In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de vraag centraal of de levensverzekeraar Nationale-Nederlanden verplicht was om bepaalde informatie te verstrekken aan de verzekeringnemer, [gedaagde]. De rechtbank ontving een verzoek van Nationale-Nederlanden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de interpretatie van de informatieverstrekkingsverplichting zoals vastgelegd in de Regeling Informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998 (RIAV 1998) en de Derde Levensrichtlijn. De partijen waren het erover eens dat er een groot aantal vergelijkbare geschillen was, en dat het in het belang van een efficiënte rechtspraak was om snel duidelijkheid te krijgen over deze juridische vraagstukken.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 14 maart 2012 de onderwerpen benoemd die ter bespreking kwamen in de comparitie van partijen. De rechtbank concludeerde dat Nationale-Nederlanden niet gehouden was om de door [gedaagde] gewenste informatie te verstrekken, op basis van de RIAV 1998. De rechtbank benadrukte dat de wens van [gedaagde] om voorafgaand aan de afsluiting van de overeenkomst op de hoogte te zijn gesteld van de kosten en premies, geen juridische basis had in de geldende wetgeving.
De rechtbank gaf partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de vraag of er in deze procedure sprake was van een schending van de open normen van redelijkheid en billijkheid. De rechtbank stelde dat als partijen niet bereid waren om nadere feiten en omstandigheden te verstrekken, er onvoldoende belang bestond om de prejudiciële vragen te stellen. De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen hun standpunten konden verduidelijken.