vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 387557 / KG RK 11-2396
Vonnis in kort geding van 17 november 2011
[gerechtsdeurw[gerechtsdeurwaarder], gerechtsdeurwaarder gevestigd te Dordrecht, ten deze optredende als deurwaarder voor:
1. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. L.A.L. Westerwoudt,
2. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. L.A.L. Westerwoudt,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Spijkenisse,
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Spijkenisse,
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
De gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurw[gerechtsdeurwaarder] wordt hierna aangeduid als “[gerechtsdeurwaarder]”. Eiseressen worden hierna aangeduid als “ING” respectievelijk “Nationale-Nederlanden”. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als “geëxecuteerden”.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ‘proces-verbaal van bezwaar executie conform artikel 438 lid 4 Rv.’ met producties van [gerechtsdeurwaarder];
- pleitnota van mr N.A. Hoogendoorn, optredend voor [gerechtsdeurwaarder];
- pleitnota van mr. Westerwoudt;
- de mondelinge behandeling d.d. 27 oktober 2011.
2. Het bezwaar
2.1. [gerechtsdeurwaarder] heeft bij proces-verbaal d.d. 9 september 2011 de voorzieningenrechter verzocht op de voet van artikel 438 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) in kort geding te beslissen op de bij hem gerezen bezwaren. [gerechtsdeurwaarder] heeft aan zijn verzoek het navolgende ten grondslag gelegd.
2.2. Maas-Delta Deurwaarders GGN (hierna: “Maas-Delta”) heeft in opdracht van ING op basis van een akte van hypotheek tevens geldlening d.d. 7 maart 2003 tussen ING enerzijds en [gedaagde s[gedaagde sub 1] (“[gedaagde sub 1]”) en [gedaagde s[gedaagde sub 2] (“[gedaagde sub 2]”) anderzijds, op 8 april 2011 executoriaal derdenbeslag gelegd bij de werkgevers van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor een totaalbedrag van EUR 544.778,31.
Daarnaast heeft Maas-Delta in opdracht van Nationale-Nederlanden op basis van een akte van hypotheek tevens geldlening d.d. 14 augustus 2008 tussen Nationale-Nederlanden enerzijds en [gedaagd[gedaagde sub 3] ([gedaagde sub 3]”) en [gedaagde[gedaagde sub 4] (“[gedaagde sub 4]”) anderzijds, op 10 juni 2011 executoriaal derdenbeslag gelegd voor een totaalbedrag van EUR 239.571,83.
2.3. Maas-Delta heeft zich naar aanleiding van de door haar gelegde derdenbeslagen als hiervoor onder 2.2. bedoeld, tot [gerechtsdeurwaarder] gewend, omdat [gerechtsdeurwaarder] eerder al in opdracht van derden executoriaal derdenbeslag bij voorbedoelde werkgevers had gelegd. Op grond van artikel 478 lid 1 Rv. juncto artikel 480 Rv. komt aan [gerechtsdeurwaarder] als eerste gerechtdeurwaarder de wettelijke taak toe tot inning en verdeling van de inkomende gelden uit de gelegde loonbeslagen.
2.4. [gerechtsdeurwaarder] is van oordeel dat de executie van de aktes van hypotheek van ING en Nationale-Nederlanden op de door Maas-Delta, althans haar opdrachtgevers ING en Nationale-Nederlanden, voorgestane wijze in strijd is met de wet, althans zodanig bezwaarlijk is dat de executie redelijkerwijs niet op deze wijze kan worden uitgevoerd. [gerechtsdeurwaarder] vermoedt dat het gaat om een inmiddels gangbare manier van executie op verzoek van banken die hypothecaire geldleningen verstrekken. [gerechtsdeurwaarder] acht het daarom van groot belang dat duidelijkheid en rechtszekerheid wordt gecreëerd over deze wijze van executie, gezien de impact hiervan op betrokken geëxecuteerden alsmede op de impact van executie van titels door andere executanten.
2.5. [gerechtsdeurwaarder] stelt zich op het standpunt dat de belangen van geëxecuteerden ernstig worden geschaad doordat de banken overgaan tot executie van de aktes van hypotheek zonder dat daarbij wordt overgegaan tot uitwinning van de onroerende zaken dan wel dat op andere wijze wordt overgegaan tot verkoop van de onroerende zaken.
2.6. Daarnaast worden volgens [gerechtsdeurwaarder] ook de belangen van andere schuldeisers/executanten door de handelwijze van de banken geschaad, aangezien een beslag van een bank uit hoofde van een hypothecaire geldlening ertoe leidt dat nagenoeg alle gelden die uit hoofde van het derdenbeslag geïnd worden, naar rato van de hoogte van de vorderingen, aan de banken toekomen.
2.7. [gerechtsdeurwaarder] meent dat voorbedoelde handelwijze van de banken in strijd is met hetgeen partijen bij de overeenkomst van hypotheek en geldlening redelijkerwijs van elkaar mogen verwachten in het geval een bank de geldlening geheel opeist in verband met wanbetaling. Daarnaast meent [gerechtsdeurwaarder] dat deze handelwijze in strijd lijkt te zijn met de tekst en strekking van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de daarin vervatte bepalingen die zien op de executie van titels, met in het bijzonder artikel 521 Rv.
2.8. [gerechtsdeurwaarder] geeft aan dat de aktes van hypotheek ook ruimte bieden om in het geval van wanbetaling aan de zijde van de geëxecuteerden de akte uitsluitend ten uitvoer te leggen voor de betalingsachterstand, zonder dat daarbij de geldlening wegens wanbetaling in het geheel wordt opgeëist. Volgens [gerechtsdeurwaarder] doet deze wijze van executie recht aan alle partijen.
2.9. Op grond van het bovenstaande verzoekt [gerechtsdeurwaarder] de voorzieningenrechter zijn bezwaar tegen de executie gegrond te verklaren en te bepalen dat de banken misbruik van recht maken door de aktes van hypotheek te executeren op de wijze zoals deze thans plaatsvindt.
3.1. Op grond van artikel 438 lid 4 Rv. kan de deurwaarder die met de executie is belast en daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter vervoegen teneinde deze in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen.
Naar voorlopig oordeel dienen de inning en verdeling van inkomende gelden als bedoeld in artikelen 478 lid 1 Rv. juncto 480 Rv. te worden beschouwd als onderdeel van de executie waarmee een deurwaarder wordt belast. Dit betekent dat [gerechtsdeurwaarder] in het onderhavige geval gebruik kan maken van de mogelijkheid die artikel 438 lid 4 Rv. de deurwaarder biedt.
3.2. Met betrekking tot de hiervoor onder 2.4.-2.8. vermelde bezwaren van [gerechtsdeurwaarder] wordt het volgende overwogen.
3.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat geen wettelijke bepaling in de weg aan de handelwijze van ING en Nationale-Nederlanden. Op grond van artikel 435 lid 1 Rv. is een executant in beginsel bevoegd tegelijkertijd beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen.
Artikel 521 Rv. waarop [gerechtsdeurwaarder] zich in het bijzonder beroept, vormt daarop een uitzondering. Artikel 521 Rv. ziet op de executie van in beslaggenomen onroerende zaken. Zaken waarop de executant tevens een hypotheekrecht of een ander beperkt recht heeft, dienen als eerste te worden geëxecuteerd. Pas indien dit te weinig oplevert, volgt de executie van andere in beslag genomen zaken. De ratio van deze bepaling is dat de met de executie gemoeide kosten worden beperkt en dat nodeloze kosten worden voorkomen.
In het onderhavige geval is geen beslag gelegd op onroerende zaken, maar op loon, zodat artikel 521 Rv. toepassing mist. Bovendien zijn de executiekosten voor loonbeslag laag, zodat geen sprake is van een handelwijze die in strijd is met de ratio van artikel 521 Rv.
3.4. Evenmin kan worden aangenomen dat de belangen van (overige) schuldeisers/executanten door de handelwijze van banken ontoelaatbaar worden geschaad. Juist is dat executanten die jegens dezelfde geëxecuteerden een titel ten uitvoer willen leggen en derdenbeslag hebben gelegd of willen leggen, gezien de hoogte van de vorderingen van de banken, geconfronteerd worden met de omstandigheid dat nagenoeg alle gelden die uit hoofde van het derdenbeslag geïnd kunnen worden ten gunste van de banken komen. Zulks is evenwel het gevolg van het wettelijke systeem van artikel 3:277 BW, waaraan schuldeisers en schuldenaren gebonden zijn. Het is niet aan de voorzieningenrechter om te beoordelen of die wettelijke regeling ontoelaatbare schadelijke gevolgen met zich brengt.
Overigens kan het ook voor andere executanten van belang zijn dat de hypotheekschulden worden ingelopen, waardoor immers weer ruimte vrijkomt voor de betaling van andere schulden.
3.5. Daarnaast kunnen de geëxecuteerden er in het algemeen ook belang bij hebben dat zij in hun woning kunnen blijven wonen in plaats van dat zij zich geplaatst zien voor een gedwongen verkoop van hun woning, hetgeen, zeker in het huidige financieel-economische klimaat, een aanzienlijk risico tot het ontstaan van een restschuld met zich brengt. Ook in die situatie is voorzienbaar dat banken voor die restschuld door middel van onder meer loonbeslag alsnog verhaal zullen nemen.
Ter zitting hebben de banken overigens gesteld dat veelal gehandeld wordt overeenkomstig de wijze als onder 2.8. beschreven en het loonbeslag in beginsel wordt gehandhaafd totdat de hypotheekachterstand is ingelopen. De voorzieningenrechter kan zulks niet toetsen, maar indien aldus wordt gehandeld, wordt naar voorlopig inzicht op aanvaardbare wijze rekening gehouden met de belangen van geëxecuteerden.
3.6. Gegeven het wettelijk systeem en nu niet gebleken is dat de betrokken geëxecuteerden concreet bezwaren hebben geformuleerd tegen de handelwijze van de banken is er voor een beroep op handelen in strijd met redelijkheid en billijkheid door de banken geen plaats.
3.7. Los van het voorgaande heeft [gerechtsdeurwaarder] ter zitting – in zijn pleitnota – nog aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat banken bij de executie van aktes van hypotheek kennelijk ook ‘invorderingskosten’ betrekken. [gerechtsdeurwaarder] verzoekt de voorzieningenrechter zich uit te laten over de vraag in hoeverre banken en daarmee de uitvoerend deurwaarder gerechtigd is kosten te verhalen anders dan de executiekosten waarin wettelijk is voorzien. De vraag omtrent de invorderingskosten is niet opgenomen in het proces-verbaal waarmee de onderhavige procedure aanhangig is gemaakt, zodat deze vraag buiten de grenzen van deze procedure valt. Bovendien hebben de bij deze procedure betrokken procespartijen zich niet op deze rechtsvraag kunnen voorbereiden zodat, indien het gevraagde oordeel over de invorderingskosten in deze procedure toch aan de orde zou komen, zij onredelijk in hun belangen zouden worden geschaad. De voorzieningenrechter zal daarom niet inhoudelijk ingaan op de vraag met betrekking tot de invorderingskosten.
3.8. De conclusie luidt dat de bezwaren van [gerechtsdeurwaarder] ongegrond worden verklaard.
3.9. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding de proceskosten te compenseren op hierna te melden wijze; voor een veroordeling van [gerechtsdeurwaarder] in de kosten van de procedure op de voet van artikel 438 lid 4 Rv. is geen plaats, nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een nodeloos uitgeoefende bevoegdheid van [gerechtsdeurwaarder].
4. De beslissing
De voorzieningenrechter,
4.1. verleent verstek tegen de niet-verschenen geëxecuteerden;
4.2. verklaart de bezwaren van [gerechtsdeurwaarder] ongegrond;
4.3. compenseert de proceskosten in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. van Gulick, griffier.
Uitgesproken in het openbaar.
2021/676