ECLI:NL:RBROT:2012:BV2073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
394773 / HA RK 12-54
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 januari 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die zich in een strafzaak bevond. Het verzoek was gericht tegen de rechter die de zaak behandelde, met als argumenten dat er vermeend contact was geweest tussen de rechter en de stiefmoeder van de aangeefster, en dat de rechter een persoonlijke kruistocht met racistische insteek zou voeren. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking feitelijke grondslag miste. De verzoeker had geen bewijs geleverd voor zijn beweringen over het contact tussen de rechter en de stiefmoeder, en de rechter had verklaard dat zij geen contact had gehad met de stiefmoeder. Bovendien werd gesteld dat de rechter niet in de wraking berustte en dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechter niet objectief zou zijn geweest in de behandeling van zijn zaak. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, waarbij de voorzitter en de oudste rechter afwezig waren, en de beschikking werd ondertekend door de jongste rechter met de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 25 januari 2012
Zaaknummer: 394773
Rekestnummer: HA RK 12-54
Parketnummers: 10/661362-10, 10/663141-11, 10/741278-10 (verw.) en TUL 10/651151-08
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
thans preventief gedetineerd in [naam P.I.],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam rechter], senior-rechter in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 25 januari 2012 is door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, van welke kamer de rechter als voorzitter optrad, behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaken onder de hierboven genoemde parketnummers.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de hiervoor omschreven strafzaken, met name van de volgende stukken:
- de processen-verbaal van de zittingen van 22 maart 2011 en van 25 januari 2012 en
- het wrakingsverzoek, zoals dat door verzoeker op schrift is gesteld en aan de rechter ter zitting van 25 januari 2012 is overhandigd.
Ter zitting van de wrakingskamer van 25 januari 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, de rechter en de officier van justitie mr. R.J.A. Segerink.
Verzoeker en de rechter hebben ieder hun standpunt nader toegelicht, waarbij verzoeker de gronden van zijn verzoek nog heeft aangevuld.
Desgevraagd heeft verzoeker nadrukkelijk verklaard dat het wrakingsverzoek zich uitsluitend richt op de rechter, [naam rechter].
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven:
2.1.1
Ik verzoek behandeling van mijn strafzaak door middel van objectieve rechtspraak en niet met persoonlijke toestanden jegens mijn persoon vanwege de rechter. Ik verzoek de zaak niet door haar te laten behandelen om de volgende redenen:
2.1.2
Ik betwist de objectiviteit van de rechter, als gebleken is op 11 maart 2011. Opeens was de stiefmoeder van de aangeefster ter zitting aanwezig, waartegen ik meerdere malen schriftelijk heb aangegeven dat deze stiefmoeder zich schuldig maakt aan kindermishandeling. Ik heb hier ook over verklaard bij de rechter-commissaris en brieven over geschreven aan de officier van justitie op 7 januari en 22 januari 2011. Toch heeft de rechter buiten mij en de zaak om contact gehad met deze stiefmoeder en zodoende is de behandeling van deze zaak verre van objectief behandeld door de rechter. Hoe komt anders deze stiefmoeder ineens op de zitting d.d. 11 maart 2011. Ikzelf was niet eens van de zitting op de hoogte totdat ik op de dag zelf opeens op transport naar de zitting werd gesteld.
2.1.3
De rechter heeft bij de behandeling in de raadkamerzitting van 7 december 2010, waar de vordering tot mijn gevangenhouding voor de eerste dertig dagen werd behandeld, verzwegen dat de politierechter op de zitting van 4 oktober 2010 die zaak naar de meervoudige kamer had verwezen. Ik was namelijk vrij op 12 augustus 2010 in afwachting van bedoelde zitting van 4 oktober 2010. Tegen mijn advocaat van destijds, [naam advocaat], heb ik nu aangifte gedaan (diefstal - intentie daartoe - auteursrechten, etc etc) en een klacht bij de Raad voor Discipline ingediend. De rechter heeft vriendjespolitiek lopen doen.
2.1.4
Ook blijkt uit andere zittingsverbalen dat de rechter een heleboel stukken (m.n. kindermishandeling), welke ik voor het strafdossier/strafzaak heb gestuurd en officieel ingediend heb, uit de strafzaak houdt. Ik ben het hier niet mee eens.
2.1.5
Hoe, wat en wanneer gaat de rechtbank deze ontstane toestanden, met opzet doorlopend veroorzaakt, jegens mijn persoon rechtzetten, herstellen en/of er iets aan doen in plaats van deze persoonlijke kruistocht met een racistische insteek?
2.1.6
Er is geen toetsing geweest van mijn plaatsing in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) ter onderzoek. Ik ben door de rechter-commissaris geplaatst in het PBC, zonder toetsing. De rechter heeft de plaatsing overgedragen aan de rechter-commissaris, die moet toetsen. Dat is noodzakelijk en dat is niet gebeurd.
2.1.7
Tot op heden heb ik de op schrift gestelde conclusie van het PBC niet gezien en niet gekregen. Ik heb er herhaaldelijk om gevraagd bij mijn advocaat, maar kreeg deze niet. Dat is één van de redenen waarom ik geen advocaat meer wens; alles moet via hem en ik voel mij slachtoffer.
2.1.8
Ik verzoek opheldering, objectieve rechtspraak (met andere woorden: dan zat ik niet eens vast. Ik was al zeven jaar vrij en nu zit ik aldoor al vast gedurende 15 maanden, bijna anderhalf jaar dus, in de gevangenis. Wat is dit?) in de lopende strafzaak. Ik verzoek verwijdering van de rechter door welke niet-objectiviteit vele zaken voor velen compleet ellende geworden zijn thans.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft deels de feitelijke grondslag van het verzoek bestreden en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van een rechter kan opleveren. Voor zover van belang voor de beoordeling van het wrakingsverzoek zal hetgeen de rechter heeft aangevoerd hierna onder de beoordeling worden weergegeven.
3. De ontvankelijkheid van het verzoek
3.1
De feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, waren verzoeker bekend op 22 maart 2011. De bezwaren van verzoeker betreffen de handelwijze van de rechter op of voor 22 maart 2011.
3.2.
De wrakingskamer begrijpt het verzoek aldus, dat verzoeker er bezwaar tegen heeft dat diezelfde rechter de zaak vandaag weer inhoudelijk behandelt. Wegens de door verzoeker aangevoerde bezwaren is verzoeker van mening dat de rechter vandaag niet opnieuw de zaak kan behandelen. Dat maakt dat verzoeker ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Verzoeker heeft aangevoerd dat op de zitting van 11 maart 2011 de stiefmoeder van aangeefster aanwezig bleek te zijn, zonder dat hij daarvan wist en hij leidt daaruit af dat de rechter buiten hem en de zaak om contact heeft gehad met de stiefmoeder.
Desgevraagd heeft de rechter verklaard dat zij geen contact heeft gehad met de stiefmoeder, noch met de aangeefster en dat de stiefmoeder voor die zitting is opgeroepen door de officier van justitie, nadat de rechtbank had besloten bij vervroeging uitspraak te doen met het oog op de plaatsing van verzoeker in het PBC. Niet is aannemelijk geworden dat een dergelijk contact heeft plaatsgevonden zodat de wraking voor wat betreft deze grond feitelijke grondslag mist.
4.3
Verzoeker heeft voorts als grond voor wraking aangevoerd dat de rechter bij de behandeling van de vordering tot gevangenhouding van 7 december 2010 heeft verzwegen de zitting van de politierechter 4 oktober 2010, waarbij de zaak was verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechter kan zich - naar zij aan de wrakingskamer heeft meegedeeld - niet herinneren of dat toen in raadkamer aan de orde is geweest.
Wat er verder ook van zij, de aangevoerde verzwijging levert geen grond voor wraking op, want die getuigt niet van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker als verdachte, of van een gebrek aan onpartijdigheid.
4.4
Verzoeker heeft voorts aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat door hem ingezonden brieven en stukken door de rechter worden geweigerd en niet aan het dossier worden toegevoegd.
De rechter heeft dit betwist en heeft daarbij verwezen naar het proces-verbaal van de zitting van 22 maart 2011.
Genoemd proces-verbaal houdt hieromtrent het volgende in:
".......
De voorzitter deelt verder mede dat de rechtbank onlangs een brief van de verdachte heeft ontvangen, welke gevoegd zal worden in het dossier. De voorzitter zegt de verdachte dat de rechtbank iedere volgende brief, waarin de verdachte zich uitlaat over de onderhavige zaken aan hem retour zal sturen, nu de rechtbank slechts acht kan slaan op hetgeen ter zitting wordt behandeld. De voorzitter merkt daarbij op dat het de verdachte uiteraard vrij staat de rechtbank op de terechtzitting te informeren over zijn standpunt.
......."
Gezien het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat er in deze gang van zaken geen aanwijzing is te vinden voor een vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker, dan wel voor de naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor een dergelijke vooringenomenheid, of voor een gebrek aan onpartijdigheid..
4.5
Verzoeker verwijt de rechter dat zij een persoonlijke kruistocht met racistische insteek voert jegens verzoeker.
De rechter heeft meegedeeld dat hiervan geen sprake is en dat zij zich in dit verwijt niet herkent.
Door verzoeker is niets feitelijks aangevoerd dat dit verwijt jegens de rechter kan dragen. Het verzoek mist derhalve in dit opzicht feitelijke grondslag.
4.6
Verzoeker heeft ook aan de wraking ten grondslag gelegd dat het bevel tot zijn plaatsing in het PBC niet door de rechter-commissaris in strafzaken is getoetst en dat de rechtbank die plaatsing ook moet toetsen.
De rechter heeft hieromtrent - kort samengevat - meegedeeld dat de plaatsing van verzoeker in het PBC op de terechtzitting van 22 maart 2011 in aanwezigheid van verzoeker is behandeld en dat de ten aanzien van plaatsing van verzoeker in het PBC voorgeschreven vormen in acht zijn genomen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 22 maart 2011 blijkt dat verzoeker als verdachte op die zitting is gehoord ten aanzien van het voornemen van de strafkamer tot plaatsing van verzoeker in het PBC ter observatie. Nadat verzoeker daaromtrent was gehoord, heeft de rechtbank beslist tot die plaatsing en is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om die plaatsing organisatorisch te regelen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat de rechter-commissaris die plaatsing niet ook zelf heeft getoetst, is geen verwijt aan de gewraakte rechter en kan derhalve evenmin tot wraking leiden.
4.7
Tenslotte heeft verzoeker als grond voor de wraking aangevoerd dat hem niet de rapportage van het PBC is verstrekt.
De rechter heeft hierover meegedeeld dat - als gebruikelijk - een afschrift van de rapportage is toegezonden aan [naam advocaat], die toen voor hem als advocaat optrad.
Enige afwijking van de formele en gebruikelijke gang van zaken ten aanzien van de verschaffing van een rapport over de verdachte is niet aannemelijk geworden. Het verwijt van verzoeker is ongegrond.
De rechter heeft verklaard dat de inhoud van de PBC-rapportage nog ter zitting behandeld moet gaan worden en dat waar nodig de rapportage nog aan verzoeker zal worden verstrekt dan wel op andere wijze aan hem bekend zal worden gemaakt. De omstandigheid dat verzoeker de rapportage niet van zijn (toenmalige) advocaat heeft ontvangen levert geen grond op voor wraking van de rechter.
4.8
De wraking is ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
5. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 25 januari 2012 door mr. P.H. Veling, voorzitter,
mr. A.N. van Zelm van Eldik en mr. W.P. Sprenger, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2012 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
De voorzitter en de oudste rechter zijn afwezig, om welke reden deze beschikking door de jongste rechter met de griffier is ondertekend.