vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 376410 / HA ZA 11-918
Vonnis van 25 januari 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te Rotterdam, en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2].,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. B.S. Janssen,
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging
MIROFROZEN ENTERPRISES LIMITED, gevestigd te Nicosia, Cyprus, mede kantoorhoudende te Athene, Griekenland, en
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging
[gedaagde 2]
gevestigd te New York, Verenigde Staten,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “[eiseres 1]” respectievelijk “[eiseres 2]” en “[gedaagde 1]” respectievelijk “[gedaagde 2]”.
Waar eiseressen gezamenlijk worden bedoeld, worden zij aangeduid als “[eiseres 1] c.s.”. Waar gedaagden gezamenlijk worden bedoeld worden zij aangeduid als “[gedaagde 1] c.s.”.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 14 december 2010;
- de akte houdende overlegging productie aan de zijde van [eiseres 1] c.s.;
- de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 28 september 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- twee faxberichten van mr. Te Pas d.d. 8 december 2011, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 13 december 2011;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de akte tot wijziging van eis aan de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
- de aantekeningen ten behoeve van comparitie van partijen aan de zijde van [eiseres 1] c.s..
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Oceanic Container Lines (hierna: OCL) verricht expeditiewerkzaamheden. Tot 1 september 2008 was OCL onderdeel van [eiseres 1]. Per 1 september 2008 is OCL onderdeel geworden van [eiseres 2].
2.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn gelieerde vennootschappen. [gedaagde 2] is de hoofdvestiging in Amerika, terwijl [gedaagde 1] de lokale vestiging in Griekenland is.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiseres 1] c.s. vordert – verkort weergegeven - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde 1] c.s., althans [gedaagde 1], althans [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen om aan [eiseres 1] c.s., althans aan [eiseres 1], althans aan [eiseres 2] te betalen
- € 67.817,20 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente,
- € 6.781,72 te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede
- € 1.788, te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van [gedaagde 1] c.s., althans [gedaagde 1] althans [gedaagde 2], in de kosten van de procedure en in de nakosten.
[eiseres 1] c.s. legt aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag.
- OCL heeft in 2008 expeditiewerkzaamheden verricht voor [gedaagde 1] althans [gedaagde 2] met betrekking tot diverse zendingen lege yoghurtcups die vanuit Europa naar New York moesten worden verscheept;
- voor haar werkzaamheden heeft OCL verschillende facturen gestuurd. Een aantal facturen ten bedrage van totaal € 67.817,20 is echter onbetaald gelaten;
- [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn beiden gehouden om voor betaling van de facturen zorg te dragen en zijn hoofdelijk aansprakelijk daarvoor;
- de Fenex-voorwaarden zijn toepasselijk op de overeenkomst tussen partijen. Op basis van artikel 18, lid 2, van de Fenex-voorwaarden maakt [eiseres 1] c.s. aanspraak op 10 % administratiekosten ad € 6.781,72;
- [eiseres 1] c.s. heeft buitengerechtelijke kosten gemaakt, welke op grond van het rapport Voorwerk worden begroot op € 1.788,--.
3.2. [gedaagde 1] c.s. heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- onduidelijk is wie van eiseressen iets te vorderen heeft van wie van gedaagden;
- de Fenex-voorwaarden zijn niet van toepassing;
- de vordering in conventie dient te worden verrekend met de vordering in reconventie;
- de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten dienen te worden afgewezen.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde 1] c.s. vordert na eiswijziging – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiseres 1] c.s. zal veroordelen
- tot betaling van € 116.137,55 vermeerderd met wettelijke rente;
- tot betaling van de omzetschade geleden door de onrechtmatige daad van
[eiseres 1] c.s. nader op te maken bij staat;
- tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en – bij niet tijdige voldoening – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
[gedaagde 1] c.s. legt aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag.
4.1.1. Bij vonnis d.d. 25 november 2009 heeft de rechtbank te Athene [eiseres 1] c.s. veroordeeld aan [gedaagde 1] c.s. te voldoen het bedrag van € 115.861,80 te vermeerderen met rente en kosten. Van dit vonnis is hoger beroep aanhangig, zodat dit vonnis mogelijk nog niet definitief is.
4.1.2. Dit Griekse vonnis is gebaseerd op de gronden dat op respectievelijk 3 augustus 2008 en 25 maart 2008 [eiseres 1] c.s. een vervoer van een container van [gedaagde 1] c.s. heeft geannuleerd, waardoor [gedaagde 1] c.s. genoodzaakt was de lading per luchtvracht te vervoeren. Hierdoor heeft [gedaagde 1] c.s. schade geleden ten bedrage van
€ 104.014,60. Inclusief de kosten van de douane en andere kosten, welke totaal € 12.122,95 bedroegen, komt de totale schade op een bedrag van € 116.137,55.
4.1.3. [eiseres 1] c.s. heeft [gedaagde 1] c.s. gechanteerd om tot betaling van voormelde luchttransporten over te gaan, waardoor [eiseres 1] onrechtmatig heeft gehandeld. Door de mislukte transporten is de al 30 jaar bestaande relatie met de afnemer afgebroken geraakt, waardoor schade is geleden.
4.2. [eiseres 1] c.s. heeft de reconventionele vordering gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot onbevoegdheid van de rechtbank danwel afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van de procedure.
5. De beoordeling
in conventie
5.1. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn gevestigd in respectievelijk Cyprus en De Verenigde Staten van Amerika, heeft deze zaak een internationaal karakter en dient allereerst de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
Reeds omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de onderhavige procedure zijn verschenen en de rechtsmacht van deze rechtbank niet hebben betwist, is de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van de vordering op grond van artikel 24 EEX-Verordening (Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken).
5.2. Ten aanzien van de vraag welk recht van toepassing is overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen geen rechtskeuze hebben gedaan.
5.3. [eiseres 1] c.s. legt aan haar vordering in conventie ten grondslag een overeenkomst tot het uitvoeren van expeditiewerkzaamheden. Omdat de vordering ziet op expeditiewerkzaamheden uitgevoerd vóór 17 december 2009, dient de rechtbank het toepasselijk recht te bepalen aan de hand van de verwijzingsregels van het EEG-verbintenissenverdrag van 19 juni 1980 (hierna: EVO).
5.4. Bij gebreke van een rechtskeuze wordt de overeenkomst op grond van artikel 4 lid 1 EVO beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Ingevolge lid 2 van artikel 4 EVO wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar (in dit geval:) hoofdbestuur heeft. OCL, onderdeel uitmakend van respectievelijk [eiseres 1] en [eiseres 2], heeft als de partij die de expeditiewerkzaamheden heeft uitgevoerd de meest kenmerkende prestatie verricht. Nu zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] gevestigd zijn in Nederland en aldaar, zo de rechtbank aanneemt, hun hoofdbestuur heeft, is gelet op artikel 4 lid 1 en 2 EVO Nederlands recht van toepassing.
5.5. [eiseres 1] c.s. vordert betaling van openstaande facturen ten bedrage van € 67.817,20. Dat OCL de expeditiewerkzaamheden heeft verricht waar deze facturen betrekking op hebben is niet betwist door [gedaagde 1] c.s.. Evenmin is betwist dat deze facturen nog niet betaald zijn. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is nog door [gedaagde 1] c.s. aangevoerd, dat de betreffende expeditiewerkzaamheden niet naar behoren zouden zijn uitgevoerd. Dit verweer is echter niet met stukken of anderszins onderbouwd. Bovendien heeft [gedaagde 1] geen rechtsgevolgen verbonden aan dit verweer, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan.
5.6. Voor de door OCL uitgevoerde expeditiewerkzaamheden waar de openstaande facturen betrekking op hebben zal aldus betaald dienen te worden. De vraag die vervolgens rijst is wie van eiseressen vorderingsgerechtigd is ten aanzien van welke onbetaald gebleven factuur. Immers, OCL is eerst onderdeel geweest van [eiseres 1] en is – per 1 september 2008 – onderdeel uit gaan maken van [eiseres 2]. Bij dagvaarding is door [eiseres 1] c.s. in dat kader gesteld dat [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben afgesproken dat de gehele vordering bevrijdend betaald kan worden aan [eiseres 1]. Ter comparitie van partijen heeft [gedaagde 1] c.s. ingestemd met bevrijdende betaling aan [eiseres 1], zodat beantwoording van de vraag naar de vorderingsgerechtigheid van [eiseres 1] en [eiseres 2] ten aanzien van de specifieke facturen in het midden kan blijven en voor de beslissing in deze procedure er van zal worden uitgegaan dat [eiseres 1] vorderingsgerechtigd is voor alle facturen.
5.7. De volgende vraag die opkomt is wie van gedaagden gehouden is tot betaling van de openstaande facturen. [eiseres 1] c.s. stelt dat OCL de overeenkomst voor de verschepingen is aangegaan met [gedaagde 2] en heeft gewezen op een e-mailwisseling tussen de heer [persoon 1] van [gedaagde 2] en de heer [persoon 2] van OCL (productie H-2). Deze e-mailwisseling houdt – voor zover thans relevant – het volgende in:
Op 5 mei 2008 stuurt [gedaagde 2] de volgende e-mail naar OCL:
Our client FAGE SA will start again shipments to NYC.
We can work together under following conditions:
(a) Booking through our affiliate company [gedaagde 1] Enterprises,
(b) Invoicing [gedaagde 1] Enterprises,
(c) Terms of payment 40 days (…).
If you are interested please revert with your competitive rates.
Kind regards,
K. [persoon 1]
Op 7 mei 2008 stuur OCL een e-mail naar [gedaagde 2] met – voor zover relevant – de volgende inhoud:
Dear [persoon 3]/[persoon 4],
Please find ou freight offer as enclosed in this message. Awaiting your feedback.
Note on the freight payment terms. We can agree on the 40 days credit (…).
Furthermore, since we are operating under the Dutch Freight Forwarding conditions (FENEX rules) we are entitled to collect all outstandings before delivery of the last containers in case the business is not continued. These are standard trading rules and we cannot divert from this. (…)
With kind regards,
[persoon 2]
De door [persoon 2] doorgestuurde vrachttarieven zijn vervolgens geaccepteerd door [gedaagde 2], waarmee de overeenkomst was gesloten, aldus [eiseres 1] c.s.
De stelling van [eiseres 1] c.s. dat gelet op bovenstaande e-mailwisseling [gedaagde 2] als contractuele wederpartij van OCL dient te worden beschouwd is niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist door [gedaagde 1] c.s., zodat de rechtbank daar van uit zal gaan.
[eiseres 1] stelt dat daarnaast [gedaagde 1] als debiteur valt aan te merken. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiseres 1] c.s. aangevoerd, dat [gedaagde 2] bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft voorgesteld aan OCL dat [gedaagde 1] de boekingen zou doen en dat de rekeningen aan [gedaagde 1] gestuurd zouden worden. Nu in de praktijk de facturen aan [gedaagde 1] werden gezonden en [gedaagde 1] deze facturen ook deels heeft betaald, is [gedaagde 1] eveneens debiteur geworden, aldus [eiseres 1] c.s.. [gedaagde 1] c.s. betwist ter comparitie dat [gedaagde 1] naast [gedaagde 2] debiteur is.
De omstandigheden aangevoerd door [eiseres 1] c.s. acht de rechtbank onvoldoende om uit te concluderen dat [gedaagde 1] als contractuele wederpartij dient te worden aangemerkt, nu [gedaagde 1] de boekingen en betalingen ook als vertegenwoordiger van [gedaagde 2] heeft kunnen uitvoeren. [eiseres 1] c.s. heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht die duiden op een overeenkomst tussen OCL en [gedaagde 1], zodat de rechtbank de vordering jegens [gedaagde 1] zal afwijzen.
5.8. Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [eiseres 1] slechts een vordering heeft op [gedaagde 2]. [gedaagde 2] zal aldus worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres 1] van € 67.817,20 terzake openstaande facturen. Eveneens zal [gedaagde 2] worden veroordeeld tot betaling van wettelijke handelsrente over deze facturen. Ten aanzien van de facturen over de periode van 24 oktober t/m 21 november 2008 wordt de rente gevorderd vanaf 40 dagen na factuurdatum, aangezien op deze facturen een vervaldatum van 40 dagen is opgenomen. Gelet op artikel 119a, lid 1, BW is deze vordering toewijsbaar.
Op de overige facturen, die over de periode van 4 augustus t/m 7 oktober 2008, wordt de wettelijke rente vanaf de factuurdatum gevorderd, nu op deze facturen geen vervaldatum staat genoemd. Dit is niet toewijsbaar, nu artikel 6:119a BW niet in die mogelijkheid voorziet. Gelet op de onder r.o. 5.7 geciteerde e-mailwisseling waarin [gedaagde 2] ten aanzien van de betalingstermijn een voorstel doet (‘Terms of payment 40 days’) welk voorstel door [gedaagde 2] is geaccepteerd (‘We can agree on the 40 days credit’), zal over deze facturen eveneens de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 40 dagen na factuurdatum.
5.9. Ten aanzien van de vordering tot betaling van € 6.781,72 ter zake administratiekosten overweegt de rechtbank als volgt. [eiseres 1] c.s. baseert deze vordering op artikel 18 lid 2 van de Fenex-voorwaarden, waar volgens haar uit volgt dat zij recht heeft op 10% administratiekosten. [gedaagde 1] c.s. betwist niet de uitleg van de betreffende bepaling in de Fenex-voorwaarden, doch wel dat de Fenex-voorwaarden zijn overeengekomen.
Bij de beantwoording van de vraag of de Fenex-voorwaarden van toepassing zijn, dienen de maatstaven te worden aangelegd die in het algemeen gelden bij de totstandkoming van overeenkomsten. De toepasselijkheid van deze voorwaarden kan dus worden aangenomen indien zij door de gebruiker is voorgesteld en door de wederpartij is aanvaard, waaronder begrepen het geval dat de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt met de toepasselijkheid in te stemmen.
[eiseres 1] c.s. heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij een beroep kan doen op de Fenex-voorwaarden gewezen op bovengeciteerde e-mail d.d. 7 mei 2008 waarin OCL uitdrukkelijk melding maakt van de toepasselijkheid van de Fenex-voorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] heeft geprotesteerd tegen het in de e-mail opgenomen aanbod van OCL om de Fenex-voorwaarden op de overeenkomst van toepassing te laten zijn. [gedaagde 2] wordt daarom geacht de toepasselijkheid van deze voorwaarden (stilzwijgend) aanvaard te hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Fenex-voorwaarden op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn. Door die toepasselijkheid is ook de in artikel 18 lid 2 van de Fenex-voorwaarden opgenomen bepaling op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing geworden, zodat de vordering tot betaling van 10% administratiekosten ad € 6.781,72 eveneens zal worden toegewezen. Ook zal worden toegewezen de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum dagvaarding, zijnde 14 december 2010.
5.10. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres 1] c.s. heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres 1] c.s. vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
5.11. Het beroep op verrekening van de vordering in conventie met de gestelde vordering in reconventie zal op hierna aan te voeren gronden niet worden gehonoreerd.
5.12. [gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. Deze worden begroot op:
- vastrecht: € 1.181,--
- verschotten: € 99,74
- salaris advocaat € 1.788,-- (2 punten x tarief € 894,--)
-----------
totaal: € 3.068,74.
5.13. De nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen als hierna vermeld.
in reconventie
5.14. Als meest verstrekkende verweer heeft [eiseres 1] c.s. zich in reconventie beroepen op onbevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank oordeelt over dat verweer als volgt.
5.15. Artikel 27, lid 1, van de EEX-verordening bepaalt dat wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatste is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich onbevoegd verklaard.
5.16. Uit de stellingen van [gedaagde 1] c.s. leidt de rechtbank af dat de rechtbank te Athene op 25 november 2009 vonnis heeft gewezen waarbij [eiseres 1] c.s. is veroordeeld tot betaling aan [gedaagde 1] c.s. van het bedrag van € 115.861,80 vermeerderd met rente en kosten. Tegen dit vonnis is een rechtsmiddel ingesteld en de procedure is nog aanhangig. Nu er zowel voor een Nederlands als een Grieks gerecht een vordering aanhangig is, is aldus sprake van aanhangige procedures waar artikel 27 EEX-Verordening op ziet.
5.17. Het onderwerp van de Griekse procedure, zo blijkt uit stellingen van [gedaagde 1] c.s., betreft hetzelfde onderwerp als het onderwerp van de vordering in reconventie, te weten een vermeend onrechtmatig handelen van [eiseres 1] c.s. betreffende twee geannuleerde transporten in respectievelijk maart en augustus 2008 en de daardoor voor [gedaagde 1] c.s. ontstane schade.
5.18. Gesteld noch gebleken is dat de rechtbank te Athene en de hoger beroep instantie niet bevoegd zijn over de aldaar ingediende vordering te oordelen, zodat de rechtbank uit gaat van de bevoegdheid van de Griekse rechter. Dit betekent dat, gelet op artikel 27, lid 2, van de EEX-Verordening, de rechtbank Rotterdam zich onbevoegd dient te verklaren.
5.19. [gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie. Deze wordt begroot op nihil aan verschotten en op € 2.842,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 1.421,--).
6. De beslissing
De rechtbank
6.1 veroordeelt [gedaagde 2] om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 1] te betalen
- het bedrag van € 67.817,20 (zeggen: zevenenzestigduizend achthonderd zeventien euro en twintig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 Burgerlijk Wetboek vanaf 40 dagen na de respectieve factuurdata tot aan de dag der voldoening;
- het bedrag van € 6.781,72 (zegge: zesduizend zevenhonderd eenentachtig euro en tweeënzeventig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek vanaf 14 december 2010 tot aan de dag der voldoening.
6.2. veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] bepaald op € 3.068,74 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
6.3. veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 131,-- aan nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening, verhoogd met
€ 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt; vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf de datum van de betekening tot aan de dag der voldoening;
6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5. wijst af het meer of anders gevorderde;
6.6. verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
6.7. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] c.s. bepaald op nihil aan verschotten en op € 2.842,-- aan salaris voor de advocaat;
6.8. verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.?
1278