ECLI:NL:RBROT:2011:BV6796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/5174 TELEC-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van boetes wegens overtreding van het spamverbod in de Telecommunicatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (verweerder). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin boetes van € 20.000,-- en € 2.500,-- waren opgelegd wegens overtreding van het spamverbod zoals vastgelegd in artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet (Tw). Verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 9 november 2010, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 28 juni 2011 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. L.H. la Roi.

Eiser betoogde dat de hoogte van de boetes onevenredig was, gezien zijn financiële situatie. Hij voerde aan dat verweerder bij het bepalen van de boete rekening had moeten houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser overhandigde documenten ter onderbouwing van zijn financiële positie, waaronder een afwijzing van een aanvraag voor een bedrijfskrediet en een overzicht van schulden. Verweerder stelde echter dat de ernst van de overtredingen en de kwade trouw van eiser bij het bepalen van de boete van groot belang waren. Eiser was eerder al gewaarschuwd voor soortgelijke overtredingen.

De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boetes niet onevenredig waren, zelfs als de financiële situatie van eiser slecht was. De rechtbank benadrukte dat het rekening houden met de vermogenspositie van een overtreder niet betekent dat er geen of een zeer lage boete opgelegd kan worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2011, en zowel eiser als verweerder hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/5174 TELEC – T1
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde H.M.M. Abbing-Brugmans,
en
het college van de Onafhankelijk Post en Telecommunicatie Autoriteit , verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Met twee afzonderlijke besluiten van 8 juli 2010 heeft verweerder aan eiser boetes van € 20.000,-- en € 2.500,-- opgelegd wegens overtreding van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw).
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 november 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 14 december 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H. la Roi.
2 Overwegingen
2.1 Verweerder heeft aan eiser boetes opgelegd omdat hij jarenlang reclame heeft gemaakt door het verzenden van e-mailberichten, waarbij hij het spamverbod van artikel 11.7 van de Tw heeft overtreden.
2.2 Eisers bezwaar is gericht tegen de hoogte van de boetes, omdat het gezien de financiële situatie van eiser voor hem onmogelijk zou zijn de boetes te betalen.
2.2.1 Volgens eiser kan verweerder op grond van het Spambeleid bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening houden met de persoonlijke financiële omstandigheden van de overtreder.
2.2.2 Ter onderbouwing van de vermogenspositie van [bedrijfsnaam] heeft eiser een door de gemeente Arnhem genomen besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een bedrijfskrediet verstrekt, en daarnaast onder meer een overzicht van schulden en een aangifteformulier inkomstenbelasting.
2.2.3 Eiser begrijpt niet dat verweerder niet eerst naar de vermogenspositie heeft gevraagd, alvorens een voorstel tot betaling van € 2.000,-- en € 250,-- ineens tegen finale kwijting af te wijzen.
2.3 Bij het bepalen van de hoogte van de boete acht verweerder de schaal van de geconstateerde overtredingen en de kwade trouw van de overtreder van bijzonder belang. Eiser is in 2006 al eens door verweerder gewaarschuwd over dezelfde overtreding.
2.4 De door verweerder vastgestelde overtredingen worden door eiser niet betwist.
2.5 Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boetes heeft eiser feitelijk als enige grief naar voren gebracht dat de boetes onevenredig zijn gelet op zijn financiële situatie.
2.6 Dat de boetes overigens onevenredig zijn, is niet door eiser gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken.
2.7 Ten aanzien van de financiële situatie van eiser heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, zelfs indien de financiële situatie zo slecht is als door eiser beschreven, de boete niet onevenredig is. Verweerder heeft daarbij, naast hetgeen onder 2.3 is vermeld, in aanmerking genomen dat eiser ook voordeel heeft genoten van de door hem begane overtredingen, dat eiser mogelijkerwijs in de toekomst inkomsten zal verwerven uit een andere bron en dat, zo nodig, een betalingsregeling getroffen kan worden.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoogte van de boetes enerzijds en de ernst van de begane overtredingen anderzijds, deze redenering geen blijk geeft van een onevenredige belangenafweging. Het rekening houden met de vermogenspositie van een overtreder brengt niet met zich dat verweerder gehouden is bij het ontbreken van een relevant vermogen geen of een zeer lage boete op te leggen, omdat daarmee het bestraffende effect van die boete geheel of grotendeels ongedaan zou worden gemaakt.
2.9 Het beroep is daarom ongegrond.
2.10 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in tegenwoordigheid van R.P. Evegaars, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 11 augustus 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: