ECLI:NL:RBROT:2012:BV2670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
374948 / HA ZA 11-728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inboedelverzekering en gerechtvaardigd vermoeden van in scène zetten van inbraak

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, een particulier, en gedaagde, Allianz Nederland Schadeverzekering N.V., over een inboedelverzekering. Eiser heeft zijn inboedel verzekerd bij Allianz en heeft op 15 maart 2009 melding gemaakt van een inbraak in zijn woning. Allianz heeft echter de schadevergoeding geweigerd, omdat zij van mening is dat eiser de inbraak in scène heeft gezet. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de vermeende inbraak onderzocht, waarbij onder andere is gekeken naar de schade aan de woning en de verklaringen van eiser en zijn gezin. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een daadwerkelijke inbraak, omdat er geen sporen van braak zijn aangetroffen en het schadebeeld niet overeenkomt met de verklaringen van eiser. Allianz heeft eiser in diverse registers opgenomen op basis van de bevindingen van een onderzoeksbureau, wat volgens de rechtbank onrechtmatig is, tenzij er een deugdelijke grond voor was. De rechtbank oordeelt dat Allianz zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser de inbraak in scène heeft gezet, maar dat de registraties inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van eiser. De zaak is verwezen naar de rol voor een conclusie van Allianz over de regelgeving die zij heeft toegepast bij de registratie van eiser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 374948 / HA ZA 11-728
Vonnis van 1 februari 2012
in de zaak van
[eiser]
wonende te Nieuwegein,
eiser,
advocaat mr. R. Wolters,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.S. Janssen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Allianz genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2011 en de daaraan ten grondslag liggende stukken
- de brief met bijlage van 22 augustus 2011 namens [eiser]
- het proces-verbaal van comparitie van 5 september 2011
- de aantekeningen ten behoeve van de comparitie namens Allianz
- de akte uitlaten producties van [eiser]
- de akte van depot met betrekking tot een door [eiser] gedeponeerde cd.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft zijn inboedel verzekerd bij Allianz.
2.2. Op 23 maart 2009 heeft [eiser] bij zijn assurantietussenpersoon melding gemaakt van een inbraak in zijn woning, die volgens de melding op 15 maart 2009 heeft plaatsgevonden.
2.3. Een op 2 april 2009 door de politie opgemaakt proces-verbaal van aangifte vermeldt, voor zover van belang, de volgende verklaring van [eiser]:
“Op zaterdag 14 maart 2009, omstreeks 21:30 uur, verlieten mijn vrouw en ik onze woning […]. Alle sloten aan de voordeur, achterdeur en poort werden door mij dicht gedraaid. Mijn 2 dochters [persoon 1] en [persoon 2] bevonden zich op dat moment niet thuis en zouden later die avond/nacht thuis komen.
Zondag 15 maart 2009, omstreeks 05:30 uur, bevond ik me samen met mijn vrouw in de omgeving van Roosendaal en werd ik gebeld door onze dochter [persoon 1] van wie ik hoorde dat er weer was ingebroken in onze woning. Mijn vrouw en ik zijn toen direct naar huis gekeerd, alwaar we omstreeks 06:45 uur aankwamen.
Samen met de politie ter plaatse ben ik de woning doorgelopen. Ik zag dat de woonkamer overhoop gehaald was en dat er diverse spullen waren ontvreemd, waaronder de televisie die aan de muur hing. Ik zag dat er een gat in de het raam van de achterdeur zat. Door dat gat kan onmogelijk mijn televisie gegaan zijn, omdat mijn televisie groter is dan dat gat.
[…]
In de tuin zag ik dat de poortdeur van het slot was. Deze deur moet met een (valse) selutel zijn geopend. Aan alle overige deuren ook geen sporen van braak te zien.”
2.4. Het proces-verbaal bevat verder een verslag van hetgeen de desbetreffende politiemensen in de woning van [eiser] hebben aangetroffen. Onder meer vermelden zij als volgt:
“Boven het dressoir hing een metalen ophangset voor een televisie. Er hing geen televisie. Vanuit de gang gezien recht voor je is de deur naar de tuin. Hierin zat een gat van ongeveer 40 cm bij 50 cm. Het betreft dubbel glas. In de loop naar de achterdeur toe lag een cementen beeld van een hond. Dit lag ongeveer 2,5 meter bij de achterdeur vandaan. Het leek of dit beeld door de ruit van de achterdeur is gegooid. Het beeld staat normaal gesproken in de tuin. Op de grond tussen de achterdeur en het beeld lagen scherven glas.”
2.5. In opdracht van Allianz heef[bedrijf 1]reau [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) onderzoek gedaan naar de schademelding van [eiser]. Het door dit bureau uitgebrachte rapport heeft Allianz aanleiding gegeven dekking onder de verzekering te weigeren en [eiser] op te nemen in het incidentenregister van het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude (CBV) en in het Centraal informatiesysteem van de Stichting CIS. Allianz heeft dit bij brief van 25 augustus 2009 aan [eiser] gemeld. De brief luidt voor zover van belang verder als volgt:
“Uit het onderzoek blijkt o.a. dat:
1. Het gat in de ruit een maximale diameter van 52 cm had. Hierdoor is het niet mogelijk dat een TV met de afmetingen 91x59x11 door het gat in de ruit kan.
2. Uit overleg met de politie blijkt dat er rondom het gat in de ruit de nodige spitse glaspunten zaten. Aan geen van de punten werden textiel resten aangetroffen. De politie sluit mede op
grond hiervan uit dat iemand door het gat naar binnen of buiten is geklommen.
3. Gelet op het schadebeeld is het eveneens onaannemelijk om van buitenaf middels handreiking door het gat van de ruit de onderste grendel van de deur te openen.
4. Op het moment van ontdekking, constateerde de politie dat de achterdeur nog dicht en
afgesloten was met de twee insteekcilindersloten.
5. Behalve het gat in de ruit werden nergens aan deuren of ramen sporen van forcering geconstateerd.
6. Het is uit te sluiten dat bijvoorbeeld de klopsleutel methode is toegepast omdat de deur(en) in dichte en vergrendelde toestand werd(en) aangetroffen. Wat is het belang van een inbreker om een raam of deur zonder schade te openen? Of bij het verlaten van een pand de deuren weer dicht en op slot te doen?
7. Onder het beeld, waarmee de ruit werd ingegooid, werd een bloemblad, van in de woning aanwezige bloemen, aangetroffen. Verder werden glasscherven in geopende cd doosjes, waaruit cd's zouden zijn weggenomen waren, aangetroffen.
8. Niet eerder dan na confrontatie over het aantal laptops, in combinatie met het niet toestaan tot toegang van de werkruimte, verklaarde u dat er meer laptops in huis waren.
9. Het schadebeeld stemt niet overeen met de afgelegde verklaringen:
- U verklaart tegenover het onderzoeksbureau dat uw dochter niets wist van het bezoek aan de kennissen te Heerle. De afspraak werd pas ’s avonds (d.d. 14 maart 2009) na haar vertrek gemaakt toen de kennissen belden.
- Ter verificatie en staving van uw verklaringen heeft het onderzoeksbureau [persoon 3] en [persoon 4] bezocht en geïnterviewd. Zij verklaren dat de afspraak al op 13 maart 2009 werd gemaakt. Uw verklaring dat er pas op de avond van het bezoek een afspraak is gemaakt stemt hiermee niet overeen.
- [persoon 2] verklaart op d.d. 08-05-2009 dat zij op 14 maart 2009 omstreeks 19.00 uur uit de woning vertrokken is. Haar moeder bracht haar naar het Cityplaza waar ze door haar vriend, werd opgehaald. Op het moment dat zij de woning verliet wist zij, aldus haar verklaring, dat haar ouders 's avonds en 's nachts niet thuis zouden zijn. Zij wist dat zij omstreeks 22.00 uur zouden vertrekken. Haar vriend bevestigt haar verklaring.
Aan de hand van de bevindingen moet worden geconcludeerd dat, als er een ‘inbraak’ heeft plaatsgevonden, er geen vorm van braak aan vooraf is vooraf gegaan. De ruit werd kennelijk ingegooid om een inbraak in scene te zetten. Dit ingooien gebeurde, gelet op de door de politie geconstateerde situatie, pas na het wegnemen van de goederen (zie 7).
Gelet op het vorenstaande concluderen wij dat er geen sprake is van een inbraak zoals in artikel 1.10 van de voorwaarden gekenmerkt IP07. Onder inbraak wordt verstaan: het zich wederrechtelijk toegang verschaffen tot het woonhuis door het verbreken, met zichtbare beschadiging van afsluitingen zoals deuren, ramen, daken en vloeren. Voor de volledigheid voegen wij hieraan nog toe dat de polis voor verduistering geen dekking biedt.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 7.2 van de algemene voorwaarden AW07 vervalt elk recht op schadevergoeding als de verzekeringnemer of de verzekerde bij schade opzettelijk onjuiste gegeven verstrekt. Allianz beroept zich op artikel 7.2 en gaat in dat verband niet tot schadevergoeding over.”
2.6. Na nadere correspondentie tussen (de raadsman van) [eiser] en Allianz heeft laatstgenoemde bij brief van 13 januari 2010 de onderhavige verzekering opgezegd per 29 januari 2010.
2.7. De door Allianz in haar brief van 25 augustus 2009 aangekondigde registraties hebben daadwerkelijk plaatsgevonden. Ook zijn de personalia van [eiser] opgenomen in het interne register van Allianz.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – het volgende:
i. Allianz te gebieden binnen vijf dagen na vonnis de registraties met betrekking tot (de persoonsgegevens van) [eiser] in het interne incidentenregister van Allianz alsmede in de externe registers bij het CIS en bij het CBV te (doen) verwijderen;
ii. zulks op straffe van een dwangsom;
iii. Allianz te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van € 2.500,-, met rente;
iv. Allianz te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten (€ 904,-), de proceskosten en de nakosten.
3.2. Allianz voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag het standpunt dat Allianz onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, in de eerste plaats door hem in diverse registers te doen opnemen en in de tweede plaats door de verzekeringsovereenkomst op te zeggen. Daarover gaat het geschil tussen partijen. In deze procedure vordert [eiser] dus niet uitkering onder de destijds bestaande verzekering ter zake de geclaimde schade die uit de (vermeende) inbraak van 15 maart 2009 is voortgevloeid.
registraties
4.2. Allianz heeft [eiser] in de diverse registers opgenomen op grond van de in de brief van 25 augustus 2009 opgesomde bevindingen. Het standpunt van Allianz komt er op neer dat [eiser] de ‘inbraak’ van 15 maart 2009 in scène heeft gezet, en aldus frauduleus heeft gehandeld. Volgens Allianz is sprake van een objectief gerechtvaardigde overtuiging dat [eiser] haar opzettelijk heeft willen misleiden. [eiser] stelt zich op het standpunt dat wel degelijk van een echte inbraak sprake is geweest en dat de door Allianz opgesomde bevindingen de conclusie van het tegendeel niet kunnen rechtvaardigen. Door niettemin het onderhavige voorval en de personalia van [eiser] in de registers op te nemen, heeft Allianz volgens [eiser] onrechtmatig gehandeld, namelijk in strijd met het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met artikel 9 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en met de maatschappelijke zorgvuldigheid.
4.3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het opnemen van het onderhavige voorval en de personalia van [eiser] in de desbetreffende registers (in elk geval) onrechtmatig is als daarvoor een deugdelijke grond ontbreekt. Met andere woorden: registratie is onrechtmatig, tenzij voor die registratie een deugdelijke grond aanwezig is. Allianz beroept zich in feite op die tenzij-clausule. Dat betekent dat overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en eventuele bewijslast van feiten die tot toepassing van die tenzij-clausule kunnen leiden op Allianz rusten. Op dit punt deelt de rechtbank dus niet het andersluidende standpunt van Allianz.
4.4. Allianz beroept zich ter onderbouwing van haar standpunt op de bevindingen van [bedrijf 1]. De rechtbank zal die punten in het navolgende bespreken.
4.5. Voor wat betreft de op 15 maart 2009 aangetroffen situatie ter plaatse moet het volgende tot uitgangspunt worden genomen:
- Aan de deuren zelf zijn geen braaksporen aangetroffen.
- In de ruit van de keukendeur bevond zich een gat met een diameter van maximaal 52 cm. Het midden van dat gat bevond zich op een hoogte van ongeveer 1,5 meter vanaf de grond, dus de onderzijde van het gat op ongeveer 1,2 meter (rapport [bedrijf 1] p. 18, op basis van informatie van de politie, productie 7 bij dagvaarding; eigen rapport [eiser], onder 6.1, productie 16 bij dagvaarding; de door [eiser] gefotografeerde reconstructie, overgelegd bij productie 16 en in een betere resolutie opgenomen op de gedeponeerde cd, bevestigt deze maatvoering).
- Het gat in de keukendeur was te klein om de televisie van [eiser] te laten passeren.
- In de keukendeur bevinden zich twee cilindersloten, twee opzetgrendels die met een sleutel kunnen worden vastgezet en twee grendels zonder sleutel. De onderste met een sleutel afsluitbare grendel bevindt zich op ongeveer 60 cm boven de grond. De onderste niet afsluitbare grendel bevindt zich op ongeveer 30 cm boven de grond (rapport [bedrijf 1], p. 8; bevestigd op foto’s van [eiser]).
- De twee cilindersloten in de keukendeur zaten op het nachtslot toen de politie na de inbraakmelding ter plaatse kwam ([bedrijf 1] vermeldt dit expliciet in het rapport (p. 25) en dit punt staat ook uitdrukkelijk vermeld in de brief van 25 augustus 2009, terwijl [eiser] deze bevinding niet heeft betwist).
- [eiser] zelf heeft uitdrukkelijk en herhaaldelijk verklaard “alle” sloten aan de voor- en achterdeur voor vertrek op 14 maart 2009 te hebben dichtgedraaid (aangifte, productie 4 bij dagvaarding). Tegenover de onderzoeker van [bedrijf 1] heeft hij dit nog bevestigd met de woorden dat het “100% zeker” is dat alles op slot was, “ook de extra sloten” (p. 11, zijn eigen door hemzelf gecorrigeerde verklaring).
4.6. Uitgaande van het door [eiser] geschetste scenario, namelijk dat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de gebeurtenissen op 15 maart 2009 en dat een inbreker de ruit kapot heeft gegooid en de televisie heeft gestolen, rijst in het licht van de in 4.5 weergegeven feiten omstandigheden de vraag hoe de inbreker de woning is binnen gekomen. Via het gat in de keukendeur is in theorie een eerste mogelijkheid. De onderzoeker van [bedrijf 1] (en met haar Allianz) sluit die mogelijkheid uit, gelet op de beperkte grootte van dat gat, de hoogte ervan boven de vloer en het feit dat de politie geen textielsproren aan de (glas)randen heeft aangetroffen. Blijkens het rapport van [bedrijf 1] heeft [eiser] die mogelijkheid in tweede instantie wel opengelaten. Voor zover dat nog altijd zijn standpunt is, heeft hij dat standpunt naar het oordeel van de rechtbank in het licht van zojuist genoemde concrete bevindingen onvoldoende gemotiveerd, ook als anders dan de politie kennelijk heeft geconstateerd (rapport [bedrijf 1], p. 18) aangenomen zou moeten worden dat aan de randen van het gat geen scherpe punten zaten. Daarbij komt dat hoe dan ook een deur moet zijn opengegaan om met de televisie weg te komen. Die televisie paste immers niet door het gat in de ruit. Aangenomen moet dus worden dat de veronderstelde inbreker een deur heeft geopend.
4.7. Nu enig spoor van forceren aan de deuren ontbreekt, moet dus de vraag worden beantwoord hoe de veronderstelde inbreker de deur dan heeft weten te openen. In de nacht van 14 op 15 maart 2009 was niemand van het gezin van [eiser] aanwezig, terwijl [eiser] uitdrukkelijk heeft verklaard dat alleen de gezinsleden beschikken over de sleutels van de (relatief kort tevoren vernieuwde) sloten (rapport [bedrijf 1], p. 14). [eiser] zelf heeft gesuggereerd dat de inbreker met een zogenaamde klopsleutel is binnen gekomen. Allianz acht die verklaring ongeloofwaardig, terwijl zij, zo begrijpt de rechtbank, bovendien vraagtekens plaatst bij het feit dat [eiser] zelf met die verklaring is gekomen. Dat standpunt overtuigt de rechtbank niet zonder meer. [eiser] heeft tamelijk concreet uiteengezet waarom hij weet heeft van het bestaan van de klopsleutelmethode, namelijk door televisieprogramma’s daarover en door informatie van internet. Allianz heeft niet gesteld dat dergelijke informatie via de genoemde kanalen niet beschikbaar is. Daarbij komt dat op zichzelf aannemelijk is dat [eiser] meer dan gemiddeld in dergelijke technieken is geïnteresseerd, nu er immers eerder bij hem thuis ingebroken is en hij naar aanleiding daarvan diverse inbraakwerende voorzieningen heeft laten aanbrengen (zoals ook de onderzoeker van [bedrijf 1] is opgevallen: rapport, p. 5).
4.8. Kan binnenkomen met behulp van klopsleutels dus niet op voorhand worden uitgesloten, daarmee is niet gezegd dat de grond onder de in 4.2 bedoelde overtuiging van Allianz is weggevallen. De kwestie van het ingegooide raam is dan immers nog niet verklaard. Zou de inbreker met behulp van een klopsleutel via de voordeur zijn binnen gekomen, dan is niet verklaarbaar waarom hij nog een stenen beeld, dat kennelijk in de tuin stond, naar binnen heeft gegooid, daargelaten hoe hij dan in de tuin heeft kunnen geraken. Een dergelijke actie was in dat geval nutteloos en behelsde, gelet op de herrie die ermee gepaard gaat, tegelijk een groot risico voor de inbreker. Die mogelijkheid geldt naar het oordeel van de rechtbank dus als hoogst onwaarschijnlijk.
4.9. Zou moeten worden aangenomen dat de inbreker met klopsleutels via de tuindeur is binnen gekomen, dan zou het ingooien van het raam op zichzelf verklaard kunnen worden door de aanwezigheid van de grendels op de deur, die immers niet met een (klop)sleutel vanaf de buitenzijde zijn te openen. Ook die mogelijkheid roept echter wezenlijke vragen op. Niet valt in te zien waarom een inbreker de relatief subtiele klopsleutelmethode zou gebruiken, als hij vervolgens toch grof geweld nodig heeft om binnen te kunnen komen. In dit verband merkt de rechtbank op dat, zo leidt zij af uit de op de gedeponeerde cd opgeslagen foto’s, de grendels direct naast het raam zitten; aangenomen moet dus worden dat zij van buitenaf zichtbaar zijn. Van belang is ook dat twee van de vier grendels met sleutels afsluitbaar zijn, terwijl uit de verklaringen van [eiser] moet worden afgeleid dat die grendels op slot waren gedraaid. Dat betekent dat het de inbreker niet zou hebben geholpen door via het gat naar binnen te reiken. Bovendien moet op basis van het rapport van [bedrijf 1] (p. 8) en de door [eiser] in het geding gebrachte foto’s worden aangenomen dat de onderste (niet met een sleutel afsluitbare) grendel niet reikend vanuit het gat bereikt kon worden. De foto’s maken inzichtelijk dat de ongeveer 30 cm daarboven geplaatste grendel wel bereikt kan worden, maar het gaat, ook blijkens het rapport van [bedrijf 1] en de brief van Allianz van 25 augustus 2009, juist om die daaronder geplaatste grendel.
4.10. Nog los van de kwestie van het ingegooide raam, geldt bij deze optie van binnenkomen (via de keukendeur) overigens ook nog dat de inbreker in dat geval moet hebben beschikt over twee verschillende klopsleutels van hetzelfde merk als dat van de twee cilindersloten. De onderzoeker van [bedrijf 1] heeft immers vastgesteld dat die twee sloten van verschillend fabricaat zijn, en voorts heeft hij beschreven dat een klopsleutel van hetzelfde merk moet zijn als het slot dat “geklopt moet worden” (rapport, p. 6-9). [eiser] heeft een en ander niet weersproken. Deze bijzonderheid maakt het gebruik van de klopsleutelmethode om via de keukendeur binnen te komen op zichzelf al minder waarschijnlijk.
4.11. Voor beide varianten (toegang met (een) klopsleutel(s) via hetzij de voordeur, hetzij de keukendeur) geldt dan nog als wezenlijk punt van overweging dat geen zinnige verklaring valt te bedenken voor de omstandigheid dat de veronderstelde inbreker na gedane zaken de desbetreffende cilindersloten weer op het nachtslot heeft gedraaid, terwijl de woning wel in die toestand is aangetroffen. Dit moet als hoogst onwaarschijnlijk worden beoordeeld. De rechtbank wijst er op dat Allianz deze onwaarschijnlijkheid van aanvang af aan [eiser] heeft tegengeworpen, maar tot een begin van een verklaring heeft dat niet geleid.
4.12. Reeds de hiervoor besproken omstandigheden leiden de rechtbank tot het oordeel dat Allianz zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [eiser] de inbraak in scène heeft gezet om Allianz te misleiden. Dat standpunt is, met andere woorden, objectief gerechtvaardigd. Gelet hierop behoeven de overige door Allianz in haar brief van 25 augustus 2009 genoemde omstandigheden geen afzonderlijke beoordeling. Voor die omstandigheden geldt dat zij de twijfel van Allianz aan de verklaringen van [eiser] hebben kunnen voeden, maar zij zijn op zichzelf beschouwd van minder gewicht.
4.13. Met deze beoordeling is nog niet gezegd dat Allianz op goede gronden heeft kunnen overgaan tot het (doen) registreren van het onderhavige voorval en de personalia van [eiser] in de betrokken registers. Die registraties maken onmiskenbaar inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser]. Aldus zullen die registraties de toets aan, bijvoorbeeld, artikel 8 EVRM en de Wbp moeten kunnen doorstaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stellingen van Allianz op dat punt nog onvoldoende precies. Waar [eiser] in zijn dagvaarding tamelijk uitvoerig is ingegaan op onder meer de toets aan het bepaalde in de Wbp, is Allianz op dat punt bij antwoord summier gebleven. Die leemte is niet weg genomen door de ter comparitie overgelegde stukken. Het gaat daar om algemene stukken (besluiten van het College bescherming persoonsgegevens, protocollen en dergelijke), zonder dat Allianz duidelijk heeft gemaakt hoe de concrete zaak van [eiser] zich tot die stukken verhoudt. Bovendien zijn de meeste van die stukken van na het onderhavige voorval, zoals [eiser] terecht bij akte uitlaten producties heeft opgemerkt.
4.14. Gelet hierop zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie aan de zijde van Allianz. In deze conclusie kan Allianz (concreet) ingaan op de vraag welke regelgeving (protocollen of anderszins) zij bij de beoordeling van het onderhavige geval heeft toegepast, langs welke lijnen die regelgeving op de rechtsverhouding met [eiser] van toepassing was en op welke wijze voldaan zou zijn aan de verdragsrechtelijke en wettelijke bepalingen ter zake van inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. In dat verband zal Allianz ook kunnen ingaan op de belangen van [eiser], zoals door hem bijvoorbeeld genoemd onder 6 en 7 van de bij de brief van 22 augustus 2011 gevoegde “samenvatting juridische standpunten”. Op de conclusie van Allianz kan [eiser] uiteraard reageren.
opzegging
4.15. Blijkens haar brief van 13 januari 2010 heeft Allianz de verzekeringsovereenkomst opgezegd op grond van artikel 11.4.3 van de toepasselijke algemene voorwaarden. Op grond van deze bepaling kan de verzekeraar de verzekeringsovereenkomst opzeggen indien de verzekerde “naar aanleiding van een gebeurtenis met opzet een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven”. Gelet op het hiervoor overwogene is daarvan sprake. Allianz had dus de bevoegdheid tot opzegging over te gaan. Niet gezegd kan worden dat zij in redelijkheid niet van die bevoegdheid gebruik had mogen maken. De aard van de onderhavige situatie (het gerechtvaardigde vermoeden dat [eiser] een inbraak in scène heeft gezet om Allianz te misleiden) maakt dat van Allianz in redelijkheid niet gevergd kon worden eerst te waarschuwen. Op dit punt verwerpt de rechtbank het andersluidende betoog van [eiser].
4.16. In afwachting van de in 4.14 bedoelde conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
5. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 29 februari 2012 voor een conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 4.14 aan de zijde van Allianz, waarna [eiser] kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.(
1980/1694