medeverdachte heeft het baken onder de auto van het latere slachtoffer geplaatst om hem te kunnen volgen om te kunnen bezien wat het juiste tijdstip was voor de aanslag.
7. De omstandigheid dat de medeverdachte op 30 juli 2008 heeft getracht een scooter, die hij op Marktplaats te koop vond, aan te kopen, heeft rechtstreeks verband met de latere aanslag omdat de medeverdachte kort na de proefrit met die scooter telefonisch contact heeft gehad met de verdachte, waarbij zij ieder gebruik maakten van het nummer dat zij tot kort na de aanslag gebruiken en dat nadien niet meer actief was.
8. Voor de aanslag is rond 12.00 uur voor het pand Prinses Julianalaan [huisnummer c] een groene Peugeot 106 met een man achter het stuur gezien. Een groene Peugeot 106 waarvan het kenteken op naam van een lid van de Orde der Transformanten is gesteld, reed die dag omstreeks 10.49 uur op het Rivium richting Capelle aan den IJssel. Om 14.28 uur die dag is deze auto gezien op de oprit van de Van Brienenoordbrug rijdend in de richting Dordrecht. Ook dat is een aanwijzing voor de betrokkenheid van leden van de Orde der Transformanten bij de aanslag.
9. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte en hun proceshouding dragen niet bij aan de overtuiging dat zij niet bij de aanslag betrokken zijn.
10. Binnen de Orde der Transformanten wordt zeer negatief over het slachtoffer gesproken zodat het motief zonneklaar is; er moest een daad worden gesteld.
11. Alle bewijsmiddelen ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien leggen verband tussen de aanslag en de verdachte en de medeverdachte en leiden tot de conclusie dat bewezen is dat de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op het slachtoffer. De bijdrage die beide verdachten voor en tijdens de aanslag leverden is cruciaal en volledig verweven geweest met de daadwerkelijke uitvoering.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit.
Beoordeling
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat het dossier geen bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld wie de schutter was.
Niettemin kan een bewezenverklaring als gevorderd volgen indien kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met andere(n), gericht op de beschieting van het slachtoffer, aan welke beschieting de verdachte substantieel heeft bijgedragen. Daarvoor is niet vereist dat de verdachte daadwerkelijk uitvoerder was.
Aanwezigheid in de nabijheid van de uitvoering kan aanwijzing zijn voor een dergelijke nauwe samenwerking, maar daarvoor is meer nodig. Afwezigheid bij de uitvoering sluit nauwe samenwerking niet uit, bijvoorbeeld als men vooraf bij de planning en/of organisatie betrokken is, mits die betrokkenheid voldoende intensief en daadgericht is.
Ook tijdens de feitelijke gedraging kan er nauwe samenwerking ontstaan, met name door aansluiting, aansporing of doelgerichte getalsmatige versterking; maar ook door niet ingrijpen of zich niet distantiëren, mits daarvoor tijd en gelegenheid is en mits sprake is van bewustheid en aanvaarding van wat gaande is.
Ook kunnen gedragingen na afloop van het delict van betekenis zijn, zoals het mogelijk maken van de vlucht van de schutter, het wegmaken van sporen en dergelijke.
Echter, op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte en/of de medeverdachte daadwerkelijk een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de beschieting van het slachtoffer.
Mede op grond van de analyse van de historische gegevens van het telefoonverkeer waaraan de verdachte en de medeverdachte, zo neemt de rechtbank wel aan, hebben deelgenomen, staat vast dat de verdachte en de medeverdachte zich rond het tijdstip van de aanslag in de omgeving van de Kortekade hebben opgehouden. Dat de verdachte en de medeverdachte daarbij met anderen informatie hebben uitgewisseld die heeft bijgedragen aan de uitvoering van de daadwerkelijke beschieting is echter een aanname, waarvoor het dossier geen bewijs biedt. De vaststelling dat de verdachte enige tijd voor de aanslag met zijn auto in de straat bij het latere slachtoffer is gezien en kort voor de aanslag bij de [supermarkt] waar het latere slachtoffer even daarvoor zijn boodschappen deed, maakt dat niet anders, hoezeer de uitleg die de verdachte op dit punt wel heeft gegeven ook vragen blijft oproepen.
Op grond van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal kan voorts niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de man die de getuige [getuige 4] heeft zien rennen inderdaad de schutter was, nu er wezenlijke verschillen bestaan tussen de signalementen die het slachtoffer van de schutter gaf en het signalement dat de getuige [getuige 4] van deze man heeft gegeven. Verder is twijfel blijven bestaan over de vraag of het op een Citroën Jumpy gelijkend busje op de Kortekade daadwerkelijk het busje was waarmee deze rennende man is vertrokken. In het verlengde daarvan kan ook de relevantie van de waarneming, korte tijd later, van de Citroën Jumpy van de firma [firma] op het Rivium niet worden vastgesteld. Dat geldt op gelijke gronden evenzeer voor de reiniging en de bandenwissel van de Citroën Jumpy op 4 augustus 2008.
Het baken dat de medeverdachte onder de Volvo van het slachtoffer had aangebracht, was ten tijde van de beschieting al ruim twee weken inactief, en het baken is eerst geruime tijd na de beschieting onder de andere auto van het slachtoffer aangetroffen. Onduidelijk is gebleven of het baken daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de beschieting, maar ook of het baken daartoe was aangebracht, gelet op de andersluidende verklaring van de medeverdachte op dit punt, die wel vragen blijft oproepen, maar die niet kan worden weerlegd aan de hand van voorhanden zijnd bewijsmateriaal.
Ook is aan de hand van het dossier geen verband vast te stellen tussen de poging die de medeverdachte heeft gedaan een scooter aan te kopen en de daadwerkelijke aanslag en dat geldt ook voor de door de officier van justitie genoemde bewegingen van de groene
Peugeot 106.
Wat betreft de door de schutter achtergelaten handdoek geldt dat deze niet zodanig uniek is dat aantreffen van soortgelijke handdoeken bij de medeverdachte thuis conclusies over betrokkenheid van de medeverdachte bij de beschieting kunnen worden verbonden.
Ook indien er in kringen van de Orde der Transformanten een motief kan worden gevonden voor deze aanslag, iets waarover de lezingen in het dossier sterk uiteenlopen, en ook indien in aanmerking wordt genomen dat het belgedrag van onder anderen de verdachte en de medeverdachte rond de aanslag vragen blijft oproepen waarvoor geen afdoende verklaring is gegeven, en ook indien er meerdere aanwijzingen zijn die de aandacht vestigen op de Orde der Transformanten, blijft het noodzakelijk dat feitelijke vaststellingen gedaan kunnen worden over de rol van de verdachte en de medeverdachte bij de aanslag. Zonder die vaststellingen, die op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting niet met voldoende mate van zekerheid kunnen worden gedaan, kan ook aan die omstandigheden niet de conclusie worden verbonden dat de verdachte en/of de medeverdachte een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de beschieting van het slachtoffer.
De omstandigheid dat de verdachte zich in ieder geval op enkele cruciale punten op zijn zwijgrecht heeft beroepen, draagt in dit geval ook niet bij aan het bewijs. Dit zwijgen kan in de bewijsoverwegingen worden betrokken, indien de verdachte voor een voor hem bezwarende, voor het bewijs redengevende omstandigheid geen redelijke verklaring geeft, die deze redengevendheid ontzenuwt. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak echter, gelet op alles dat hiervoor is overwogen, geen sprake is van omstandigheden die zozeer redengevend zijn te achten voor het bewijs van hetgeen de verdachte wordt verweten, dat het zwijgen wegens gebrek aan uitleg bij het bewijs kan worden betrokken.
Op grond van deze bevindingen en open vragen moet de eindconclusie zijn dat het medeplegen van de poging tot moord niet bewezen kan worden geacht en dat voor dit feit dus vrijspraak dient te volgen.
Nu op gronden als hiervoor overwogen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de beschieting van het slachtoffer, dient ook vrijspraak te volgen voor de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en de meer subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de poging tot moord dan wel doodslag.
In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen, geldt dat niet kan worden vastgesteld dat het peilbaken, de telefoons, de simkaarten en/of de voertuigen vermeld op de tenlasteleggingen en in gebruik bij de betreffende verdachte kennelijk bestemd waren voor een te plegen aanslag op het leven van het slachtoffer. Ook voor de meest subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen daartoe dient daarom vrijspraak te volgen.
Gelet op deze oordelen en de daaraan voorafgaande overwegingen blijven resterende verweren en standpunten aangaande de bewijsvraag en de bruikbaarheid van bewijsmateriaal onbesproken.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken wordt de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], wonende te Rotterdam, ter zake van het tenlastegelegde. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 36.123,89 en immateriële schade tot een bedrag van € 30.000,-.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, zal de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdedi¬ging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. A. Boer en E.J. Stalenberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 februari 2012.
Bijlage bij vonnis van 3 februari 2012:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 augustus 2008 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en)
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg en/of bezinning, met een vuurwapen één of meermalen op/in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
art. 289 jo 45 SR
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2008 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en)
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen één of meermalen op/in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art. 287 jo 45 SR
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 2 augustus 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om opzettelijk en/of met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg en/of bezinning,
met een vuurwapen één of meermalen op/in het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid,
bij het plegen van welk voorgenomen misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 29 juli 2008 tot en met 2 augustus 2008 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Hoeven en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- een auto - Toyota Corolla gekentekend [kenteken] - voorhanden te hebben en/of
- in die auto te posten, althans aanwezig te zijn, in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] in de voornoemde auto te volgen toen die [slachtoffer] naar de [supermarkt] gelegen aan de Oude Dijk te Rotterdam reed en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn bevindingen met betrekking tot het gaan en staan van die [slachtoffer] telefonisch te melden aan een persoon gebruik makend van een telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] en/of
- een telefoontoestel met IMEI nummer [IMEI nummer] en/of een telefoonkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 2] voorhanden te hebben;
artt. 289/287/48 SR
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2008 tot en met 02 augustus 2008 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Hoeven en/of elders in Nederland
ter voorbereiding van het te plegen misdrijf de moord en/of doodslag op [slachtoffer], opzettelijk
- een auto - Toyota Corolla gekentekend [kenteken]- en/of
- een telefoontoestel met IMEI nummer [IMEI nummer] en/of een telefoonkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 2]
kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 46 SR