ECLI:NL:RBROT:2011:BW9132
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toegang tot maatschappelijke opvang en regiobinding onder de WMO
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.C. de Jonge, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin zijn aanvraag voor maatschappelijke opvang werd afgewezen op grond van het ontbreken van regiobinding. Eiser had zich op 22 juli 2010 gemeld bij het Centraal Onthaal met het verzoek om toegang tot de maatschappelijke opvang, maar verweerder stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van regiobinding, omdat hij in de drie jaar voorafgaand aan zijn aanvraag niet in de regio Rotterdam had gewoond. Verweerder had eiser doorverwezen naar de centrumgemeente Arnhem, waar hij wel regiobinding zou hebben.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de eis van regiobinding had opgeworpen. Eiser had in de periode van 2004 tot 2008 in de buurt van Arnhem gewoond en was in 2008 naar Indonesië vertrokken. Na zijn terugkeer in Nederland had hij zich gemeld voor maatschappelijke opvang in Rotterdam, maar verweerder kon niet worden verweten dat hij eiser niet had gewezen op de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen, aangezien eiser had aangegeven bij zijn oom en tante in Rotterdam te willen verblijven. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te vernietigen en verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor toegang tot de maatschappelijke opvang voldeed en dat verweerder op basis van de beschikbare informatie had kunnen besluiten om eiser door te verwijzen naar Arnhem. De rechtbank wees ook de vordering tot schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatige daad was gepleegd door verweerder. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.