ECLI:NL:RBROT:2011:BW9411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
382996 / JE RK 11-1997
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van den Broek-Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen en ontvankelijkheid verzoek stichting

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 september 2011 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 27 september 2011, maar de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam diende een verzoek in om deze ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden te verlengen. De vader van de minderjarigen betoogde dat de verzoeken van de stichting niet ontvankelijk verklaard dienden te worden, omdat deze te laat waren ingediend en niet voldeden aan de eisen van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht. De kinderrechter oordeelde echter dat de stichting ontvankelijk was in haar verzoeken, ondanks de overschrijding van de indieningstermijn. De kinderrechter benadrukte dat in zaken betreffende minderjarigen de belangen van de kinderen voorop staan en dat een niet-ontvankelijk verklaring zou betekenen dat de ondertoezichtstelling zou eindigen zonder inhoudelijke beoordeling.

De kinderrechter constateerde dat er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarigen, wat de verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigde. De stichting werd verweten een tweeslachtige houding aan te nemen ten aanzien van de contactregeling tussen de moeder en de minderjarige, wat de belangen van de kinderen schaadde. De kinderrechter besloot de ondertoezichtstelling te verlengen tot 9 februari 2012 en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De kinderrechter gaf aan dat de stichting haar verantwoordelijkheden serieus moest nemen en zorg moest dragen voor het tot stand komen van contact tussen de moeder en de minderjarige, desnoods met behulp van een schriftelijke aanwijzing. De beschikking is gegeven door de kinderrechter in bijzijn van de griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht, team jeugd
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 23 september 2011
Zaak-/rekestnummer: zaaknummer
Beschikking in de zaak van:
de stichting bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: de stichting,
met betrekking tot de minderjarigen:
naam kind, geboren op geboortedatum te geboorteplaats,
naam kind, geboren op geboortedatum te geboorteplaats,
kinderen van de met het gezag belaste ouders,
vader, wonende te adres en
moeder, wonende te adres.
Het verloop van de procedure
Bij beschikking van 23 augustus 2011 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 27 september 2011. De behandeling van de zaak is voor het overig verzochte aangehouden.
Van de zijde van mr. A.J.C. Nuijten, advocaat van de vader, is een verweerschrift met producties d.d. 17 augustus 2011 ingekomen.
Van de zijde van mr. G.A.H. Wiekamp, advocaat van de moeder, is een verweerschrift d.d. 16 september 2011 ingekomen.
De zaak is behandeld op 23 september 2011.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Wiekamp voornoemd;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Nuijten, voornoemd;
- de stichting, vertegenwoordigd door naam.
De minderjarige naam kind heeft reeds zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek
Namens de vader is betoogd dat de verzoeken van de stichting niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. Enerzijds vanwege het feit dat de stichting de verzoeken niet conform de daarvoor geldende termijnen zoals vermeld in het Procesreglement Civiel Jeugdrecht heeft ingediend, anderzijds omdat bij de verzoeken een plan van aanpak in conceptvorm zou zijn gevoegd en aldus de verzoeken eveneens niet in overeenstemming met het procesreglement zouden zijn ingediend. Voorts zou de rechtbank niet de procedure van hoofdstuk 6 van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht in acht hebben genomen, hetgeen eveneens zou moeten leiden tot niet ontvankelijkheid van het verzoek van de stichting.
De kinderrechter volgt de vader en zijn advocaat niet in dit standpunt en overweegt daartoe het volgende.
Het is juist dat de verzoeken bij de rechtbank zijn ingekomen op 1 juli 2011, derhalve zes weken voorafgaand aan de expiratiedatum van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen in plaats van de in het Procesreglement Civiel Jeugdrecht voorgeschreven acht weken daaraan voorafgaand. Anders dan wanneer de verzoeken zouden zijn ingediend ná bedoelde expiratiedatum, volgt uit het procesreglement echter niet zondermeer dat de onderhavige overschrijding van de voorgeschreven termijn voor indiening tot niet ontvankelijkheid zou moeten leiden. De ontvankelijkheid van het onderhavige verzoek is ter beoordeling van de rechtbank.
Van procespartijen mag worden verwacht dat zij zich houden aan de regels en voorschriften zoals die in het procesreglement zijn vastgelegd. Door verzoeken niet tijdig in te dienen ontstaan planningsproblemen aan de zijde van de rechtbank vanwege de beperkte zittingscapaciteit en kunnen belanghebbenden in verwarring worden gebracht omdat zij uit het uitblijven van een verzoek om verlenging mogelijk de gevolgtrekking zouden kunnen maken dat de stichting geen verlenging meer wenst. Beide problemen hebben zich in dit geval voorgedaan, hetgeen een betreurenswaardige zaak is.
Echter, in zaken waar het minderjarigen betreft vormen de belangen van de minderjarigen de eerste overweging bij alle maatregelen betreffende het kind. De kinderrechter wijst in dit verband op artikel 3, lid 1, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Indien de verzoeken niet ontvankelijk verklaard zouden worden, zou dit betekenen dat de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen eindigt zonder inhoudelijk beoordeling.
Gelet op het feit dat de kinderrechter eerder een ondertoezichtstelling van de minderjarigen noodzakelijk heeft geacht, acht de kinderrechter dit niet in het belang van de minderjarigen.
Evenmin acht de kinderrechter sprake van incomplete verzoeken van de stichting. De verzoekschriften zijn ingediend met alle bijbehorende stukken zoals die worden vermeld in het procesreglement. Er is dan ook geen sprake van een incompleet verzoek. Dat een reactie van ouders mogelijk nog zou worden nagestuurd maakt dat niet anders. De stichting heeft met opgave van redenen in de verzoeken melding gemaakt dat een overleg met de ouders niet meer mogelijk was en dat hun reacties zullen worden nagestuurd.
Dat de procedure van hoofdstuk 6 van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht niet in acht zou zijn genomen maakt evenmin dat de verzoeken niet ontvankelijk verklaard dienen te worden. Vermelde procedure heeft betrekking op het afdoen van zaken buiten zitting van verzoekschriften van de stichting waarin de stichting vermeld dat er geen behoefte is aan het houden van een zitting. In het onderhavige geval heeft de stichting echter te kennen gegeven dat zij de zaken wel ter zitting behandeld wenst te zien.
De kinderrechter komt dan ook tot de slotsom dat de stichting ontvankelijk is in haar verzoeken. Wel acht de kinderrechter de handelwijze van de stichting, zoals gezegd, betreurenswaardig, zeker in een zaak als de onderhavige met een langslepende geschiedenis.
Ten aanzien van de inhoud van het verzoek
De stichting heeft ter zitting zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat thans wordt verzocht de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen te verlengen voor een periode van zes maanden.
De kinderrechter is van oordeel dat alleen al de grote hoeveelheid aan door ouders overgelegde stukken erop wijst dat er nog zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarigen. Het verweerschrift van de vader beslaat 60 pagina’s en gaat vergezeld van 40 producties en geeft op een aantal punten, naar de rechtbank aan de hand van de bijgezonden producties heeft vastgesteld, een onjuiste gang van zaken weer. Uit het verweerschrift van de vader blijkt dat de vader nog steeds veel strijd voert.
De reactie van de moeder op dat verweerschrift beslaat 12 pagina’s en gaat vergezeld van 12 producties.
Uit deze stukken en uit het verzoekschrift blijkt dat de minderjarige naam kind nog altijd haar moeder niet heeft gezien. De vader legt de uitspraken van de rechtbank en van het gerechtshof naast zich neer en vaart een eigen koers. Dit schaadt de belangen van de minderjarigen, hetgeen een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
De kinderrechter is voorts van oordeel dat de stichting een tweeslachtige houding aanneemt, met name waar het gaat om de contactregeling tussen de moeder en naam kind. Allereerst bevreemdt het de rechtbank dat de stichting - zoals blijkt uit de stukken - zich lange tijd op het standpunt heeft gesteld geen taak voor zichzelf te zien in het tot stand komen van een contactregeling, nu de stichting tegelijkertijd aangeeft dat het niet hebben van contact met een van de ouders bedreigend is voor de ontwikkeling van een kind. De rechtbank heeft in haar uitspraak in januari 2011 dan ook duidelijk aangegeven dat het van belang is dat de omgang tussen naam kind en haar moeder op een veilige manier wordt hersteld en dat de kinderrechter daar een taak voor de gezinsvoogd ziet liggen. Naar de kinderrechter heeft begrepen, heeft de stichting de vader vervolgens wel een lijst met bezoekmomenten gestuurd, maar werkte de vader niet mee aan de bezoeken, waarna door de stichting geen verdere stappen zijn ondernomen. Het niet in actie komen van de stichting ten aanzien van het realiseren van een bezoekregeling staat haaks op het onderhavige verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige(n), waarin opnieuw het niet hebben van contact van de moeder en de minderjarige naam kind door de stichting als zorgelijk en ontwikkelingsbedreigend wordt benoemd. Bovendien ondermijnt de stichting op deze wijze het gezag van haar eigen gezinsvoogd.
Gelet op de uitspraken van de rechtbank maar ook van het gerechtshof zal de stichting zorg moeten dragen voor het totstandkomen van contact tussen de moeder en naam kind, desnoods met behulp van een schriftelijke aanwijzing. De bevoegdheid daartoe heeft wel de stichting, maar niet de rechtbank zoals de stichting kennelijk meent gelet op het verzoek aan de rechtbank om de ouders aan te wijzen hun medewerking te verlenen.
Indien de stichting meent dat zij gelet op de afweging van alle betrokken belangen geen taak meer voor zichzelf ziet weggelegd, zal de stichting een besluit moeten nemen om de ondertoezichtstelling niet meer te verlengen en dit mede moeten delen aan de raad voor de kinderbescherming. Zolang de stichting echter de rechtbank om verlenging verzoekt zal zij haar taken serieus moeten nemen.
Gelet op het vorenstaande, op grond van de overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen is de kinderrechter van oordeel dat de duur van de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
De beslissing
Verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen tot 9 februari 2012.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van den Broek-Prins, kinderrechter, in bijzijn van Scholtens, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.