ECLI:NL:RBROT:2012:4892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB-12_00967
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding op basis van onrechtmatig besluit in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Hamers, had een schadevergoeding aangevraagd naar aanleiding van een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 22 december 2011 was genomen. Dit primaire besluit wees het verzoek om schadevergoeding van 1 augustus 2011 af. Eiser stelde dat hij schade had geleden door een eerdere beslissing van 2 maart 2000, waarin zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100% en hem een uitkering was toegekend. Hij betoogde dat hij niet op de hoogte was gesteld van deze beslissing en dat er sprake was van samenspanning door medewerkers van verweerder.

De rechtbank oordeelde dat voor het toekennen van schadevergoeding een onrechtmatig besluit vereist is. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser niet voor toewijzing vatbaar was, omdat er geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan ten grondslag lag. De rechtbank stelde vast dat het niet op de juiste wijze bekendmaken van een besluit niet automatisch leidt tot onrechtmatig handelen van het bestuursorgaan. Eiser had in maart 2002 alsnog kennis kunnen nemen van het besluit en had de mogelijkheid om bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiser een separaat bezwaarschrift had ingediend en dat het besluit van 2 maart 2000 in rechte onaantastbaar was geworden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees zij de verzoeken om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Damsteegt, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2012 in de zaak tussen

[Naam] , te [Plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F.J.M. Hamers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. L.J.M.M. de Poel.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om schadevergoeding van 1 augustus 2011 afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 2 maart 2000 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 14 februari 2000 vastgesteld op 80 tot 100% en hem met toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van die datum een uitkering toegekend van 28,00%.
2.
Bij brief van 1 augustus 2011 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor materiële en immateriële schade die hij heeft geleden en nog zal lijden. De schade is volgens eiser in de eerste plaats ontstaan door het besluit van 2 maart 2000. Eiser stelt dat hij dit besluit destijds niet heeft ontvangen en dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door hem niet te informeren dat hij onder artikel 44 WAO was geplaatst. Eiser stelt voorts dat hij op 28 maart 2002 alsnog een bezwaarschrift heeft ingediend, maar dat dit ten onrechte door mr. A. Bosveld is ingetrokken bij brief van 10 december 2002. Eiser is ervan overtuigd dat medewerkers van verweerder hebben samengespannen met mr. Bosveld, teneinde te voorkomen dat zijn toenmalige werkgever zijn loon zou moeten doorbetalen. Zijn werkgever was hiervoor niet verzekerd en dit zou hebben geleid tot het ontslag van een aantal werknemers.
3.
De rechtbank stelt voorop dat als voorwaarde voor het toekennen van schadevergoeding geldt dat sprake moet zijn van een onrechtmatig genomen besluit. Voor zover de vordering is gebaseerd op de vermeende samenspanning door medewerkers van verweerder is het verzoek niet voor toewijzing vatbaar, aangezien hier geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan ten grondslag ligt.
4.
Het niet op de juiste wijze bekendmaken van een besluit heeft tot gevolg dat de bezwaartermijn nog niet is aangevangen. Het kan evenwel niet tot gevolg hebben dat sprake is van onrechtmatig handelen van het bestuursorgaan. Eiser heeft in maart 2002 alsnog kennis kunnen nemen van het besluit van 2 maart 2000 en hij is toen in de gelegenheid geweest bezwaar te maken. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij op 28 maart 2002 een door hem zelf geschreven bezwaarschrift persoonlijk aan de balie bij verweerder heeft afgegeven. Hij beschikt niet over een kopie van dit bezwaarschrift, noch over een ontvangstbevestiging. Verweerder stelt dit bezwaarschrift niet te hebben ontvangen. Wel heeft verweerder op 2 april 2002 een brief ontvangen van mr.Bosveld, gedateerd 28 maart 2002. Verweerder heeft deze laatste brief aangemerkt als een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 2 maart 2000. Bij brief van 10 december 2002 heeft mr. Bosveld verweerder meegedeeld dat de brief ten onrechte als een bezwaarschrift is aangemerkt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat eiser een separaat bezwaarschrift heeft ingediend en dat aldus sprake is geweest van twee afzonderlijke bezwaarschriften, beide gericht tegen het besluit van 2 maart 2000. Voor zover de brief van 28 maart 2002 van mr. Bosveld toch had moeten worden aangemerkt als een bezwaarschrift, staat vast dat dit bij brief van 10 december 2002 is ingetrokken. Het besluit van 2 maart 2000 is daarmee in rechte onaantastbaar geworden. Dit betekent dat van de rechtmatigheid van het besluit moet worden uitgegaan.
5.
Nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit, heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Damsteegt, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.