ECLI:NL:RBROT:2011:BV0429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1163218
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht en informatieplicht in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2011, heeft de Stichting Studiefinanciering Curaçao (hierna: SSC) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met het verzoek om bewijs te leveren dat [gedaagde] geld van SSC heeft ontvangen op zijn rekening. SSC heeft de kantonrechter verzocht om toestemming om bij de bank in Curaçao informatie op te vragen over de tenaamstelling van de rekening van [gedaagde]. Echter, [gedaagde] heeft niet gereageerd op dit verzoek en ook niet op de akte van SSC. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen algemene verplichting bestaat voor partijen om informatie of documenten te verschaffen in het procesrecht. Dit betekent dat [gedaagde] niet verplicht is om toestemming te geven voor het opvragen van informatie bij de bank. SSC heeft geen ander bewijs of getuigen kunnen aanvoeren om haar stelling te onderbouwen. Hierdoor concludeert de kantonrechter dat SSC niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De vordering van SSC wordt afgewezen, en SSC wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil worden vastgesteld, aangezien [gedaagde] geen proceskosten heeft gemaakt. Het vonnis is uitgesproken door mr. W.F. Lubberink.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting Studiefinanciering Curaçao,
gevestigd te Willemstad, Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: Jepma Almere Gerechtsdeurwaarders te Almere,
tegen
[ged[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘SSC’ en ‘[gedaagde]’.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
• het tussenvonnis van 24 juni 2011;
• de akte van SSC.
[gedaagde] heeft niet binnen de door de kantonrechter gestelde termijn gereageerd op de akte van SSC. De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 SSC is bij tussenvonnis van 24 juni 2011 toegelaten te bewijzen dat [gedaagde] geld van haar ontvangen heeft op de rekening met nummer [x].
2.2 Om te kunnen voldoen aan haar bewijsopdracht heeft SSC aan [gedaagde] om toestemming gevraagd om bij de [bank] in Curaçao informatie op te vragen over de tenaamstelling van de rekening. [gedaagde] heeft op dit verzoek niet gereageerd. Ook aan de kantonrechter heeft [gedaagde] niets meer laten weten.
2.3 Het procesrecht kent geen algemene regel die partijen tegenover elkaar of tegenover de rechter verplicht tot het verschaffen van informatie of documenten. Onder het verschaffen van informatie kan begrepen worden het geven van schriftelijke toestemming om informatie bij een bank op te vragen over de tenaamstelling van een bankrekening. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kent in de artikelen 843a en 843b uitzonderingen op de regel (of beter gezegd: op de ontbrekende regel), maar deze uitzonderingen missen toepas-sing in deze zaak, nog daargelaten dat SSC geen beroep heeft gedaan op die bepalingen. Ook artikel 22 Rv mist toepassing. Het is immers niet duidelijk welk op de zaak betrekking hebbend stuk [gedaagde] op grond van die bepaling dan in het geding zou moeten brengen. Een verklaring waarin [gedaagde] aan de bank toestemming geeft om informatie aan SSC te geven, kan niet als een dergelijk stuk worden aangemerkt. Artikel 22 Rv moet immers zo begrepen worden dat het ziet op stukken die reeds bestaan, niet op stukken die voor een procedure gemaakt zouden moeten worden.
2.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] niet verplicht is om aan SSC toestem-ming te verlenen om informatie bij de bank op te vragen. Dit heeft tot gevolg dat, nu SSC buiten de brief waarin om toestemming is gevraagd, niets in het geding heeft gebracht dat tot het bewijs van haar stelling leidt, noch getuigen heeft voorgebracht, de kantonrechter tot geen andere conclusie kan komen dan dat SSC niet is geslaagd in het leveren van bewijs dat [gedaagde] van SSC geld heeft ontvangen op de rekening met nummer [x]. De vordering van SSC wordt daarom afgewezen.
2.5 SSC wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de proce-dure. Nu [gedaagde] de procesvoering in eigen hand heeft gehouden en gesteld noch gebleken is dat hij proceskosten heeft gemaakt, stelt de kantonrechter de proceskosten aan zijn zijde vast op nihil.
3. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt SSC in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vast-gesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.