In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een verzetprocedure tegen een verstekvonnis van 14 december 2011. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. de Lange, hebben verzet aangetekend tegen het vonnis waarin hen werd bevolen een dakopbouw te verwijderen die inbreuk zou maken op het eigendomsrecht van de gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. M.T. Dijkstra. De eisers betwisten de vordering van de gedaagden en stellen dat de overschrijding van de dakopbouw als overbouw in de zin van artikel 5:54 van het Burgerlijk Wetboek moet worden aangemerkt, en daarom niet kan worden afgebroken.
De rechtbank heeft in het incident dat volgde op het verzet, de ontvankelijkheid van de eisers in hun verzet tegen het verstekvonnis beoordeeld. De gedaagden hebben aangevoerd dat het verzet buiten de verzettermijn is ingediend, omdat het verstekvonnis op 28 december 2011 aan de advocaat van de eisers is betekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in persoon op de hoogte zijn gesteld van het verstekvonnis en dat de tenuitvoerlegging nog niet is aangevangen. De rechtbank heeft de eisers de gelegenheid gegeven om feiten te stellen die kunnen leiden tot de conclusie dat zij op 2 januari 2012 nog niet van het vonnis op de hoogte waren.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een akte van de eisers, waarna de gedaagden een antwoordakte kunnen indienen. De beslissing over de incidentele vordering is aangehouden, en de zaak zal opnieuw op de rol komen voor verdere behandeling. Het vonnis is uitgesproken door mr. Th. Veling op 11 juli 2012.