ECLI:NL:RBROT:2012:BU9987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
390716 / HA RK 11-286
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in huurzaak met betrekking tot vooringenomenheid kantonrechter

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 januari 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker tegen de kantonrechter in een huurzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend omdat de advocaat van verzoeker meende dat de kantonrechter vooringenomen was, nadat deze had geweigerd een uitlating van de advocaat van de gedaagde op te nemen in het proces-verbaal. De advocaat van gedaagde had tijdens de comparitie gesteld dat er sprake was van een bedrijfsruimte, wat de advocaat van verzoeker als relevant beschouwde voor de zaak. De kantonrechter weigerde deze uitlating op te nemen, met de motivatie dat de comparitie niet bedoeld was voor dergelijke erkenningen en dat de kwestie van het huurregime een rechterlijke beslissing vereiste.

De wrakingskamer heeft het dossier van de procedure bestudeerd, inclusief het proces-verbaal van de comparitie en de schriftelijke reactie van de kantonrechter. Tijdens de zitting op 20 december 2011 zijn zowel verzoeker als de kantonrechter verschenen om hun standpunten toe te lichten. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De kantonrechter had de uitlating van de advocaat van gedaagde niet willen opnemen omdat dit niet in de context van de comparitie paste en omdat de vraag welk huurregime van toepassing was, een juridische kwalificatie vereiste.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kantonrechter niet onpartijdig was en dat de omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd, geen aanwijzingen opleverden voor een gebrek aan onpartijdigheid. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing van de kantonrechter om de uitlating niet op te nemen in het proces-verbaal niet de vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigde. De beslissing is genomen door de jongste rechter in aanwezigheid van de griffier, en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 3 januari 2012
Zaaknummer: 390716
Rekestnummer: HA RK 11-286
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. R.S. Namjesky, advocaat te Breda.
strekkende tot wraking van [naam kantonrechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de kantonrechter is in behandeling de door verzoeker als eiser tegen [naam gedaagde] als gedaagde ingestelde civiele vordering, welke procedure als kenmerk heeft 1265316/CV EXPL. 11-45644. In deze procedure heeft op 16 november 2011 ten overstaan van de kantonrechter een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Bij die gelegenheid heeft de advocaat van verzoeker de kantonrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de voormelde procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde comparitie van partijen en de toelichting op het wrakingsverzoek d.d. 17 november 2011.
Verzoeker, zijn advocaat, de kantonrechter, alsmede de gedaagde en haar advocaat, mr. A.J. van Steensel, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zal worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De kantonrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 21 november 2011.
Ter zitting van 20 december 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn advocaat, alsmede de kantonrechter. De advocaat van verzoeker heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht. De kantonrechter heeft aan de hand van schriftelijke aantekeningen haar standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de advocaat van verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven -:
Verzoeker vordert ontbinding van een huurovereenkomst met gedaagde. Ter comparitie heeft de advocaat van gedaagde zich uitdrukkelijk en ondubbelzinnig op het standpunt gesteld dat er sprake was van een bedrijfsruimte; een standpunt dat verder ging dan zijn stellingen in de conclusie van antwoord. Ik heb de kantonrechter bij het opmaken van het proces-verbaal meermalen verzocht deze (rechtens relevante) uitlating in het proces-verbaal op te nemen, hetgeen zij, ondanks herhaalde verzoeken, heeft geweigerd met de mededeling "dat de comparitie van partijen daarvoor niet was bedoeld" en "zij van mening was dat een partij niet aan een dergelijke uitlating ter zitting gehouden kan worden, voordat zij eerst had nagedacht of na had kunnen denken over de (mogelijke) consequentie(s) daarvan". Met deze weigering, de motivering die de kantonrechter daaraan ten grondslag heeft gelegd en haar eerdere uitlatingen omtrent de bewijslastverdeling in de onderhavige zaak, heeft de kantonrechter de objectief gerechtvaardigde schijn gewekt vooringenomen te zijn.
2.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust.
De kantonrechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Zij heeft daartoe - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Ter comparitie ben ik enkel bezig geweest met het bevragen van partijen over de feitelijke gang van zaken bij de totstandkoming van het afgesloten contract. Ik heb mij niet uitgelaten over de bewijslast-/risicoverdeling. Ik was nog niet toe aan het beslissen of feiten wel of niet vaststonden en daarmee ook nog niet aan een voorlopig oordeel over deze zaak.
Ik was het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting aan het dicteren en was bezig met het gedeelte waarin zou worden opgenomen hetgeen verzoeker naar voren had gebracht. Ik had gedicteerd dat de advocaat van verzoeker in het proces-verbaal opgenomen wilde zien dat de advocaat van gedaagde zou hebben erkend dat in deze procedure sprake was van bedrijfsruimte. De advocaat van verzoeker maakte bezwaar tegen deze formulering omdat hij meende dat de advocaat van gedaagde expliciet kenbaar had gemaakt dat zijns inziens een bedrijfsruimte was gehuurd. Ik heb toen toegelicht dat ik de niet uitdrukkelijke betwisting van de advocaat van gedaagde niet als zodanig heb gehoord. Ik heb aan de advocaat van gedaagde gevraagd: "Tenzij u geen bezwaar heeft?" Ik kreeg daar een ontkennend antwoord op. Het is juist, dat ik niet in de door de advocaat van de verzoeker geëiste bewoordingen het standpunt van zijn wederpartij wilde opnemen in het proces-verbaal. Daarnaast geldt dat het antwoord op de vraag of het gehuurde als 'woonruimte' of als 'bedrijfsruimte' moet worden gekwalificeerd zich niet leent voor een 'erkenning'. De vraag welk huurregime van toepassing is, vergt een rechterlijke beslissing. Ik zie de reactie van de advocaat van de gedaagde op dit punt hoogstens als een niet betwisten en ik was van plan om bij het opnemen van de verklaring van gedaagde nader in te gaan op de vraag hoe de reactie van de advocaat van gedaagde was bedoeld. Ik heb ter zitting geantwoord: "Daar komen we straks bij uw verklaring wel op terug". De griffier had ondertussen de door mij gedicteerde zin, zoals hiervoor bedoeld, verwijderd. Toen ik door wilde gaan met het opnemen van de verklaring van verzoeker ben ik gewraakt. Van enige vooringenomenheid of schijn van partijdigheid mijnerzijds is geen sprake.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de kantonrechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
3.4
In essentie is aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de kantonrechter heeft geweigerd de mogelijk voor gedaagde nadelige uitdrukkelijke en ondubbelzinnige uitlating van de advocaat van gedaagde, dat er sprake was van een bedrijfsruimte, (woordelijk) in het proces-verbaal van de zitting op te nemen.
3.5
Vast is komen te staan dat ter comparitie gesproken is over de vraag of de advocaat van gedaagde zich toen en daar inderdaad uitdrukkelijk en ondubbelzinnig op het standpunt heeft gesteld dat het gehuurde geen woonruimte, maar bedrijfsruimte is, zoals door de advocaat van verzoeker gesteld. Aannemelijk is ook geworden dat het verloop van de zitting zodanig was, dat daarover verschil van inzicht kon rijzen. Voorts staat vast dat de gedaagde zich reeds bij conclusie van antwoord op het standpunt heeft gesteld dat zij met verzoeker niet een overeenkomst tot huur van woonruimte, maar een tot huur van bedrijfsruimte is aangegaan.
3.6
Onder deze omstandigheden rechtvaardigt het feit dat de kantonrechter, terwijl zij nog bezig was met het dicteren van de verklaring van verzoeker, niet aanstonds de gestelde uitlating van de advocaat van zijn wederpartij in het proces-verbaal wilde opnemen, niet de vrees voor vooringenomenheid. Daar komt nog bij dat de kantonrechter ter comparitie heeft meegedeeld dat zij op het opgeworpen punt bij het dicteren van de verklaring van de gedaagde nog zou terugkomen. Een en ander klemt temeer nu de beantwoording van de vraag welk huurregime geldt niet, althans niet zonder meer, afhangt van de kwalificatie die een partij daaraan geeft. In dat licht bezien is naar het oordeel van de wrakingskamer ook aan de motivering van die weigering van de kantonrechter geen aanwijzing voor gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter te ontlenen.
3.7
Ten slotte geldt dat de taak van een rechter ter comparitie ook het geven van voorlopige oordelen over een zaak, daaronder begrepen de bewijslastverdeling, en het bespreken van bewijsrisico's, omvat, terwijl het de rechter ook vrijstaat in voorkomende gevallen ter comparitie een bewijsopdracht te geven. Mochten dergelijke (voorlopige) oordelen al op de bewuste zitting zijn gegeven, iets waarover verzoeker en de kantonrechter van mening verschillen, dan kan daarom ook daarin geen rechtvaardiging voor de vrees voor gebrek aan onpartijdigheid worden gevonden.
3.8
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van de kantonrechter, [naam kantonrechter].
Deze beslissing is gegeven op 3 januari 2012 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. R.F. de Knoop, rechters.
Deze beslissing is door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. A. Schut, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door de jongste rechter en de griffier ondertekend.