ECLI:NL:RBROT:2012:BV1975

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
375588 / HA ZA 11-798
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid accountant bij toerekenbare tekortkoming en zorgplicht in overnameprocedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, wonende te Bergschenhoek, een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, waaronder een besloten vennootschap en een accountant, in verband met een geschil over de overname van aandelen in een vennootschap. De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kern van het geschil draait om de aansprakelijkheid van de accountant voor een toerekenbare tekortkoming in de zorgplicht tijdens de overnameprocedure. Eiser had in januari 2005 een intentieverklaring gestuurd naar gedaagde 2, waarin afspraken waren gemaakt over de overname van aandelen. Echter, eiser heeft nagelaten om tijdig een due diligence onderzoek te laten uitvoeren, wat volgens de arbiter in een eerdere procedure voor risico van eiser kwam. De Raad van Tucht had eerder een klacht van eiser tegen gedaagde 2 gegrond verklaard, wat de basis vormde voor de vordering in deze civiele procedure. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 199.321,66, plus bijkomende kosten. Gedaagden voerden verweer en stelden dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet uitvoeren van de due diligence. De rechtbank oordeelde dat gedaagde 2 tekortgeschoten was in zijn zorgplicht en dat deze tekortkoming aan gedaagde 1 kon worden toegerekend. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast om de situatie te bespreken en de schade te beoordelen. De uitspraak werd gedaan op 18 januari 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 375588 / HA ZA 11-798
Vonnis van 18 januari 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
eiser,
advocaat mr. G. Barendregt,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1].,
gevestigd te Hoofddorp,
2. [gedaagde 2],
wonende te Bleiswijk,
gedaagden,
advocaat mr. N.E.N. de Louwere.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden hierna aangeduid als [gedaagde 1] resp. [gedaagde 2] en gezamenlijk ook wel als [gedaagden]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.
2.1. [g[bedrijf 1]f 1]., is gedurende een aantal jaren het vaste accountantskantoor van [eiser] geweest. [gedaagde 2] is werkzaam als accountant bij [gedaagde 1].
2.2. [eiser] is in oktober 2004 in onderhandeling getreden met de heer [persoon 1], toenmalig [bedrijf 2]aar van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]), over de overname van [bedrijf 2]. Op 25 november 2004 heeft [eiser] de heer [persoon 1] laten weten dat hij in beginsel en onder voorwaarden een prijs van € 100.000,00 voor de aandelen in het kapitaal van de vennootschap redelijk vond. Op 10 december 2004 heeft de heer [persoon 1] [eiser] bericht dat hij akkoord ging met het voorstel van [eiser].
2.3. Op enig moment in december 2004 heeft [eiser] contact opgenomen met [gedaagde 2], waarbij de overname van de onderneming aan de orde is geweest. [gedaagde 2] heeft [eiser] vervolgens een concept-intentieverklaring gestuurd.
2.4. In januari 2005 heeft [eiser] [gedaagde 2] een door hem en de heer [persoon 1] op 13 december 2004 ondertekende intentieverklaring gestuurd. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 1
1. Partijen spreken hierbij de intentie uit te komen tot een overdracht van alle aandelen in de vennootschap aan [[eiser]].
2. Zij verbinden zich serieus en voortvarend om te trachten met elkaar tot overeenstemming te komen over de in lid 1 genoemde overname door [[eiser]].
3. Partijen verbinden zich voorts de onderhandelingen niet lichtvaardig af te breken. [[eiser]] zal de onderhandelingen echter steeds kunnen afbreken, wanneer hij niet kan instemmen met de door [[bedrijf 2]] voorgestelde prijs of (overige) voorwaarden van overname. (…)
Artikel 5
Partijen hebben gesproken over een koopprijs van E 100.000,00 (zegge: honderduizend euro), (machines E 30.000,00 + 10 x winst E 25.000,00 + voorraad E 10.000,00 + verschil debiteuren/crediteuren E 35.000,00), deze is onder de volgende voorwaarden bepaald:
- Binnen drie maanden na ondertekening van deze overeenkomst vindt er in opdracht van [[eiser]] een due dilligence plaats door medewerkers van [bedrijf 1]. Indien de uit deze due dilligence volgende correcties meer bedragen dan E 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) dan wordt dit gecorrigeerd op de koopprijs.
- De aandelen worden niet eerder geleverd na uitvoering en rapportage van de due dilligence. (…)”
2.5. [eiser] is in januari 2005 gestart met de feitelijke exploitatie van de onderneming. In dat kader heeft hij onder meer een nieuwe huurovereenkomst gesloten en nieuwe prijsafspraken gemaakt met afnemers.
2.6. In juli 2005 is aan [eiser] de concept jaarrekening van [bedrijf 2] over 2004 overhandigd. Naar aanleiding daarvan hebben tussen [eiser] en de heer [persoon 1] diverse gesprekken plaatsgevonden over de overname van de aandelen en de daarvoor te betalen prijs. In december 2005 heeft [eiser] de heer [persoon 1] bericht dat hij af zag van de koop van de aandelen.
2.7. De heer [persoon 1] is vervolgens een arbitrale procedure gestart tegen [eiser]. Bij arbitraal vonnis van 13 augustus 2007 heeft de arbiter [eiser] veroordeeld (onder meer) mee te werken aan de overdracht van de eigendom van de aandelen in [bedrijf 2] tegen een door [eiser] te betalen koopprijs van € 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2005. De arbiter heeft onder meer het volgende overwogen:
“5.3 [eiser] heeft nagelaten vóór 13 maart 2005 opdracht te geven tot een due dilligence onderzoek. De gevolgen daarvan behoren in beginsel voor risico van [eiser] te komen.
5.4 Eén van de gevolgen is dat [eiser], door geen opdracht te geven een due dilligence onderzoek in te stellen, zich niet heeft gehouden aan hetgeen in artikel 1 van de intentieverklaring is overeengekomen. Door de due dilligence achterwege te laten kan niet worden gezegd dat hij serieus en voortvarend heeft getracht om met [persoon 1] tot overeenstemming te komen over de overname.
5.5 Weliswaar wordt in artikel 1 lid 3 gesteld dat [eiser] de onderhandelingen mag afbreken indien hij niet kan instemmen met de door [persoon 1] voorgestelde prijs doch deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat het gaat om onderhandelingen waartoe de uitkomsten van de due dilligence aanleiding geven en waarbij het gaat om correcties op de koopprijs van meer dan € 10.000,--. Slechts indien de due dilligence aanleiding geeft tot zodanige correcties en partijen na serieus en voortvarend onderhandelen geen overeenstemming bereiken over de omvang daarvan zou [eiser] de onderhandelingen kunnen afbreken zonder een schadeloosstelling verschuldigd te zijn.
5.6 Een tweede gevolg van het achterwege laten van het due dilligence onderzoek is dat in beginsel de koopprijs van de aandelen op € 100.000,-- is bepaald. Dat is slechts anders indien dit bedrag op grond van door [eiser] genoemde omstandigheden kennelijk onredelijk en onbillijk zou zijn. Naar het oordeel van arbiter is dit niet het geval.
5.7 De machines die in de Intentieverklaring een waarde worden toegekend van € 30.000,-- zijn blijkens de taxatie van [bedrijf 3] € 119.005,-- waard. Zelfs indien erop in mindering worden gebracht de kosten van de reparaties die [eiser] heeft laten uitvoeren en de machine(s) die hij heeft aangeschaft is de waarde nog steeds aanzienlijk hoger dan de € 30.000,-- waarover partijen in de Intentieveklaring spreken.
5.8 Eind 2004 spraken partijen kennelijk over een gemiddelde winst van circa € 2.500,- per jaar. Over de factor 10 waren partijen het kennelijk eens. Uit de op 6 juli 2005 opgestelde jaarstukken blijkt dat over 2003 een winst is gemaakt van € 1.930,--. In 2004 is een, eind 2004 kennelijk niet voorzien, aanzienlijk verlies geleden. Een due dilligence onderzoek had hiervoor wellicht aanwijzingen kunnen geven, doch [eiser] heeft het risico van een tegenvallend resultaat genomen onder andere door de due dilligence niet plaats te laten vinden. De daaruit voortvloeiende risico’s behoren voor zijn rekening te komen.
5.9 Ook over de werkelijke waarde van de voorraad en het verschil tussen debiteuren en crediteuren zijn partijen het oneens, doch de verschillen zijn niet van dien aard dat op grond van redelijkheid en billijkheid een correctie op de koopprijs van € 100.000,-- is geboden.
5.10 Nu de termijn waarbinnen opdracht voor de due dilligence had moeten worden gegeven – vóór 14 maart 2005 – ruimschoots is verstreken en [eiser] overigens niet heeft aangegeven alsnog opdracht te willen geven tot een dergelijk onderzoek – nog daargelaten of [persoon 1] daarmee zou moeten instemmen – heeft [eiser] de gelegenheid tot het voeren van onderhandelingen over correcties op de koopprijs van € 100.000,-- onbenut gelaten.
5.11 Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat [eiser] de leiding van de onderneming in feite heeft overgenomen sinds begin 2005 en dat hij gehouden is de aandelen in [[bedrijf 2]] over te nemen van [persoon 1] voor een koopprijs van € 100.000,-- (…)”
2.8. [eiser] heeft een klacht ingediend tegen [gedaagde 2] bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-administratieconsulenten te ’s-Gravenhage (hierna: de Raad van Tucht). Bij uitspraak van 18 februari 2010 heeft de Raad van Tucht de klacht gegrond verklaard en [gedaagde 2] de maatregel van een schriftelijke waarschuwing opgelegd. De Raad van Tucht heeft onder meer het volgende overwogen:
“Tussen partijen is niet in geschil dat [[gedaagde 2]] ruim vóór 13 maart 2005 kennis droeg van het feit dat de intentieverklaring, waarvan hij de inhoud had aangeleverd en waarmee hij dus bekend was, door [persoon 1] en [[eiser]] was ondertekend. (…)
[[gedaagde 2]] was derhalve op de hoogte van de (…) in artikel 5 van de ondertekende intentieverklaring opgenomen bepaling, althans had dat moeten zijn. Zodoende wist [[gedaagde 2]] dat [persoon 1] had ingestemd met een door het kantoor van [[gedaagde 2]] uit te voeren due diligence-onderzoek en dat dit onderzoek op grond van voormelde bepaling in beginsel uiterlijk op 13 maart 2005 afgerond doende te zijn.
Gelet op het feit dat [persoon 1] ondanks verzoeken daartoe nalatig bleef in het ter hand stellen van de jaarstukken over 2004 die mede onderwerp hadden moeten zijn van het due diligence onderzoek, had het op de weg van verweerder gelegen de mogelijk kwalijke gevolgen voor [[eiser]] van het verlopen van vorenbedoelde termijn weg te nemen, al was het maar door ([[eiser]] te instrueren om) [persoon 1] er bij brief op te wijzen dat voormelde termijn gelet op diens nalatigheid niet haalbaar was.
Daarenboven verdient opmerking dat de jaarrekening 2004 weliswaar een heel belangrijke bouwsteen is voor een due diligence-onderzoek, maar niet de enige. [[eiser]] beschikte immers over een groot deel van de administratie. Niet gebleken is dat [[gedaagde 2]] naast het (doen) opnemen van de voorraden enig verder begin aan voormeld onderzoek heeft doen aanvangen.
Door zulks na te laten heeft [[gedaagde 2]] jegens [[eiser]] onvoldoende zorgvuldigheid betracht. (…)”
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaa[gedaagden] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van een bedrag van € 199.321,66 alsmede tot betaling van een bedrag van € 2.842,00, een en ander te vermeerderen met rente en met kosten. [eiser] legt aan zijn vordering – zakelijk weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag.
3.2. [gedaagde 2] heeft niet als redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant gehandeld en is aldus tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de adviesrelatie met [eiser], althans heeft aldus onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. [gedaagde 2] heeft allereerst bij de totstandkoming van de intentieovereenkomst onzorgvuldig gehandeld, nu daarin enerzijds wordt gesproken over nog te voeren onderhandelingen, terwijl anderzijds al een koopprijs van € 100.000,-- wordt genoemd. Voorts was niet uitgewerkt hoe de koopprijs in voorkomend geval moest worden aangepast, en waarop de due diligence betrekking zou hebben. [gedaagde 2] heeft in de tweede plaats de hem in de door hem opgestelde intentieverklaring toebedeelde taak om binnen drie maanden een due diligence uit te voeren niet op zich genomen en evenmin [eiser] geadviseerd hiertoe opdracht te geven, terwijl hij wist dat [eiser] sinds 1 januari 2005 feitelijk de onderneming leidde en ook de beschikking had over alle administratieve bescheiden om eventueel onderzoek te verrichten. Daar komt bij dat [gedaagde 2] een zeer afwachtende houding heeft aangenomen met betrekking tot het verkrijgen van de jaarcijfers. [gedaagde 2] heeft [eiser] ten slotte evenmin (tijdig, voor 13 maart 2005) geadviseerd de heer [persoon 1] schriftelijk in gebreke te stellen, de onderhandelingen af te breken en de onderneming niet meer te leiden.
3.3. Het tekortschieten althans onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] moet mede aan [gedaagde 1] worden toegerekend.
3.4. Door het toerekenbaar tekortschieten althans het onrechtmatig handelen van [gedaa[gedaagden] heeft [eiser] schade geleden tot een bedrag van € 199.321,26. [eiser] heeft voorts buitengerechtelijke incassokosten moeten maken, voor een bedrag van € 2.842,00.
4. Het verweer
4.1. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten. [gedaa[gedaagden] hebben daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.2. Van tekortschieten of onrechtmatig handelen is geen sprake. [gedaagde 2] heeft alleen een standaard concept voor een intentieverklaring toegestuurd. [eiser] heeft deze zelf aangepast en getekend. [eiser] heeft nooit opdracht gegeven tot het verrichten van een due diligence, terwijl de heer [persoon 1] geen medewerking verleende. [gedaagde 2] heeft [eiser] in de loop van 2005 regelmatig gewezen op het belang van een due diligence en [eiser] geadviseerd zich terug te trekken uit de dagelijkse leiding van de onderneming, doch tevergeefs.
4.3. [eiser] zal per schadepost het causaal verband moeten bewijzen. De hoogte van de schade wordt betwist.
4.4. De schadevergoedingsplicht van [gedaa[gedaagden] moet worden verminderd in verband met het bepaalde in artikel 6:101 BW.
5. De beoordeling
Toerekenbare tekortkoming
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen [eiser] en [gedaagde 1] een langdurige adviesrelatie bestond, waaruit ook de werkzaamheden van [gedaagde 2] met betrekking tot de overname van (de aandelen in) [bedrijf 2] voortvloeien. Aan de orde is derhalve of [gedaagde 2] in zijn rol als accountant is tekortgeschoten in de nakoming van deze (voortdurende) overeenkomst.
5.2. Voor zover [eiser] betoogt dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten in nakoming van de (hem toebedeelde taak in de) intentieverklaring faalt dit betoog. De intentieverklaring is een overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 2] waaruit geen rechtstreekse taken voor [gedaagde 2] voortvloeien. Nu ook anderszins niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten in een concrete contractuele verplichting, zal de rechtbank beoordelen of sprake is van een tekortkoming ten aanzien van de zorgplicht die voor [gedaagde 1] voortvloeit uit de met [eiser] gesloten overeenkomst (artikel 7:401 BW) en derhalve of [gedaagde 2] heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende accountant mag worden verwacht.
5.3. Wat de uitspraak van de Raad van Tucht betreft, waarnaar [eiser] verwijst ter ondersteuning van zijn betoog dat [gedaa[gedaagden] aansprakelijk zijn, zij het volgende vooropgesteld. Zoals is overwogen in HR 10 januari 2003, NJ 2003, 537 kan het oordeel van de tuchtrechter over het handelen van een beroepsbeoefenaar in een civiele procedure een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar aansprakelijk is. De gegrondheid van de tegen [gedaagde 2] ingediende klacht leidt echter niet zonder meer tot aansprakelijkheid van [gedaa[gedaagden]
5.4. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht en overweegt daartoe als volgt.
5.5. [gedaagde 2] heeft naar aanleiding van een gesprek met [eiser] [eiser] een concept-intentieverklaring gestuurd. In dit concept staat (ook) de hierboven geciteerde bepaling ten aanzien van een binnen drie maanden te verrichten due diligence genoemd. Tijdig voor het verstrijken van deze periode van drie maanden – uit de stellingen van [gedaa[gedaagden] vloeit voort: in januari 2005 – heeft [eiser] [gedaagde 2] een (nader ingevulde en) ondertekende versie van deze intentieverklaring gestuurd. Daarbij kan in verband met hetgeen onder 5.9 wordt overwogen in het midden blijven of [gedaagde 2] dan wel [eiser] (in overleg met [gedaagde 2]) de door [gedaagde 2] gestuurde concept-intentieverklaring nader heeft ingevuld.
5.6. Aldus was [gedaagde 2] ervan op de hoogte – althans behoorde ervan op de hoogte te zijn – dat [eiser] met [persoon 1] was overeengekomen als in de (in ieder geval grotendeels door hem opgestelde) intentieverklaring verwoord en derhalve (onder meer) dat de hoogte van de koopprijs afhankelijk was van een binnen drie maanden door het kantoor van [gedaagde 2] uit te voeren due diligence. Van [gedaagde 2] had, zoals ook uit de uitspraak van de Raad van Tucht blijkt, als redelijk bekwame en redelijk handelende accountant mogen worden verwacht dat hij erop zou toezien dat deze due diligence tijdig zou plaatsvinden. Voor zover, zoals [gedaa[gedaagden] betogen, een due diligence bij gebreke van een tijdige ontvangst van de jaarstukken niet mogelijk was en/of sprake was van een weigering van de verkoper om (anderszins) medewerking te verlenen aan een due diligence, bracht de zorgplicht van [gedaagde 2] mee dat hij (via [eiser]) bij [persoon 1] had aangestuurd op een oplossing in het licht van de intentieverklaring, bijvoorbeeld, zoals [eiser] heeft betoogd, door [persoon 1] in gebreke te stellen, de onderhandelingen af te breken, of bijvoorbeeld door de in artikel 5 van de intentieverklaring opgenomen termijn in overleg met [persoon 1] te verlengen tot de ontvangst van die jaarstukken. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd. Dat, zoals [gedaa[gedaagden] stellen, [gedaagde 2] [eiser] meerdere malen heeft geadviseerd zich terug te trekken uit de dagelijkse leiding van de fabriek in de hoop dat [persoon 1] alsnog de benodigde informatie zou verstrekken, is onvoldoende. [gedaagde 2] behoorde zich te realiseren dat concrete maatregelen getroffen dienden te worden om de belangen van [eiser] veilig te stellen. [gedaagde 2] had die maatregelen in overleg met en ten behoeve van zijn cliënt moeten treffen, dan wel zijn cliënt daarover op niet mis te verstane wijze dienen te adviseren. Indien de cliënt dergelijke maatregelen niettegenstaande het advies van [gedaagde 2] daartoe niet zou hebben willen opvolgen, zou het in de rede hebben gelegen dat [gedaagde 2] dat advies ook schriftelijk zou hebben bevestigd.
5.7. Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals [gedaa[gedaagden] stellen, [eiser] geen opdracht heeft gegeven tot een due diligence. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit uit de op [gedaagde 2] rustende zorgplicht voort dat hij er zelfstandig op diende toe te zien dat tijdig een due diligence zou plaatsvinden, althans dat – zo hij daartoe een opdracht van [eiser] noodzakelijk achtte – hij [eiser] er tijdig en indringend op zou hebben gewezen dat hij daartoe nog een uitdrukkelijke opdracht diende te verstrekken. In hoeverre het gegeven dat [eiser] geen opdracht heeft gegeven tot een due diligence aanleiding is de schade (gedeeltelijk) voor rekening van [eiser] te laten zal aan de orde komen bij de beoordeling van het beroep van [gedaa[gedaagden] op het bepaalde in artikel 6:101 BW.
5.8. [gedaa[gedaagden] hebben gesteld dat [gedaagde 2] [eiser] “in de loop van 2005” meerdere malen heeft gewezen op de noodzaak om gegevens te verstrekken zodat de due diligence kon worden voltooid. Voor zover [gedaa[gedaagden] daarmee willen betogen dat [gedaagde 2] dit vóór 13 maart 2005 (en derhalve voor het verstrijken van de in artikel 5 van de intentieverklaring genoemde periode van drie maanden) heeft geadviseerd, hebben [gedaa[gedaagden] niet aan hun stelplicht voldaan. Dat vloeit immers geenszins uit hun stellingen voort. Veeleer lijkt uit die stellingen, meer in het bijzonder de stelling dat het ging om voltooiing van de due diligence, voort te vloeien dat dit na 13 maart 2005 was. [gedaa[gedaagden] hebben immers gesteld dat na ontvangst van de jaarrekening over 2004, in juli 2005, een eerste analyse is gemaakt, welke analyse kennelijk eerst kon worden voltooid na ontvangst van nadere gegevens. Aan bewijs wordt derhalve niet toegekomen.
5.9. Volgens [gedaagde 2] was de intentieverklaring een standaardmodel, heeft hij dit model gestuurd naar aanleiding van de mededeling van [eiser] dat hij het bedrijf (reeds) had gekocht en heeft [eiser] niet tegen hem gezegd dat hij de intentieverklaring aan [persoon 1] zou toesturen met het verzoek deze te ondertekenen. De rechtbank zal de juistheid van deze stelling (veronderstellenderwijs) tot uitgangspunt nemen. Voornoemde stellingen doen niet af aan het hiervoor besproken oordeel van de rechtbank dat [gedaagde 2] heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende zorgplicht. [gedaagde 2] heeft [eiser] – kennelijk uit eigen beweging – gewezen op het belang van schriftelijke afspraken en in dat verband een standaardmodel gestuurd van een intentieverklaring. Daarmee moet [gedaagde 2] zich ervan bewust zijn geweest dat [eiser] deze aan [persoon 1] zou voorleggen en met hem afspraken zou maken als vastgelegd in dat standaardmodel – aldus zijn advies opvolgend. Met het toesturen van het concept en het vervolgens ontvangen van het getekende exemplaar ervan is voor [gedaagde 2] de zorgplicht ontstaan als omschreven onder 5.6. Daarbij is niet van belang of [gedaagde 2] al dan niet betrokken is geweest bij de (nadere) invulling van het concept. [gedaagde 2] heeft het door hem aan [eiser] overgelegde standaardmodel overgelegd. In essentie bevat dit standaardmodel de afspraken zoals vastgelegd in de door [persoon 1] en [eiser] ondertekende – en aan [gedaagde 2] toegezonden – intentieverklaring, waaronder de bewuste bepaling dat binnen drie maanden een door (thans) [gedaagde 1] uit te voeren due diligence zal plaatsvinden. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat de betrokkenheid van [gedaagde 2] bij de overname van [bedrijf 2] door [eiser] zich niet heeft beperkt tot het toesturen van een standaardmodel intentieverklaring. Zo heeft [gedaagde 2] volgens zijn eigen stellingen de door [eiser] verrichte telling van de voorraden en de toegepaste waardering ervan steeksproefgewijs nagelopen.
5.10. Uit het voorgaande vloeit voort [gedaagde 1] is tekortgeschoten ten aanzien van de zorgplicht die voortvloeit uit de met [eiser] gesloten overeenkomst. Tussen partijen is niet in geschil dat deze tekortkoming zowel aan [gedaagde 2] als [gedaagde 1] kan worden toegerekend.
5.11. Daarmee komt de rechtbank toe aan de gestelde schade en – in dat verband – aan het door [gedaa[gedaagden] betwiste causale verband en het beroep van [gedaa[gedaagden] op het bepaalde in artikel 6:101 BW.
5.12. Volgens [eiser] bestaat de schade uit een vermindering van de waarde van de aandelen van [eiser] in [eiser] Holding, welke vennootschap na het arbitraal vonnis de aandelen in [bedrijf 2] heeft gekocht. In dat verband heeft [eiser] gesteld dat zonder de toerekenbare tekortkoming van [gedaa[gedaagden] de koopprijs zou zijn aangepast naar de reële waarde, althans de koop niet zou zijn doorgegaan. [gedaa[gedaagden] hebben betwist dat een (tijdig uitgevoerde) due diligence zou hebben geleid tot een aanpassing van de koopprijs, waarbij zij onder meer hebben verwezen naar het arbitraal vonnis.
5.13. De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten om te bespreken wat de situatie zou zijn geweest in het geval van een tijdig uitgevoerd due diligence. Daarbij zal onder meer aan de orde komen het causaal verband tussen de tekortkoming van [gedaa[gedaagden] en de gestelde schade. Onder meer zal in dat verband worden besproken:
- in hoeverre waarschijnlijk is dat [eiser] in dat geval zou hebben afgezien van de koop;
- in hoeverre waarschijnlijk is dat [eiser] en [persoon 1] het in dat geval eens zouden zijn geworden over de door [eiser] te betalen koopprijs.
5.14. [eiser] wordt verzocht voorafgaand aan de comparitie aan de rechtbank en de wederpartij toe te sturen:
- een kopie van de kennelijk begin 2005 gesloten huurovereenkomst;
- kopieën van in die periode gesloten contracten met afnemers.
5.15. Ten aanzien van de te houden comparitie overweegt de rechtbank het volgende.
5.16. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld aan de hand van pleitnotities hun standpunten ten aanzien van hetgeen is overwogen onder 5.13-5.15 toe te lichten. Ieder partij zal in de gelegenheid worden gesteld gedurende maximaal 20 minuten te pleiten.
5.17. De onder 5.14 bedoelde bescheiden en eventuele andere bescheiden waarop partijen zich ter comparitie wensen te beroepen, dienen uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - en de wederpartij te zijn toegestuurd.
5.18. In afwachting van de comparitie van partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. F. Damsteegt-Molier in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100 - 125 op dinsdag 22 mei 2012 van 9:00 tot 11:00 uur,
6.2. bepaalt dat [eiser] en [gedaagde 2] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat [gedaagde 1] Adviseurs en Accountans B.V. dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
6.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek,
6.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.
2148/1729(