ECLI:NL:RBROT:2011:BZ2914

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10/994501-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Sikkel
  • mr. Geerars
  • mr. Koekebakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte vennootschap in zaak over illegale overbrenging van afvalstoffen naar China

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2011, stond een vennootschap terecht voor de beschuldiging van illegale overbrenging van afvalstoffen van Nederland naar China. De tenlastelegging betrof zowel een primair als een subsidiair feit, waarbij de officier van justitie een geldboete van 20.000 euro eiste. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting op 28 april 2011 gehouden. De verdachte werd beschuldigd van het overbrengen van afvalstoffen zonder de vereiste vergunningen en certificaten, zoals het CCIC-certificaat, dat volgens de Chinese wetgeving noodzakelijk is voor de invoer van afvalstoffen.

De rechtbank overwoog dat China de invoer van bepaalde afvalstoffen niet expliciet had verboden, maar dat het nationale recht van China van toepassing was op de procedures voor invoer. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verbod op de invoer van de afvalstoffen, zoals bedoeld in de relevante Europese verordening. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte voor het primair ten laste gelegde feit.

Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde feit, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat er sprake was van een mengsel van afvalstoffen waarvoor een voorafgaande kennisgeving en toestemming van de autoriteiten vereist was. De rechtbank sprak de verdachte ook vrij van dit subsidiaire feit, omdat de benodigde informatie ontbrak om de samenstelling van de afvalstoffen vast te stellen. De rechtbank verklaarde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de ten laste gelegde feiten had begaan, en sprak de verdachte vrij van beide beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/994501-10
Datum uitspraak: 12 mei 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte vennootschap:
[verdachte],
gevestigd te [adres],
raadsvrouw mr. J.C. Ozinga, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Boogert heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
- indien geen veroordeling volgt op basis van het primair ten laste gelegde feit, bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit;
- veroordeling van de verdachte tot een geldboete van 20.000 euro.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Primair ten laste gelegde feit
De officier van justitie heeft - samengevat - het volgende aangevoerd:
In onderhavige zaak is sprake van overbrenging van een afvalstof in de zin van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 naar een niet-OESO land, te weten van Nederland naar China. Gebleken is dat het doel een nuttige toepassing is, namelijk recycling van metalen en metaalverbindingen (R4). Gelet hierop is hoofdstuk 2, titel 1 van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van toepassing: “Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is”.
Artikel 36 eerste lid onder f van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 bepaalt dat:
“De uitvoer uit de Gemeenschap van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer verboden heeft”.
In het kader van de procedures die gelden voor de uitvoer van afvalstoffen van bijlage III of III A is aan alle niet-OESO landen een Questionnaire toegezonden. De antwoorden op die Questionnaire zijn neergelegd in de Verordening (EG) 1418/2007 en daarop volgende aanvullende verordeningen.
China heeft de questionnaire onder meer als volgt beantwoord:
China’s position paper:
“The General Administration of Quality Supervision, Inspection and Quarantine (AQSIQ) of China administers the registration scheme of the overseas supplier enterprises of imported solid waste as raw materials and authorizes relevant institutions to conduct pre-shipment inspection of solid waste imported for use as raw materials.
(…)
…waste imports…shall have the following certificates:
(…)
3. Solid waste to be imported to China shall obtain the Certificate for Pre-shipment Inspection of Recycling Scraps to China…issued by a pre-shipment inspection institution authorized by AQSIQ, China…
(Reply)
…each shipment should be accompanied by the following documents:
Waste Import Licence issued by SEPA…
Licence of Registration for Overseas Supplier Enterprise of Imported Scrap Materials issued by AQSIQ…
Certificate for Pre-shipment Inspection of Recycling Sraps to China issued by CCIC…
The waste shipments not meeting all requirements are regarded as being prohibited to be imported to China”.
Vanwege het ontbreken van het CCIC certificaat betrof de uitvoer van de betreffende afvalstoffen met bestemming China een door China verboden invoer, en daarmee een op basis van artikel 36, eerste lid onder f van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 verboden uitvoer, die, gelet op artikel 2, onder 35, sub f, van laatst genoemde Verordening gezien moet worden als een illegale overbrenging die in artikel 10.60, tweede lid, Wet milieubeheer in de Nederlandse wetgeving als verboden handeling geldt.
De rechtbank overweegt als volgt:
Artikel 37 lid 1 van de verordening (EG) nr. 1013/2006 luidt als volgt: ‘Met betrekking tot de afvalstoffen van bijlage III of IIIA waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36 zendt de Commissie binnen twintig dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, een schriftelijk verzoek aan de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is opdat zij:
i) schriftelijk bevestigen dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd: en
ii) aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is. ”
Blijkens de overweging onder (1) van Verordening (EG) nr. 1418/2007 is het hiervoor bedoelde verzoek aan de betreffende landen verzonden.
In overweging (4) van genoemde Verordening geeft de Commissie aan dat antwoorden op haar schriftelijke verzoeken ontvangen zijn van onder andere China.
Voorts luidt artikel 1 van de Verordening 1418/2007 als volgt:
De uitvoer voor terugwinning van in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 opgenomen afval, die niet is verboden krachtens artikel 36 van die verordening, naar bepaalde landen waarop besluit C(2001) 107 def. van OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(1992) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing niet van toepassing is, vindt plaats volgens de in de bijlage vastgestelde procedures.
In de bijlage heeft de Commissie een viertal mogelijkheden genoemd om aan te geven welke procedure van toepassing is. De letters a), b), c) en d) boven de kolommen in de bijlage betekenen:
a) verbod;
b) voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming als beschreven in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1013/2006;
c) geen controle in het land van bestemming;
d) er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
Uit de bijlage blijkt dat China (onder andere) ijzer- en staalschroot, met goederencode B1010, in kolom d) heeft geplaatst. China heeft de invoer hiervan dus niet verboden, maar heeft aangegeven dat haar eigen nationale recht van toepassing zal zijn op de te volgen procedures. Nu geen sprake is van een verbod als bedoeld in artikel 36 van Verordening 1013/2006, is artikel 2 onder 35 sub f van genoemde Verordening niet van toepassing en dient de verdachte reeds om die reden van het primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. Hieraan doet niet af dat China op de laatste pagina onder 2.2 van de door haar ingevulde questionnaire heeft aangegeven dat overbrengingen van afval, die niet aan alle vereisten voldoen, beschouwd moeten worden als verboden om in China in te voeren. Deze opmerking brengt niet mee dat de onderhavige uitvoer zonder CCIC-certificaat naar China kan worden aangemerkt als een verboden uitvoer als bedoeld in artikel 36 van de Verordening 1013/2006.
Subsidiair ten laste gelegde feit
De officier van justitie heeft - samengevat - het volgende aangevoerd:
Het afval afkomstig uit de zeven containers is afval dat onder meerdere codes kan worden ingedeeld, hetgeen betekent dat, gelet op artikel 37, lid 5 van de Verordening 1013/2006, daarvoor het kennisgevingsregime van artikel 37, eerste lid onder b geldt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De VROM-inspectie is er bij haar onderzoek vanuit gegaan dat het afval afkomstig was van het maken van aluminium ramen en stalen producten. Omdat tijdens controle andere afvalstoffen werden aangetroffen is de zending na toetsing aan de “vuistregels” (de vreemde component is niet typisch voor het afval in relatie tot de ontstaansgeschiedenis) als mengsel aangemerkt.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap verklaard dat het afval afkomstig was uit de industrie, van de bouw, van particulieren en van legervoertuigen. Dit werpt een ander licht op de ontstaansgeschiedenis en laat de mogelijkheid open dat de door VROM gevonden ‘vreemde componenten’ wel typisch waren voor het afval.
Desalniettemin kan het zo zijn dat de aanwezigheid van deze `vreemde componenten’ tot de conclusie zou moeten leiden dat sprake was van een mengsel. Echter, nu uit het proces verbaal en de foto’s wel is op te maken dat er ‘vreemde/afwijkende’ componenten in het afval aanwezig waren maar niet in welke mate dat het geval was, kan de omvang van de ‘vervuiling’ niet worden vastgesteld. Hiervoor ontbreekt voldoende informatie, nu de onderhavige containers niet deugdelijk zijn bemonsterd en onderzocht teneinde de samenstelling van de daarin vervoerde afvalstof(fen) vast te stellen. Een eventueel onderzoek naar de samenstelling van het afval, teneinde te kunnen bepalen of het hier een zodanig mengsel betrof, is thans niet meer mogelijk, daar de bewuste partij, afkomstig van de zeven containers, niet langer voorhanden is.
Derhalve kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat in het onderhavige geval sprake is van een mengsel van afvalstoffen, voor het overbrengen waarvan een voorafgaande kennisgeving en/of schriftelijke toestemming van de autoriteiten overeenkomstig de Verordening noodzakelijk was.
Om die reden zal de verdachte vennootschap van het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Sikkel, voorzitter,
en mrs. Geerars en Koekebakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kobus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2011.
Bijlage bij vonnis van 12 mei 2011:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode 25 augustus 2008 tot en met 22 oktober 2008 te Rotterdam en/of te Kampen, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f van
Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, immers, was/waren zij en/of één of meer van haar mededader(s) doende zeven, in ieder geval één of meer, container(s) waarvan de inhoud bestond uit afvalstoffen te weten, (onder andere) een mengsel van resten en/of afvallen van ijzer en/of staal, in ieder geval oude metalen en metaallegeringen als genoemd onder code B1010 in Bijlage III van voornoemde Verordening, over te brengen van Nederland naar China, terwijl China de invoer van die afvalstof(fen) had verboden, aangezien (de overbrenging van) die afvalstof(fen) niet vergezeld ging(en) van een CCIC-certificaat;
(artikel 1a, 2, 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 10.60 lid 2
Wet milieubeheer juncto artikel 2 onder 35 van Verordening (EG) Nr. 1013/2006
betreffende de overbrenging van afvalstoffen)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode 25 augustus 2008 tot en met 22 oktober 2008 te Rotterdam en/of te Kampen, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a
en/of b van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, immers, was/waren zij en/of één of meer van haar mededader(s) doende zeven, in ieder geval één of meer, container(s) waarvan de inhoud bestond uit
afvalstoffen, te weten, (onder andere) een mengsel van resten en/of afvallen van ijzer en/of staal en/of rubber en/of textiel en/of kunststof en/of aluminium en/of printplaten en/of draad en/of kabel en/of elektronische onderdelen en/of delen van (een) (koel)container(s) en/of delen van (een) trailer(s) en/of hout en/of radiateuren en/of purschuim, in ieder geval niet in Bijlage III onder één code ingedeelde afvalstoffen en/of niet in Bijlage III en/of III A onder één code ingedeelde mengsels van
afvalstoffen e/of in Bijlage III B ingedeelde afvalstoffen, over te brengen van Nederland naar China, terwijl die overbrenging geschiedde zonder een voorafgaande kennisgeving en/of schriftelijke toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig voornoemde Verordening;
(artikel 1a, 2, 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 10.60 lid 2
Wet milieubeheer juncto artikel 2 onder 35 van Verordening (EG) Nr. 1013/2006
betreffende de overbrenging van afvalstoffen)