Psychiatrisch onderzoek:
(…) Onderzochte vertelt in overmaat van symptomen kenmerkend voor een borderline persoonlijkheidsstoornis: instabiliteit van stemming en zelfbeeld, impulsiviteit, zelfbeschadigend gedrag, bij perioden misbruik van alcohol, in relaties moeite met ambivalenties, moeite met alleen zijn, gevoelig voor (vermeend) in de steek gelaten worden. Ook vertelt zij over dissociatie, met een ouder en Nederlands woord, ook wel aangeduid als schemertoestand: in periodes van grote stress gaat zij weg met de auto zonder zich dit te realiseren, waardoor er ook geheugenverlies voor dit handelen is, en hervindt zich dan op een locatie waar zij zich eerst op moet oriënteren. (…)
Het alcoholgebruik van betrokkene is moeilijk naar waarheid in te schatten. Zij zegt wel veel gedronken te hebben, maar nooit zoveel dat zij niet meer wist wat ze deed. Zij zal meer alcohol hebben gedronken dan goed was voor haar stemming en passend bij haar problematiek, zij is er echter niet voor in behandeling geweest. Alcohol komt ook niet als een groot probleem naar voren uit de verslaglegging van behandelaren. Ten tijde van het onderzoek lijkt misbruik van alcohol dan wel drugs niet actueel.
De opgevraagde verslaglegging en het dossier van onderzochte in de onderhavige zaak bevestigen naar mening van rapporteur onverkort de diagnose van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarbij wordt stemmingsproblematiek gezien die in intensiteit kan wisselen en veel relatieproblematiek die zowel door de borderline problematiek veroorzaakt wordt als deze aanwakkert.
(…)
Beschouwing:
(…) Onderzochte vertelt in deze tijd dissociatieve momenten te hebben gehad. De dissociatie kan niet geobjectiveerd worden vanuit de stukken, maar zoals onderzochte erover spreekt klinkt het zeer authentiek. Zij lijkt het zelf niet zo te herkennen als dissociatie, als iets wat kan voorkomen wanneer een borderline persoonlijkheidsstoornis onder stress komt te staan. De psychiater die onderzochte twee dagen na de brand onderzoekt, spreekt wel het vermoeden uit op een dissociatieve periode passend bij een borderline persoonlijkheidsstoornis als verklaring voor het geheugenverlies, en noemt ook de mogelijkheid van een retrograde amnesie.
(…) Onderzochtes verbazing en ontzetting dat er brand geweest was komt, nu ten tijde van het onderzoek vier jaar later, authentiek over.
Getuigen verklaren dat onderzochte de brand heeft aangekondigd. Ze verklaren ook dat onderzochte warrig was en onder invloed van alcohol. Ze noemen duidelijk symptomen van een alcoholintoxicatie
(met name de dysarthrie, het moeilijk verstaanbaar zijn) alhoewel hier ook sprake kan zijn van het gecombineerde effect van alcohol en benzodiazepinen (de slaapmedicatie die onderzochte gebruikte). Onderzochte kan zich niet voorstellen dat zij zoveel gedronken had en dat de alcohol eventueel ook haar geheugenverlies kan verklaren.
Wat er precies gebeurd is toen onderzochte allen in haar woning was die avond op 9 september 2006 nadat haar vriend vertrokken was, kan rapporteur niet reconstrueren. Gelet op haar problematiek en op wat in het algemeen bekend is over borderline persoonlijkheidsstoornissen acht rapporteur het volgende aannemelijk. Onderzochte was al sterk aan het afglijden in haar psychische conditie, de ruzie met haar vriend bracht haar in een relationele en misschien wel existentiële crisis. Het is goed mogelijk dat ze gedissocieerd is geraakt, zoals wel eerder gebeurde. Evenzo is mogelijk dat de medicatie en de alcohol dit keer niet versuffend of anxiolytisch heeft gewerkt maar vooral ontremmend. Meest waarschijnlijk lijkt dat een combinatie van deze effecten zich voorgedaan heeft. Onderzochte is suïcidaal geworden maar ook boos. Het lijkt dat ze daarom tot brandstichting is gekomen, haar boosheid heeft willen vorm geven, zonder zich daarvan bewust te zijn, zelfs nu nog haar boosheid van toen niet te kunnen onderkennen.
Dat onderzochte de brand aangekondigd heeft wijst naar mening van rapporteur niet op een bewust en opzettelijk handelen. Ze was gedissocieerd en had medicatie en alcohol genomen. In een dissociatieve toestand kunnen handelingen verricht worden (zoals het autorijden waarover onderzochte verteld heeft) waarvan het lijkt alsof het individu dat vanuit een wilsbeschikking doet maar die min of meer automatisch gaan en waarover het individu later verbaasd is dat het gebeurd is. Bij de brand lijkt onderzochtes boosheid dissociatief afgesplitst te zijn en met de ontremming door alcohol en medicatie tot de brand geleid te hebben.
Onderzochte heeft weliswaar tegenover haar ex-man, haar oudste dochter en een vriendin iets gezegd over brandstichting, maar zij heeft naar mening van rapporteur op dat moment noch controle gehad over wat zij deed noch over wat zij zei. Impulsen, emoties en affecten buitelden over elkaar heen en er was naar inschatting van rapporteur geen sprake van planmatig handelen en evenmin van besef van het gevaarlijke van het handelen. Misschien is er wel enig besef gekomen bij onderzochte toen de brand er eenmaal was. Het zien van vuur zou een sterke externe prikkel kunnen zijn die betrokkene uit de dissociatie haalt en haar ontnuchtert (wat heb ik nu gedaan?), waarna zij iets communiceert met enige relaties die haar nabij zijn. Daarna valt zij misschien toch weer weg, overmand door alcohol en medicatie en mogelijkerwijs de rookontwikkeling bij de brand. Omdat de toedracht van de brand niet bekend is en onderzochte zich niets meer kan herinneren blijft dit scenario tamelijk hypothetisch. Het communiceren dat er brand komt dan wel is geweest wijst echter niet op besef bij onderzochte van waar zij tijdens het ontstaan van de brand mee bezig was.
Van de alcohol moet onderzochte weten dat het een ontremmend effect kan hebben, maar naar mening van rapporteur was ze die avond dusdanig ontregeld dat ze onvoldoende keuze kon maken in het wel of niet drinken van alcohol. Het lijkt een escalatie te zijn geweest: ruzie, emotionele ontregeling, dissociatie, medicatie, drinken, suïcidaliteit en uiteindelijk brand.
Wanneer sprake zou zijn van een tenlastelegging brandstichting zou rapporteur geneigd zijn te adviseren betrokkene als ontoerekeningsvatbaar voor die brandstichting te beschouwen. Het geheugenverlies voor de brandstichting kan verklaard worden uit de dissociatie, het gebruik van alcohol en medicatie en de periode dat onderzochte buiten bewustzijn is geweest na de brand. Er is met andere woorden, amnesie voor de dissociatie, amnesie na alcohol en medicatie intoxicatie, en retrograde amnesie na een periode van bewustzijnsverlies. (...)”