Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/5174 TELEC – T1
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde H.M.M. Abbing-Brugmans,
het college van de Onafhankelijk Post en Telecommunicatie Autoriteit , verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Met twee afzonderlijke besluiten van 8 juli 2010 heeft verweerder aan eiser boetes van € 20.000,-- en € 2.500,-- opgelegd wegens overtreding van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw).
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 november 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 14 december 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H. la Roi.
2 Overwegingen
2.1 Verweerder heeft aan eiser boetes opgelegd omdat hij jarenlang reclame heeft gemaakt door het verzenden van e-mailberichten, waarbij hij het spamverbod van artikel 11.7 van de Tw heeft overtreden.
2.2 Eisers bezwaar is gericht tegen de hoogte van de boetes, omdat het gezien de financiële situatie van eiser voor hem onmogelijk zou zijn de boetes te betalen.
2.2.1 Volgens eiser kan verweerder op grond van het Spambeleid bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening houden met de persoonlijke financiële omstandigheden van de overtreder.
2.2.2 Ter onderbouwing van de vermogenspositie van [bedrijfsnaam] heeft eiser een door de gemeente Arnhem genomen besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een bedrijfskrediet verstrekt, en daarnaast onder meer een overzicht van schulden en een aangifteformulier inkomstenbelasting.
2.2.3 Eiser begrijpt niet dat verweerder niet eerst naar de vermogenspositie heeft gevraagd, alvorens een voorstel tot betaling van € 2.000,-- en € 250,-- ineens tegen finale kwijting af te wijzen.
2.3 Bij het bepalen van de hoogte van de boete acht verweerder de schaal van de geconstateerde overtredingen en de kwade trouw van de overtreder van bijzonder belang. Eiser is in 2006 al eens door verweerder gewaarschuwd over dezelfde overtreding.
2.4 De door verweerder vastgestelde overtredingen worden door eiser niet betwist.
2.5 Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boetes heeft eiser feitelijk als enige grief naar voren gebracht dat de boetes onevenredig zijn gelet op zijn financiële situatie.
2.6 Dat de boetes overigens onevenredig zijn, is niet door eiser gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken.
2.7 Ten aanzien van de financiële situatie van eiser heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, zelfs indien de financiële situatie zo slecht is als door eiser beschreven, de boete niet onevenredig is. Verweerder heeft daarbij, naast hetgeen onder 2.3 is vermeld, in aanmerking genomen dat eiser ook voordeel heeft genoten van de door hem begane overtredingen, dat eiser mogelijkerwijs in de toekomst inkomsten zal verwerven uit een andere bron en dat, zo nodig, een betalingsregeling getroffen kan worden.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoogte van de boetes enerzijds en de ernst van de begane overtredingen anderzijds, deze redenering geen blijk geeft van een onevenredige belangenafweging. Het rekening houden met de vermogenspositie van een overtreder brengt niet met zich dat verweerder gehouden is bij het ontbreken van een relevant vermogen geen of een zeer lage boete op te leggen, omdat daarmee het bestraffende effect van die boete geheel of grotendeels ongedaan zou worden gemaakt.
2.9 Het beroep is daarom ongegrond.
2.10 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in tegenwoordigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 11 augustus 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.