ECLI:NL:RBROT:2012:BV1977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
229801 / HA ZA 04-3523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig handelen van fiscaal adviseur bij emigratie naar België en de gevolgen van koersverlies

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, [eiser 1] en de besloten vennootschap [eiseres 2], Deloitte Belastingadviseurs B.V. aangeklaagd wegens onzorgvuldig handelen in verband met de advisering rondom de emigratie van [eiser 1] naar België. De rechtbank heeft zich in eerdere stadia van de procedure laten voorlichten door een deskundige en heeft vastgesteld dat Deloitte niet tekortgeschoten is in haar advisering over de Keyserlei-structuur en de oprichting van een pensioen-B.V. Echter, Deloitte heeft wel tekortgeschoten in haar advies om een derde als bestuurder van de Belgische vennootschap Aurea Capsa N.V. aan te stellen en het niet adviseren van een contra-verzekering voor de pensioen-B.V.

De rechtbank heeft de schade die eisers hebben geleden als gevolg van deze tekortkomingen geschat. De eisers vorderden een schadevergoeding van € 264.122,77, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een bedrag van € 26.500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van het deskundigenbericht voor de helft door Deloitte moeten worden gedragen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit vonnis is uitgesproken op 18 januari 2012 door mr. Th. Veling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 229801 / HA ZA 04-3523
Vonnis van 18 januari 2012
in de zaak van
1. [eiser 1], mede handelend namens zijn echtgenote [persoon 1],
wonende te Antwerpen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2]
gevestigd te Heerenveen,
eisers,
advocaat mr. J.B. van Rij,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELOITTE BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen zullen hierna eisers en Deloitte genoemd worden. Waar nodig zal onderscheid gemaakt worden tussen [eiser 1] (eiser 1) en de vennootschap (eiseres 2), aangeduid als [eiseres 2]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de loonbepaling ter zake het deskundigenbericht van 25 augustus 2008 op € 17.850,-
- het bevelschrift ter zake de aanvullende schadeloosstelling van 2 maart 2009 op € 3.391,50
- het tussenvonnis van 7 juli 2010 en de daaraan ten grondslag liggende stukken
- de conclusie na tussenvonnis van 22 december 2010, tevens akte verandering van eis
- de conclusie van antwoord na tussenvonnis en eiswijziging van 4 mei 2011
- de akte houdende uitlating producties van 10 augustus 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of Deloitte bij haar advisering aan eisers in 1999 en 2000 heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam adviseur in het kader van de emigratie van [eiser 1] naar België. Daarbij staan twee onderwerpen centraal: de toepassing van de zogenaamde Keyserlei-structuur voor [e[eiseres 2] en de oprichting van een afzonderlijke pensioen-B.V. in verband met de pensioenvoorziening van [eiser 1].
2.2. In dit verband heeft de rechtbank zich in een eerder stadium van de procedure door een deskundige laten voorlichten. Naar aanleiding van het deskundigenbericht heeft de rechtbank bij bovengenoemd tussenvonnis beslist dat Deloitte niet is tekort geschoten door de Keyserlei-structuur als zodanig te adviseren, noch door te adviseren een aparte pensioen-B.V. op te richten. Wel is Deloitte naar het oordeel van de rechtbank tekort geschoten op twee met deze beide adviezen samenhangende punten, te weten voor wat betreft:
i. haar advies een derde (MeesPierson) tot bestuurder te benoemen van de in het kader van de Keyserlei-structuur opgerichte Belgische vennootschap Aurea Capsa N.V. (hierna: Aurea);
ii. het niet adviseren van het afsluiten van een contra-verzekering in het kader van de geadviseerde pensioen-B.V.
2.3. Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank eisers in de gelegenheid gesteld hun schade te specificeren en toe te spitsen op de punten waarop Deloitte is tekort geschoten. Van die mogelijkheid hebben eisers gebruik gemaakt. Zij hebben in dat verband hun eis gewijzigd, in die zin dat zij thans een concreet schadebedrag vorderen (€ 264.122,77), te vermeerderen met een door de rechtbank te bepalen bedrag ter zake van immateriële schade. Deze eiswijziging is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank zal dan ook op de gewijzigde eis recht doen.
2.4. Deloitte heeft uitvoerig op de conclusie van eisers gereageerd. Zij heeft niet alleen de hoogte van de schade betwist, maar ook, onder meer, de relativiteit en het causaal verband (zowel het conditio-sine-qua-non-verband als de toerekening in de zin van artikel 6:98 BW). Ook heeft Deloitte twee beslissingen van de rechtbank ter discussie gesteld.
2.5. De rechtbank overweegt als volgt.
2.6. Cruciaal voor het oordeel dat Deloitte op het in 2.2 onder i genoemde punt is tekort geschoten is het oordeel van de rechtbank dat Deloitte onvoldoende grond had voor twijfel over de vraag of de emigratie van [eiser 1] naar België ook in fiscale zin door de Nederlandse fiscus zou worden geaccepteerd. Zou die twijfel immers gerechtvaardigd zijn geweest, dan kon Deloitte in redelijkheid tot het advies komen een derde als bestuurder van Aurea te benoemen. Dat zou betekenen dat van de hier bedoelde tekortkoming geen sprake is (zie 2.9 en 2.10 van het tussenvonnis van 7 juli 2010). De rechtbank heeft dus niet in deze zin geoordeeld.
2.7. Deloitte heeft bij antwoordconclusie na tussenvonnis betoogd dat de rechtbank dient terug te komen op het in 2.6 bedoelde oordeel. De rechtbank deelt die opvatting niet. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
2.8. Hier aan de orde is de situatie dat van Deloitte verwacht had mogen worden in beginsel te adviseren [eiser 1] zelf in plaats van een derde tot bestuurder van Aurea te benoemen, tenzij Deloitte gegronde twijfel had aan de acceptatie van de emigratie door de fiscus. Te meer nu op zichzelf vast staat dat [eiser 1] nog voor de implementatie van de Keyserlei-structuur naar België was geëmigreerd en dat Deloitte daarvan tijdig op de hoogte was, lag het op de weg van Deloitte die twijfel voldoende feitelijk te onderbouwen. Daaraan doet niet af dat de deskundige in zijn rapport niet heeft gesteld dat Deloitte op dit punt verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft immers wel gewezen op de (feitelijke) aspecten die voor die beoordeling relevant zijn, zulks uitvoerig uitgewerkt in een bijlage bij het rapport. In het verlengde hiervan had van Deloitte verwacht mogen worden aan de hand van de door de deskundige genoemde aspecten te komen met een feitelijke onderbouwing van haar standpunt. Op dit punt moest immers, zo wist ook Deloitte, nog een beslissing van de rechtbank volgen. De rechtbank handhaaft haar beslissing dat Deloitte die voldoende onderbouwing niet heeft gegeven, niet bij antwoordconclusie na deskundigenbericht en ook nu niet bij conclusie na het laatste tussenvonnis. De enkele verwijzing naar hetgeen zij in haar eerdere processtukken had aangevoerd is onvoldoende. Die, op zichzelf tamelijk concrete, stellingen hadden immers grotendeels betrekking op de periode dat kennelijk nog onzekerheid bestond over de verhuizing van [eiser 1] naar Antwerpen. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die Deloitte niet heeft gegeven maar als bij uitstek deskundige partij wel had moeten geven, niet in te zien dat en waarom juist die enkele feitelijke omstandigheden gegronde reden voor twijfel in de hier bedoelde zin zouden rechtvaardigen.
2.9. Hiermee hangt samen de bevinding van de deskundige dat in de adviezen van Deloitte uit 1999 niets valt te lezen over de bij Deloitte levende twijfel omtrent de emigratie van [eiser 1] in fiscale zin. Ook heeft de deskundige opgemerkt dat van Deloitte verwacht had mogen worden [eiser 1] te wijzen op de gevolgen van zijn verhuizing naar Antwerpen voor wat betreft de invulling van de bestuursfunctie van Aurea. In het licht van het hiervoor overwogene zijn ook deze opmerkingen relevant, zeker omdat eisers herhaaldelijk op het ontbreken van deugdelijke voorlichting op dit punt door Deloitte hebben gewezen (zie bijvoorbeeld conclusie van repliek, p. 3 en 6, en het proces-verbaal van comparitie, onder 4). Tegen deze achtergrond had te meer van Deloitte mogen worden verwacht met de benodigde feitelijke onderbouwing van de gestelde twijfel te komen. Dat heeft zij niet gedaan.
2.10. Dit betekent dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat Deloitte is tekort geschoten op het in 2.2 onder i genoemde punt. Zij is gehouden de als gevolg daarvan door eisers geleden schade te vergoeden.
2.11. Van de door eisers gevorderde schadevergoeding bestaat € 17.352,50 uit de managementvergoeding die Aurea aan haar bestuurder MeesPierson verschuldigd is geweest. Waar aangenomen moet worden dat Deloitte de benoeming van deze bestuurder ten onrechte heeft geadviseerd, geldt deze vergoeding in de visie van eisers als schade die door Deloitte vergoed moet worden. Deloitte heeft het bedrag als zodanig niet betwist. Wel heeft zij betwist dat eisers deze schade hebben geleden, nu de managementvergoeding niet door eisers maar door Aurea is betaald. Bovendien heeft volgens Deloitte te gelden dat eisers de aan MeesPierson bestede kosten ook zouden hebben gemaakt als Deloitte niet zou zijn tekort geschoten, omdat eisers voor de meeste van de door MeesPierson verrichte werkzaamheden hoe dan ook een derde zouden hebben ingeschakeld. Op deze verweren hebben eisers bij akte uitlaten producties gereageerd.
2.12. Het eerste verweer slaagt niet. Het gaat hier om schade als gevolg van wanprestatie van Deloitte in haar contractuele verhouding tot eisers. Niet bepalend is daarom dat de managementvergoeding als zodanig door Aurea is betaald. Het gaat erom of aannemelijk is dat eisers per saldo nadeel hebben ondervonden vanwege de inschakeling van MeesPierson als bestuurder, waartoe Deloitte ten onrechte had geadviseerd. Daarbij speelt een rol dat de constructie van Aurea (met MeesPierson als bestuurder) volgens het advies van Deloitte louter is opgezet ten behoeve van het beheer van het vermogen van eisers, zodat op zichzelf reeds aannemelijk is dat de kosten van de inschakeling van MeesPierson uiteindelijk ten laste van eisers zijn gekomen. Tegen deze achtergrond is de enkele stelling van Deloitte dat de kosten van MeesPierson door Aurea zijn betaald een onvoldoende gemotiveerde betwisting van eisers’ stelling dat zij op dit punt schade hebben geleden.
2.13. Voor wat betreft het tweede verweer geldt het volgende. Op zichzelf stelt Deloitte terecht dat de schade moet worden begroot door de werkelijke situatie (gegeven de tekortkoming) te vergelijken met de situatie die zou hebben bestaan als Deloitte niet zou zijn tekort geschoten. Voor het bepalen van de hypothetische situatie zou in dit geval dus moeten worden vastgesteld of en, zo ja, welke kosten eisers gemaakt zouden hebben als [eiser 1] zelf tot bestuurder zou zijn benoemd. Eisers hebben op zichzelf niet betwist dat MeesPierson ook nog andere (administratieve) taken naast de bestuurderswerkzaamheden uitvoerde. Zij hebben echter betwist dat zij daarvoor een derde zouden hebben ingeschakeld. In deze stellingen over en weer ziet de rechtbank aanleiding de schade op dit punt te begroten door middel van een schatting. Niet aannemelijk is immers dat nu nog, meer dan twaalf jaar na dato, met enige mate van zekerheid kan worden vastgesteld hoe eisers zouden hebben gehandeld als MeesPierson niet tot bestuurder zou zijn benoemd. Aannemelijk is enerzijds wel dat eisers als gevolg van de inschakeling enige schade hebben geleden. Deloitte neemt zelf immers aan dat [eiser 1] de bestuurderswerkzaamheden onbezoldigd zou hebben verricht (antwoordconclusie na tussenvonnis, sub 5.9). Anderzijds moet ook aannemelijk worden geacht dat eisers in elk geval voor sommige administratieve werkzaamheden derden zouden hebben ingeschakeld. Van het totaalbedrag aan managementvergoedingen zal de rechtbank bij wijze van schatting een bedrag van
€ 10.000,- beschouwen als schade ten gevolge van de tekortkoming van Deloitte.
2.14. Eisers vorderen voorts een bedrag van € 27.675,77 ter zake van de kosten van Deloitte gemoeid met de begeleiding van eisers in hun contacten met MeesPierson en hun pogingen om MeesPierson als bestuurder van Aurea te doen vervangen. Ter onderbouwing hebben zij een memo van een accountant alsook de desbetreffende facturen van Deloitte overgelegd. Blijkens die memo is de accountant nagegaan in hoeverre de facturen van Deloitte betrekking hebben op “de Keyserlei”. Met Deloitte is de rechtbank van oordeel dat eisers daarmee een te ruim criterium hebben gehanteerd. De advisering van Deloitte ten aanzien van de Keyserlei-structuur als zodanig was immers niet ondeugdelijk. De tekortkoming ziet op het advies een derde als bestuurder aan te stellen toen eenmaal duidelijk was dat [eiser 1] zelf naar België zou emigreren. Een deel van de facturen van Deloitte heeft betrekking op de periode vóór de implementatie van de Keyserlei-structuur en dus ook vóór de betrokkenheid van MeesPierson. Anderzijds is naar het oordeel van de rechtbank wel aannemelijk dat een deel van de met de werkzaamheden van Deloitte gemoeide kosten beschouwd moet worden als schade als gevolg van haar tekortkoming. Niet ter discussie staat immers dat Deloitte na de implementatie van de Keyserlei-structuur betrokken is geweest bij de begeleiding van eisers in hun contacten met MeesPierson. Nu overigens op dit punt een exacte schadebegroting stuit op dezelfde bezwaren als genoemd in 2.13, zal de rechtbank ook in dit geval de schade schatten. Gelet op de door eisers gegeven onderbouwing van hun vorderingen en het hiervoor overwogene, komt de rechtbank op dit punt tot een geschatte schade van € 15.000,-.
2.15. In de derde plaats vorderen eisers een bedrag van € 24.176,50. Volgens hun omschrijving in de conclusie na tussenvonnis heeft dit bedrag betrekking op de kosten gemaakt om van Aurea, de Keyserlei-structuur en Deloitte af te komen. Deze post komt als zodanig niet voor toewijzing in aanmerking. Terecht wijst Deloitte er in haar antwoordconclusie op dat de advisering ten aanzien van de Keyserlei-structuur (waaronder begrepen de oprichting van Aurea) niet ondeugdelijk is geweest. Eisers hebben voorts niet onderbouwd dat zij kosten hebben moeten maken om van Deloitte af te komen, laat staan dat die kosten in causaal verband staan met de (twee) punten waarop Deloitte is tekort geschoten.
2.16. Op één punt geldt echter een nuance. Blijkens de onderbouwing van de in 2.15 bedoelde vordering heeft een deel van het bedrag (€ 2.134,56) betrekking op de kosten die de in 2.14 bedoelde accountant heeft moeten maken. Deze kosten moeten naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als kosten ter vaststelling van de schade (artikel 6:96 lid 2 onder b BW). Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat het op zichzelf redelijk was een accountant in te schakelen. De hier bedoelde kostenpost is echter niet in volle omvang redelijk. De accountant heeft, mogelijk op basis van een instructie van eisers, bij zijn onderzoek immers een te ruim criterium gehanteerd. De rechtbank acht een kostenpost van € 1.500,- redelijk.
2.17. De grootste schadepost bestaat volgens eisers uit koersverliezen. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat voor het aannemen van causaal verband met de tekortkoming van Deloitte in elk geval vereist is dat aannemelijk is dat eisers eerder tot verkoop van aandelen zouden zijn overgegaan als niet een derde tot bestuurder was benoemd. De rechtbank heeft dat op zichzelf aannemelijk geoordeeld. Evenwel heeft de rechtbank ook overwogen dat daarmee het causaal verband nog niet vast staat, en zij heeft ter zake haar beslissing aangehouden tot na de nadere conclusiewisseling. Ook heeft de rechtbank eisers uitdrukkelijk geïnstrueerd gemotiveerd in te gaan op de omvang van de hier bedoelde schadepost.
2.18. Bij conclusie na tussenvonnis hebben eisers, kennelijk ter onderbouwing van het gestelde causale verband, aangevoerd dat sprake was van een verwevenheid tussen Deloitte en MeesPierson, dat [eiser 1] niet voor vermogensbeheer door een derde op discretionaire basis zou hebben gekozen als Deloitte niet zou zijn tekort geschoten en dat eisers sinds december 2000 diverse keren bij Deloitte en MeesPierson hebben aangedrongen op verkoop van de Amerikaanse aandelen. Ter onderbouwing van de hoogte van de schade hebben eisers een brief overgelegd[bedrijf 1]jf 1] van 2 januari 2008, waarin deze, kort gezegd, ingaat op het resultaat van Aurea vanaf de oprichting tot aan haar liquidatie in 2002. Deloitte heeft de stellingen van eisers uitvoerig betwist.
2.19. Naar het oordeel van de rechtbank moet de onderhavige vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Ter toelichting wijst de rechtbank op het volgende.
2.20. Voorop gesteld moet worden dat Deloitte in deze procedure van aanvang af (gemotiveerd) heeft betwist dat eventuele koersdalingen van de beleggingen van Aurea kunnen worden beschouwd als schade van eisers die het gevolg is van een tekortkoming van Deloitte. Al bij tussenvonnis van 28 februari 2007 heeft de rechtbank uitdrukkelijk overwogen dat nog niet vast staat dat sprake is van schade als gevolg van het feit dat MeesPierson later tot verkoop van de desbetreffende aandelen is overgegaan, in verband waarmee de rechtbank eisers in de gelegenheid heeft gesteld ter comparitie inzicht te geven in de beweerdelijk geleden schade. Ter voorbereiding op de comparitie hebben eisers vervolgens een A4 overgelegd, waarop weergegeven een opstelling van het (negatieve) resultaat van Aurea over 2001. Ten slotte hebben eisers, na de uitdrukkelijke instructie van de rechtbank bij tussenvonnis van 7 juli 2010, eerder genoemde brief van [bedrijf 1] overgelegd.
2.21. Mede in het licht van de al eerder door Deloitte gegeven betwisting acht de rechtbank de door eisers geboden onderbouwing onvoldoende. Het enkele feit dat het resultaat van Aurea negatief was, ook als dat negatieve resultaat het gevolg was van onfortuinlijk verlopen beleggingen, betekent niet dat dit resultaat beschouwd kan worden als schade ten gevolge van de tekortkoming van Deloitte. Dat is zelfs niet zo als zou moeten worden aangenomen, zoals de rechtbank heeft gedaan, dat eisers de onderhavige Amerikaanse aandelen in december 2000 zouden hebben verkocht als niet MeesPierson maar [eiser 1] zelf bestuurder was geweest. Ten minste is vereist dat eisers in enige mate inzicht zouden hebben geboden in de resultaten van de beleggingen die zij in dat (hypothetische) geval als alternatief zouden hebben gerealiseerd. Daarbij wijst de rechtbank er op dat de Keyserlei-structuur – waartoe Deloitte op goede grond heeft kunnen adviseren, zo heeft de rechtbank al geoordeeld – juist bedoeld was voor beleggingen in aandelen. Dat eisers voorheen belegden in obligaties doet, gegeven de implementatie van de Keyserlei-structuur, dus niet ter zake, nog daargelaten dat van eisers ook in dat geval verwacht had mogen worden het nodige te stellen over de resultaten van (hypothetische) beleggingen in obligaties. Ter zake de resultaten van die alternatieve beleggingen hebben eisers echter niets gesteld. In dit verband wijst de rechtbank er ook op dat het niet op voorhand zonneklaar is dat juist de beleggingen in de onderhavige Amerikaanse aandelen tot aanmerkelijk verlies leidden, terwijl beleggingen in andere aandelen in dezelfde periode tot een beter resultaat zouden hebben geleid. In elk geval hebben eisers ook op dat punt niets gesteld.
2.22. Bij dit alles moet ook worden bedacht dat, nogmaals, de advisering van de Keyserlei-structuur als zodanig niet ondeugdelijk was, en dat de tekortkoming louter ziet op het advies een derde als bestuurder aan te stellen. Het is vervolgens die bestuurder geweest die al dan niet adequaat heeft gereageerd op wensen van eisers ten aanzien van bepaalde beleggingen, hetgeen in de visie van eisers heeft bijgedragen aan negatieve resultaten. Eventuele tekortkomingen van die bestuurder kunnen niet zonder meer voor rekening van Deloitte worden gebracht. Met andere woorden: het verband tussen de tekortkoming van Deloitte en de eventuele schade is hoe dan ook ver verwijderd.
2.23. Ter zake de in 2.2 onder ii bedoelde tekortkoming hebben eisers bij conclusie na tussenvonnis gesteld dat zij geen materiële schade hebben geleden omdat [eiser 1] en zijn echtgenote in de afgelopen periode niet zijn komen te overlijden. Wel stellen zij gevoelsschade te hebben geleden, omdat zij als gevolg van de fout van Deloitte geen rust en financiële zekerheid hebben ervaren. Zoals eisers zelf ook aangeven, strekt hun vordering op dit punt dus tot vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Op zichzelf behoeft niet te worden betwijfeld dat [eiser 1] en zijn echtgenote last hebben gehad van de onderhavige fout van Deloitte, maar voor toewijzing van immateriële schadevergoeding is dat niet voldoende. Er is meer nodig om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon (artikel 6:106 lid 1 onder b BW) dan enkel meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat meerdere is niet gesteld of gebleken.
2.24. Per saldo is de vordering dus toewijsbaar tot een bedrag van € 26.500,-.
2.25. De wettelijke rente is als gevorderd toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding, behoudens voor zover de schadevergoeding betrekking heeft op de in 2.16 bedoelde kosten. Van die kostenpost is Deloitte pas bij conclusie na tussenvonnis van 22 december 2010 op de hoogte gesteld. Over het bedrag van € 1.500,- is de wettelijke rente daarom vanaf die datum toewijsbaar.
2.26. Bij antwoordconclusie na tussenvonnis heeft Deloitte gesteld dat [eiser 1] geen schade heeft geleden, zodat in elk geval zijn vordering moet worden afgewezen. De rechtbank honoreert dat verweer niet. Uit de processtukken wordt genoegzaam duidelijk dat [eiser 1] en [e[eiseres 2] vrijwel steeds gezamenlijk zijn opgetrokken en dat Deloitte in haar werkzaamheden niet steeds onderscheid heeft gemaakt tussen beide eisers. Aannemelijk is daarom dat zij beiden in elk geval een deel van de schade hebben geleden. Uit dit gezamenlijke optrekken moet bovendien worden afgeleid dat [eiser 1] en [e[eiseres 2] gezamenlijk één uit de onderhavige rechtsverhouding voortvloeiend vorderingsrecht hebben (artikel 6:15 lid 1 BW). Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat een betaling van Deloitte jegens een van beide eisers heeft te gelden als (in zoverre) bevrijdend jegens de andere eiser (vergelijk artikel 6:16 BW). Dit hebben eisers zelf ook in hun akte uitlaten producties zo gesteld. Zekerheidshalve zal hiermee in het dictum rekening gehouden worden.
2.27. Beide partijen worden al met al deels in het gelijk gesteld. Weliswaar is van de door eisers aan het adres van Deloitte gemaakte verwijten lang niet alles overeind gebleven, maar niet gezegd kan worden dat de uiteindelijk vastgestelde tekortkomingen van Deloitte of de toewijsbare schadevergoeding verwaarloosbaar klein zijn. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit betekent ook dat beide partijen ieder de helft van de kosten van het deskundigenbericht behoren te dragen. Nu de kosten (in totaal € 21.241,50) door eisers zijn voorgeschoten, betekent dit dat Deloitte zal worden veroordeeld de helft daarvan aan eisers te betalen.
3. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt Deloitte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen, in die zin dat als Deloitte aan de een betaalt zij in zoverre jegens de ander zal zijn bevrijd, het bedrag van € 26.500,- (zegge: zesentwintigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 25.000,- vanaf 14 december 2004 en over € 1.500,- vanaf 22 december 2010 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Deloitte in de helft van de kosten van het deskundigenbericht, begroot op
€ 10.620,75, te voldoen aan eisers, in die zin dat als Deloitte aan de een betaalt zij in zoverre jegens de ander zal zijn bevrijd;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de kosten van het deskundigenbericht voor het overige voor rekening van eisers komen;
compenseert voor het overige de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.(
1980/1694