ECLI:NL:RBROT:2011:BV1952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
364276 - HA ZA 10-3008
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en bewijsopdracht in hasjsmokkelzaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, staat de eiser, wonende te Rotterdam, tegenover de gedaagde, wonende te Asse (België). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. de Bruin, vordert schadevergoeding van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, naar aanleiding van een onrechtmatige daad die heeft geleid tot de veroordeling van de eiser in Spanje wegens hasjsmokkel. De eiser stelt dat de gedaagde zonder zijn medeweten hasj in zijn auto heeft verstopt, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 691 dagen voor de eiser. De rechtbank heeft op 23 november 2011 een tussenvonnis gewezen waarin de gedaagde wordt opgedragen bewijs te leveren van zijn betrokkenheid bij de hasjsmokkel. De rechtbank oordeelt dat de eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om bewijs te leveren van zijn stellingen, en dat de voorgenomen eiswijziging van de eiser, die de basis van de vordering betreft, niet in strijd mag zijn met de goede procesorde. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de bewijslevering. De eiser heeft schadeposten ingediend ter hoogte van € 79.309,50, inclusief immateriële schade en kosten voor juridische bijstand. De rechtbank heeft de gedaagde de mogelijkheid gegeven om zijn verweer te voeren, maar de vordering van de eiser kan alleen worden toegewezen indien hij slaagt in het bewijs van zijn stellingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 364276 / HA ZA 10-3008
Vonnis van 23 november 2011
in de zaak van
[eiser]
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. P.J. de Bruin,
tegen
[gedaagde]
wonende te Asse (België),
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna “[eiser]” en “[gedaagde]” genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 september 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord, met productie;
- het tussenvonnis van 10 augustus 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 oktober 2011.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1. Bij vonnis van 2 juli 2007 is [eiser] door de rechtbank in Ceuta, Spanje, veroordeeld wegens handel in verdovende middelen tot een gevangenisstraf van 4 jaar en een boete van € 92.272,41 dan wel een vervangende gevangenisstraf van 3 dagen. Op grond van een gehonoreerd verzoek tot tenuitvoerlegging van zijn straf in Nederland is [eiser] op 27 oktober 2008 overgebracht naar Nederland, alwaar hij na aankomst is vrijgelaten. Vervolgens is [eiser] door de rechtbank in Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die hij gevangen heeft gezeten (van 5 januari 2007 tot en met 27 oktober 2008).
2.2. [eiser] heeft in totaal 691 dagen gevangen gezeten.
3. Het geschil
3.1. De vordering van [eiser] luidt, verkort weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 79.309,50, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ad € 1.606,50 en met de wettelijke rente per 4 juli 2007 dan wel 18 oktober 2007, dan wel de datum van dagvaarding, alsmede in de proceskosten met inbegrip van de nakosten.
3.2. Aan de vordering heeft [eiser] – verkort weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.3. In december 2006 is [eiser] in zijn auto, een Opel Vivaro met kenteken [kenteken 1], naar Marokko gereden. Hij reisde via Spanje en stak in Algeciras met de boot over naar Ceuta, een Spaanse enclave in Marokko. In de loop van zijn verblijf in Marokko ontmoette [eiser] [gedaagde]. Op diens verzoek leende [eiser] zijn auto aan [gedaagde] uit. Op de terugreis reed [gedaagde] met [eiser] mee. Op 5 januari 2007 kwamen zij aan in Ceuta. Vlak voordat [eiser] de weg naar het schip in de haven opreed, vroeg [gedaagde] hem even te stoppen. [gedaagde] stapte uit de auto en zei dat [eiser] maar vast naar de boot moest gaan en dat hij later zou komen. Toen [eiser] dit deed en het terrein van de boot opreed, werd hij echter tegengehouden door douaniers met honden. Bij het doorzoeken van de auto werd ruim 71 kilo hasj in de holle ruimtes van de bodemplaat aangetroffen, waarna [eiser] werd aangehouden en gevangengezet. Dit heeft geleid tot de onder 2 weergegeven veroordeling en gevangenschap van [eiser].
3.4. [gedaagde] heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van [eiser] en heeft buiten medeweten van [eiser] de hasj in de auto verstopt. Indien [eiser] dit had geweten, dan had hij zijn auto niet uitgeleend en was hij daarmee niet door de douane gegaan. Door toedoen van [gedaagde] is [eiser] veroordeeld voor hasjsmokkel, waardoor [eiser] 691 dagen in Spanje gevangen heeft gezeten.
3.5. Bij een bespreking ten huize van mevrouw [[persoon 1], de ex-echtgenote van [eiser], aan de [adres 1] in Rotterdam tijdens de gevangenschap van [eiser], heeft [gedaagde] erkend dat hij de hasj in de auto van [eiser] had verstopt. Er is toen overeengekomen dat [gedaagde] een bedrag van € 30.000,00 zou betalen en dat [eiser] en zijn familie in dat geval zouden afzien van juridische actie tegen [gedaagde]. [gedaagde] zou om te beginnen € 10.000,00 betalen en de rest daarna. [gedaagde] is deze overeenkomst niet nagekomen.
3.6. Door het handelen van [gedaagde] heeft [eiser] materiële en immateriële schade geleden, onder meer doordat zijn gezondheid tijdens de gevangenschap in Spanje ernstige schade is toegebracht. [eiser] vordert vergoeding van de volgende schadeposten:
- vergoeding immateriële schade en verlies aan inkomsten € 58.735,00
- de kosten voor de eerst ingeschakelde Spaanse advocaat € 1.500,00
- de kosten van de tweede in Spanje ingeschakelde advocaat € 8.000,00
- reiskosten mevrouw [persoon 1] € 3.859,60
- meegereisde familieleden € 964,90
- leefgeld [eiser] in gevangenis € 2.500,00
- kosten advocaat € 3.750,00
Totaal € 79.309,50
3.7. Voorts is [gedaagde] een bedrag van (€ 1.350,00 + 19% btw =) € 1.606,50 verschuldigd als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten.
3.8. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Op het verweer van [gedaagde] wordt, voor zover nodig, hierna nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1. Nu [gedaagde] in deze procedure is verschenen zonder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, komt de rechtbank op grond van artikel 24 van de EEX-Verordening rechtsmacht toe. Partijen zijn het voorts eens over de toepasselijkheid van Nederlands recht, zodat ook de rechtbank daarvan uitgaat.
De vordering
4.2. Ter comparitie van partijen is namens [eiser] gesteld dat de primaire grondslag van de vordering tot schadevergoeding is gelegen in een onrechtmatige daad. De rechtbank zal eerst deze grondslag van de vordering beoordelen.
4.3. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus, dat de aan [gedaagde] verweten onrechtmatige gedraging in essentie eruit heeft bestaan dat hij, zoals weergegeven in 3.3, buiten medeweten van [eiser] de aangetroffen hasj in de auto van [eiser] heeft geplaatst of doen plaatsen, vervolgens [eiser] met de hasj door de Spaanse douane bij Ceuta heeft laten rijden en er aldus voor heeft gezorgd dat [eiser] ten onrechte in Spanje wegens hasjsmokkel is veroordeeld en gevangengezet.
4.4. [gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] gemotiveerd betwist. [gedaagde] betwist dat hij [eiser] in Marokko heeft ontmoet, alsook dat hij diens auto heeft geleend en met [eiser] is meegereden naar Ceuta. Ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat hij destijds weliswaar in Marokko was, maar dat hij samen met zijn vrouw en kinderen naar Marokko is gereden. Omdat zijn kinderen ziek werden, is zijn vrouw met zijn kinderen eerder teruggevlogen. Volgens [gedaagde] is hij hierna op 5 januari 2007 met zijn eigen auto, vergezeld door een vriend uit Frankrijk genaamd [persoon 2], naar België teruggereden. De gestelde bespreking ten huize van de ex-echtgenote van [eiser],
[[persoon 1], heeft niet plaatsgevonden. Bij de hasjsmokkel heeft hij geen betrokkenheid gehad, aldus [gedaagde].
4.5. Gelet op de betwisting door [gedaagde] rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiser] de bewijslast van zijn in 3.3 weergegeven stellingen met betrekking tot (kort gezegd) de betrokkenheid van [gedaagde] bij de hasjsmokkel.
[eiser] heeft getuigenbewijs hiervan aangeboden. Ook specifiek met betrekking tot de in 3.4 weergegeven stellingen over de in de bespreking ten huize van [persoon 1] door [gedaagde] gedane schuldbekentenis en toezegging om de schade te vergoeden, heeft [eiser] getuigenbewijs aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voldoende gesteld om tot het leveren van bewijs van zijn stellingen te worden toegelaten. [eiser] zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld om dit bewijs te leveren, als hierna vermeld.
4.6. Indien [eiser] slaagt in het hem opgedragen bewijs, dan staat vast dat [gedaagde] op de in 3.3 weergegeven wijze betrokken is geweest bij de hasjsmokkel waarvoor [eiser] is veroordeeld. Dit handelen van [gedaagde] is jegens [eiser] evident in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig, en eveneens aan [gedaagde] toerekenbaar. Naar het oordeel van de rechtbank staat in dat geval ook vast dat [eiser] door deze onrechtmatige daad schade heeft geleden. Vervolgens zal, zoals ter comparitie reeds is besproken, in het verdere verloop van de procedure mogelijk nog debat over de (hoogte van de) gevorderde schadevergoeding moeten worden gevoerd.
4.7. Voor het geval [eiser] niet in voornoemd bewijs slaagt, overweegt de rechtbank thans reeds het volgende.
4.8. Ter comparitie heeft mr. De Bruin namens [eiser] aangegeven de eis te willen wijzigen, in die zin dat “primair schadevergoeding wordt gevorderd uit hoofde van onrechtmatige daad en subsidiair nakoming van de overeenkomst”. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen eiswijziging. Hierop heeft de rechtbank ter comparitie beslist dat [eiser] in een later stadium van de procedure gelegenheid zal krijgen voor een schriftelijke eiswijziging, echter slechts indien dit na het wijzen van het onderhavige vonnis nog aan de orde is. Daarbij geldt dat op grond van artikel 130 Rv voor een eiswijziging geen plaats is, indien dit in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.9. De voorgenomen eiswijziging houdt in dat de primaire vordering, zo begrijpt de rechtbank, gelijk is aan de huidige vordering. De (voorgenomen) subsidiaire vordering betreft nakoming van de overeenkomst. Hierbij wordt gedoeld, zo volgt uit de toelichting van mr. De Bruin tijdens de comparitie op de voorgenomen eiswijziging, op de (door [eiser] gestelde, zie 3.4) overeenkomst, die tijdens zijn gevangenschap is gesloten tijdens de bespreking ten huize van [[persoon 1]. Gesteld noch gebleken is echter dat [eiser] partij is bij deze (overigens door [gedaagde] betwiste) overeenkomst. Evenmin is gesteld dat sprake is geweest van vertegenwoordiging van [eiser]. [eiser] heeft ter zake ter comparitie het volgende verklaard: “Van een bedrag van € 30.000,00 dat door [gedaagde] betaald zou worden, weet ik niet af. Bij die bespreking ben ik niet aanwezig geweest. Ik zat toen in de gevangenis en wist nergens van.” Gelet op het voorgaande kan [eiser] in de onderhavige procedure geen nakoming van die overeenkomst vorderen. De voorgenomen eiswijziging kan derhalve niet tot toewijzing van de vordering leiden. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het toelaten van de voorgenomen eiswijziging in strijd met de goede procesorde, reden waarom de rechtbank [eiser] hiertoe niet in de gelegenheid zal stellen.
4.10. Het voorgaande brengt mee dat, indien [eiser] niet slaagt in het onder 4.5 genoemde bewijs, de vordering integraal voor afwijzing gereed ligt.
4.11. In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank alle overige beslissingen aan.
5. De beslissing
De rechtbank
draagt [eiser] op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat:
- [eiser] in de periode december 2006 – 5 januari 2007 zijn auto in Marokko heeft uitgeleend aan [gedaagde];
- [gedaagde] buiten medeweten van [eiser] 71 kilogram hasj in de auto van [eiser] heeft verstopt of doen verstoppen;
- [gedaagde] op 5 januari 2007 met [eiser] in diens auto naar Ceuta is gereden en dat [gedaagde] tijdens deze rit is uitgestapt, vlak voordat [eiser] de weg naar het schip in de haven opreed;
bepaalt dat indien [eiser] het aan hem opgedragen bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, de voorgebrachte getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. I.W.M. Laurijssens;
bepaalt dat de advocaat van [eiser] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moeten doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan hun zijde in de maanden januari tot en met maart 2012 en binnen dezelfde periode opgave moeten doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan de zijde van [gedaagde] in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat de aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstippen, behoudens dringende redenen, niet zullen worden gewijzigd;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.(
2084/1963