ECLI:NL:RBROT:2011:BW4996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1234236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht bij verzekeringsovereenkomst en gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2011, staat de vraag centraal of de gedaagde haar mededelingsplicht heeft geschonden bij het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst. De eiseres, een verzekeringsmaatschappij, heeft een claim ingediend tegen de gedaagde, die een verzekering had afgesloten voor haar Volkswagen Golf. De gedaagde had op het aanvraagformulier geen melding gemaakt van haar echtgenoot, de heer [A], die een strafrechtelijk verleden had en zijn rijbevoegdheid was ontzegd. Na de melding van diefstal van de auto door de gedaagde, heeft de eiseres een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat de gedaagde opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. De eiseres heeft de claim afgewezen, de verzekeringsovereenkomst geroyeerd en de gedaagde opgenomen in een incidentenregister.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde haar mededelingsplicht heeft geschonden door niet te vermelden dat haar echtgenoot als bestuurder van de auto fungeerde. De rechtbank oordeelt dat de eiseres, indien zij op de hoogte was geweest van de ware stand van zaken, de verzekering niet zou hebben afgesloten of niet onder dezelfde voorwaarden. De gedaagde heeft betoogd dat zij niet opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt en dat het begrip 'belanghebbende' onduidelijk was. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de gedaagde haar verplichtingen niet is nagekomen.

De vordering van de eiseres in conventie werd toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 1.821,16, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in reconventie van de gedaagde werd afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie. Dit vonnis benadrukt het belang van het correct invullen van risicovragen bij het afsluiten van een verzekering en de gevolgen van het niet naleven van de mededelingsplicht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonni[eiseres] de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in conventie bij exploot van dagvaarding van 1 april 2011,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het proces
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van repliek, tevens antwoord in reconventie met producties;
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
Het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen - zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang - het volgende vast:
2.1. Op 10 juni 2010 heeft [gedaagde] bij [eiseres] een “[eiseres] Auto op Maat” verzekering afgesloten voor een personenauto van het merk Volkswagen type Golf kenteken [xx-xx-xx] (hierna te noemen “de auto”). Op de verzekering zijn de Voorwaarden 1411 van [eiseres] van toepassing.
2.2. Op het aanvraagformulier van [eiseres] worden, voor zover thans van belang, de volgende risicovragen gesteld:
“(…)
Is één van de bestuurders in de laatste 8 jaar de rijbevoegdheid (voorwaardelijk) ontzegd?
(…)
Bent u, of een andere belanghebbende bij deze verzekering, in de laatste acht jaar, als verdachte of ter uitvoering van een opgelegde (straf)maatregel, in aanraking geweest met politie of justitie in verband met:
- (…)
- (…)
- een misdrijf in het verkeer;
- (…)”
Beide vragen zijn door [gedaagde] met ‘nee’ beantwoord.
2.3.a. Op 8 september 2010 heeft [gedaagde] bij [eiseres] melding gemaakt van de diefstal van de auto onder bovengenoemde verzekering.
2.3.b. [gedaagde] heeft een “Verklaring inzake diefstal Voertuig” d.d. 12 september 2010 ingevuld en ondertekend.
Deze verklaring bevat, voorzover thans van belang, de volgende tekst:
“(…)
Ondergetekende verklaart vorenstaande naar waarheid te hebben verklaard. Het is hem/haar bekend dat het opzettelijk verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie kan leiden tot het verlies van het recht op een schadevergoeding, dan wel de op pagina 1 omschrevenopdrachtgever het recht geeft om de door deze maatschappij betaalde kosten / schade terug te vorderen.
(…)
2.4. Naar aanleiding van de melding heeft [eiseres] onderzoeksbureau Dekra ingeschakeld om een beperkt onderzoek te verrichten naar de diefstal en de waardebepaling van de auto. Er is vervolgens een nader onderzoek ingesteld.
2.5. In het nadere onderzoek heeft onder andere een gesprek plaatsgevonden tussen Dekra, [gedaagde] en de echtgenoot van [gedaagde], de heer [A].
2.6. [gedaagde] is met de heer [A] getrouwd in gemeenschap van goederen. [gedaagde] is samen met haar echtgenoot eigenaar van de auto. De heer [A] heeft een strafrechtelijk verleden en is hierdoor zijn rijbevoegdheid kwijtgeraakt.
2.7. Naar aanleiding van het onderzoek door Dekra heeft [eiseres] de claim van [gedaagde] afgewezen, de verzekeringsovereenkomst geroyeerd en de onderhavige onderzoekkosten gevorderd. Ook heeft [eiseres] de persoonsgegevens van [gedaagde] opgenomen in het incidentenregister en het intern verwijzingsregister van [eiseres]. Tevens zijn de persoonsgegevens van [gedaagde] opgenomen in het extern verwijzingsregister voor financiële instellingen van de Stichting CIS te Den Haag. Voorts is het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars hiervan op de hoogte gebracht. [eiseres] heeft dit in een brief van 16 november 2010 aan [gedaagde] bevestigd.
2.8. Op 18 november 2010 heeft [gedaagde] in haar brief aan [eiseres] aangegeven en uiteengezet het niet eens te zijn met het standpunt van [eiseres]. [eiseres] heeft op 2 december 2010 kenbaar gemaakt haar standpunt niet te zullen wijzigen.
3. De vordering in conventie en het standpunt van [eiseres] in conventie en in reconventie
[eiseres] heeft bij vonnis gevorderd in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.464,16, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 januari 2011 en buitengerechtelijke kosten ten bedrage van
€ 357,00, alsmede in de kosten van de procedure.
3.1. Aan de eis in conventie heeft [eiseres], naast de hiervoor onder 2.1, 2.2, 2.3a. 2.4, 2.6 en 2.7 genoemde vaststaande feiten - zakelijk, verkort en voor zover thans van belang weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.1.1. [gedaagde] is haar mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekering niet nagekomen. [gedaagde] heeft als verzekeringsnemer met opzet [eiseres] misleid door niet aan te geven dat haar echtgenoot, de heer [A], met enige regelmaat bestuurder was van de auto. Zij heeft de risicovragen op het aanvraagformulier niet volgens de waarheid ingevuld. De heer [A], belanghebbende en/of bestuurder in de verzekeringsovereenkomst, heeft een strafrechtelijk verleden en is hierdoor zijn rijbevoegdheid kwijtgeraakt (rijden onder invloed van alcoholhoudende drank). Dit was van tijde van de aanvraag van de verzekering bekend. Indien [eiseres] hiervan op de hoogte was, dan had zij de verzekeringsovereenkomst niet afgesloten, althans niet onder dezelfde voorwaarden.
3.1.2. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst door schending van haar mededelingsplicht. [eiseres] heeft hierdoor schade geleden en op grond hiervan vordert zij ingevolge de hiervoor onder 2.3.b. weergegeven passage uit de “Verklaring inzake diefstal voertuig” en op grond van de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst betaling van de onderzoekskosten van [gedaagde].
3.1.3. Hoewel de exacte definitie van belanghebbende niet is neergelegd in de verzekeringsovereenkomst en/of de polisvoorwaarden en derhalve niet per persoon kan worden gezegd of deze wel of niet belanghebbende is, doet dit niet af aan het feit dat voor [gedaagde] ten tijde van het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst voldoende duidelijk had moeten zijn wat het begrip ten minste voor haar inhoudt. Dat haar man ten minste belanghebbende was bij de verzekeringsovereenkomst volgt voldoende uit de samenhang van de volgende feiten:
1. de heer [A] is echtgenoot van [gedaagde] (getrouwd in gemeenschap van goederen);
2. de heer [A] heeft de auto aangeschaft;
3. de heer [A] heeft verklaard dat hij het kenteken niet op zijn eigen naam mocht registeren;
4. [gedaagde] heeft verklaard over de heer [A] dat de auto ‘helemaal zijn ding was’;
5. de heer [A] heeft daadwerkelijk meerdere keren in de auto gereden.
3.1.4. De door [eiseres] gehanteerde risicovraag met betrekking tot het strafrechtelijke verleden is opgesteld conform de modeltekst van het Verbond van Verzekeraar, zoals deze door de juridische commissie schade van het Verbond van Verzekeraars is getoetst aan het verzekeringsrecht.
3.1.5. Op grond van bovengenoemde feiten moet de heer [A] ook worden aangemerkt als bestuurder. Het door [gedaagde] aangehaalde argument dat het onwaarschijnlijk is dat de heer [A] als bestuurder kon worden aangemerkt, omdat hij een rijontzegging had, treft geen doel. Uit de verklaring van de heer [A] blijkt dat dit hem niet heeft weerhouden de auto desalniettemin te besturen.
3.1.6. Nu de heer [A] wel degelijk als belanghebbende en bestuurder dient te worden aangemerkt onder de verzekeringsovereenkomst en [gedaagde] haar mededelingsplicht heeft geschonden door hiervan geen melding te maken ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst, heeft [eiseres] het recht om de verzekeringsovereenkomst te royeren, de verzekeringsclaim af te wijzen, de onderzoekskosten terug te vorderen en [gedaagde] op te nemen in het incidentenregister.
4. Het standpunt van [gedaagde] in conventie en de vordering in reconventie
4.1. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in conventie en heeft daartoe - zakelijk, verkort en voor zover thans van belang weergegeven - het volgende aangevoerd.
4.1.1 [eiseres] hanteert de hiervoor onder 2.3.b geciteerde bepaling als grondslag voor de terugvordering van de onderzoekkosten, maar gezien de plaats van deze bepaling op het formulier “Verklaring inzake diefstal voertuig”heeft “het opzettelijk verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie uitsluitend betrekking op het invullen van het formulier “Verklaring inzake diefstal voertuig”. [eiseres] baseert zich uitsluitend op onjuiste en/of onvolledige informatie bij het aangaan van de overeenkomst en heeft derhalve haar vordering niet met feiten onderbouwd.
Indien [eiseres] op grond van de overeenkomst (of algemene voorwaarden) een recht toekomt om de onderzoekskosten terug te vorderen dient dat in casu op grond van de redelijkheid en billijkheid achterwege te blijven.
4.1.2. [gedaagde] betwist dat zij bij het aangaan van de verzekering opzettelijk onjuiste en/of onvolledige informatie zou hebben verstrekt. Ook betwist [gedaagde] dat zij tijdens het onderzoek van Dekra opzettelijk onjuiste en/of onvolledige informatie heeft verstrekt.
4.1.3. [gedaagde] merkt op dat het begrip “andere belanghebbende bij de verzekering” op het aanvraagformulier noch in de algemene voorwaarden ook maar op enige wijze wordt gespecificeerd. Het is [gedaagde] dan ook tot op de dag van vandaag onduidelijk wat exact met dit begrip wordt bedoeld. [gedaagde] meent dan ook dat, ongeacht of haar echtgenoot nu wel of niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, [gedaagde] wat betreft het onjuist invullen van de risicovragen geen verwijt kan worden gemaakt nu geheel onduidelijk is en blijft wat onder het begrip belanghebbende moet worden verstaan.
4.1.4. Verder betwist [gedaagde] dat haar echtgenoot als “bestuurder” kan worden opgemerkt. Het feit dat de heer [A] enkele keren in de auto heeft gereden, brengt volgens [gedaagde] nog niet met zich mee dat hij ook als “bestuurder” zou moeten worden gezien. In het onderzoeksrapport van Dektra zijn de verklaringen van de heer [A] volledig uit zijn verband gehaald. Hij is niet de bestuurder van de auto. Hij had immers een rijontzegging.
4.1.5. Er is geen grond om tot afwijzing van de schadeclaim en opname in het incidentenregister van [eiseres] over te gaan. Door dit wel te doen handelt [eiseres] in strijd met de verzekeringsovereenkomst en pleegt zij aldus een wanprestatie jegens [gedaagde]. Door de wanprestatie van [eiseres], lijdt [gedaagde] schade in de vorm van misgelopen schade-uitkering. [gedaagde] vordert in reconventie [eiseres] te veroordelen om over te gaan tot uitkering van de door [gedaagde] geleden schade als gevolg van de diefstal van haar auto, binnen 1 maand na betekening van het vonnis de opname van [gedaagde] in het incidentenregister ongedaan te maken, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten in beide procedures.
5. De beoordeling van de vordering in conventie en in reconventie
5.1. Gelet op de samenhang tussen de conventionele en reconventionele vordering zullen de stellingen in conventie en reconventie gezamenlijk worden behandeld.
5.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] haar mededelingsplicht heeft geschonden, door de risicovragen op het aanvraagformulier van de verzekeringsovereenkomst opzettelijk niet volgens de waarheid in te vullen en daarmee [eiseres] te misleiden, op grond waarvan [eiseres] de verzekeringsovereenkomst niet, dan wel niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.
5.3. Als onweersproken staat vast dat [gedaagde] op het aanvraagformulier geen enkele melding heeft gedaan over haar man, de heer [A]. Noch als bestuurder noch als belanghebbende.
5.4. Gelet op het feit dat [gedaagde] en haar man de heer [A] beiden eigenaar zijn van de auto en de heer [A] heeft verklaard dat hij geen auto /kenteken op zijn naam kon hebben en geen auto kon verzekeren, vanwege de ontzegging van zijn rijbevoegdheid en het feit dat de heer [A] voorts heeft verklaard ook af en toe in de auto te rijden, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat [gedaagde] haar mededelingsplicht heeft geschonden. Niet alleen [gedaagde], maar ook de heer [A] zijn bestuurders van de auto. [gedaagde] had kunnen en ook moeten begrijpen dat zij de naam van haar echtgenoot op het aanvraagformulier had moeten vermelden als bestuurder en/of belanghebbende en de risicovragen niet met “nee” had mogen beantwoorden. [gedaagde] heeft dan ook haar mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst geschonden. Door [eiseres] is onbetwist gesteld dat zij, gezien de historie van de heer [A], de verzekering bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gesloten, althans niet tegen dezelfde voorwaarden, waarmee dit eveneens in rechte is komen vast te staan.
5.5 [eiseres] heeft bij repliek haar stellingen in conventie nader onderbouwd en de vordering
in reconventie gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
Nu hiervoor is komen vast te staan dat [gedaagde] haar mededelingsplicht jegens [eiseres] heeft geschonden en [eiseres] onbetwist heeft gesteld dat de door haar gemaakte onderzoekskosten een direct gevolg zijn van deze tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, is [gedaagde] gehouden deze kosten aan [eiseres] te vergoeden.
De stelling van [gedaagde] dat dit achterwege zou moeten blijven op grond van de redelijkheid en billijkheid wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.
5.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering in conventie toewijsbaar is en de vordering in reconventie als ongegrond zal worden afgewezen.
5.7 BGK en rente als onbetwist en op de wet gebaseerd toewijsbaar.
5.8. [gedaagde] wordt zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
6. De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 1.821,16, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 1.464,16 vanaf 4 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
In reconventie
wijst de vordering af;
In conventie en inreconventie voorts
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 378,32 aan verschotten en € 375,00 aan salaris voor de gemachtigde; genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor zover het de veroordelingen betreft;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.