4.2. Uit de standpunten van partijen volgt met betrekking tot de overeenkomsten van cessie, gesloten tussen [eiser] en [gedaagde], en de aan die overeenkomsten al dan niet te verbinden gevolgen het volgende:
[eiser] had een vordering op de Amersfoortse ter zake van door haar ten behoeve van haar werknemers afgesloten ziektekostenverzekeringen en had een schuld aan de bank uit hoofde van aan haar verstrekt krediet. [eiser] cedeert haar vorderingen op de Amersfoortse aan [gedaagde] die daarvoor in feite betaalt door aflossing van een deel van de schuld van [eiser] aan de bank. Zij verricht die betaling hoewel zij blijkens haar verweer aan zieke werknemers van [eiser] bij wege van voorschot betalingen had verricht en de cessie ook om die reden plaatsvond. Door haar voorschotbetalingen had [gedaagde] een vordering op [eiser]; het is zonder een nadere verklaring van [gedaagde], die ontbreekt, niet duidelijk waarom [gedaagde] in die positie in verband met de cessie een schuld van [eiser] aan de bank voldoet.
Van een met schuldovername als bedoeld in artikel 54FW gelijk te stellen rechtshandeling is geen sprake, alleen al omdat [gedaagde], in haar eigen stelling schuldeiser en niet schuldenaar van [eiser], met de betaling van de schuld van [eiser] aan de bank geen vordering heeft verkregen die zij kan compenseren met een schuld aan [eiser]. De omstandigheid dat zij door betaling van de bankschuld tevens haar eigen aansprakelijkheid voor schulden van [eiser] aan de bank heeft verminderd leidt niet tot een ander oordeel, ook niet in het licht van de door de curator geciteerde uitspraken van de Hoge Raad.
Met betrekking tot de subsidiaire grondslag ex artikel 42 Fw overweegt de rechtbank dat de cessie van de vorderingen op de Amersfoortse onverplicht is geschied. [eiser] was daartoe niet gehouden, ook niet indien [gedaagde] inderdaad ziekengelden voor werknemers van [eiser] heeft voorgeschoten. De transacties hebben plaatsgevonden op 1 en 27 juni 2009, derhalve zeer kort voor het uitspreken van het faillissement dat door de bestuurder van [eiser] eind mei 2009 al was aangekondigd in een brief aan de werknemers; [gedaagde] is op 1 mei 2009 als bestuurder afgetreden en heeft haar aandelen op 3 juni 2009 aan een derde overgedragen. Onder die omstandigheden houdt de rechtbank het er voor dat ook [gedaagde] toen wist of kon weten dat het faillissement van [eiser] aanstaande was; zij heeft dat ook nauwelijks betwist. Door de transactie zijn, met uitzondering van de bank, de overige schuldeisers van [eiser] benadeeld. Niet, althans onvoldoende weersproken is de stelling van de curator dat een deel van de vorderingen op de Amersfoortse is betwist omdat premies niet of te laat waren betaald. Zo de bank een pandrecht had op die vorderingen had zij haar vordering op [eiser] derhalve slechts ten dele daar op kunnen verhalen terwijl ook hier geldt dat de bank ook had kunnen kiezen voor uitwinning van haar zekerheden bij groepsvennootschappen als [gedaagde]. Als onder 4.1. overwogen is die keuze niet zo onwaarschijnlijk dat [eiser] en [gedaagde] daarmee geen rekening hoefden te houden.
De curator heeft derhalve terecht de overeenkomsten tot cessie van de vorderingen op de Amersfoortse vernietigd en de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot die vorderingen kan worden toegewezen. De vordering strekkende tot betaling van het nog niet door de curator geïnde deel van die vorderingen zal worden afgewezen. Vast staat dat [gedaagde] van die vorderingen niets heeft ontvangen en met de toewijzing van de verklaring voor recht staat het de curator vrij het resterende deel ervan alsnog te vorderen. Dat als gevolg van wanbetaling een deel oninbaar zou zijn leidt zonder nadere onderbouwing door de curator, die ontbreekt, niet tot schadeplichtigheid van [gedaagde].
4.3. De vorderingen van de curator voorzover betrekking hebbend op andere betalingen tot een bedrag van € 91.543,03 van [gedaagde] aan [eiser] zullen worden afgewezen. De curator heeft haar vorderingen, gelet op het gespecificeerde verweer van [gedaagde] dat het gaat om doorbetalingen van door [gedaagde] van debiteuren van [eiser] ontvangen betalingen, onvoldoende onderbouwd.