ECLI:NL:RBROT:2011:BU9658

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305102 / HA ZA 08-946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorschot deskundigenbericht en gevolgen van niet-betaling door eiser in civiele procedure

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser H.O.D.N. [bedrijf 1] een vordering ingesteld tegen gedaagden, bestaande uit drie partijen, met betrekking tot een aanneemsom van € 10.712. De zaak betreft de oplevering van werk dat volgens eiser op of rond 16 maart 2007 gereed zou zijn geweest. Echter, de rechtbank heeft in een tussenvonnis van 29 september 2010 bepaald dat een deskundige zou worden ingeschakeld om de situatie te beoordelen, maar dit deskundigenonderzoek heeft niet plaatsgevonden omdat eiser zijn deel van het voorschot van € 3.036 niet heeft betaald. Gedaagden hebben hun deel van het voorschot wel voldaan.

De rechtbank oordeelt dat het risico van het niet voldoen aan de betalingsverplichting voor rekening van eiser komt, ongeacht of dit te wijten is aan betalingsonwil of betalingsonmacht. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiser niet in staat is geweest om zijn stelling te bewijzen dat het werk in maart 2007 gereed was voor oplevering, aangezien hij geen ander bewijs heeft aangeboden na het uitblijven van het deskundigenonderzoek.

In reconventie hebben gedaagden vorderingen ingesteld op basis van toerekenbare tekortkomingen door eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast in dit geval bij gedaagden ligt. De rechtbank heeft besloten dat er een comparitie van partijen moet plaatsvinden om de situatie verder te bespreken en om te trachten tot een minnelijke regeling te komen. De verdere beslissing is aangehouden, en partijen zijn opgedragen om hun advocaten mee te nemen naar de zitting.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 305102 / HA ZA 08-946
Vonnis van 31 augustus 2011
in de zaak van
[eiser]
H.O.D.N. [bedrijf 1],
wonende te Spijkenisse,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P. Smit,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Rotterdam,
2. [gedaagde 2].,
wonende te Rotterdam,
3. [gedaagde 3],
wonende te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.H.F. Beiboer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 september 2010 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie na niet uitgebracht deskundigenbericht, van [eiser],
- de antwoordconclusie na niet uitgebracht deskundigenbericht, van [gedaagden].
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. In het tussenvonnis van 10 februari 2010 is overwogen dat [eiser] aan zijn vordering van € 10.712, zijnde de laatste termijn van de aanneemsom, ten grondslag heeft gelegd dat het werk op of rond 16 maart 2007 gereed was voor oplevering. Gelet op de desbetreffende afkeuring en betwisting door [gedaagden], is verder overwogen dat in rechte niet vaststaat dat het werk in maart 2007 gereed was voor oplevering en dat een deskundige zal worden ingeschakeld om hierin inzicht te verkrijgen.
Het deskundigenonderzoek heeft geen doorgang gevonden. Oorzaak hiervan is de omstandigheid dat [eiser] niet de helft van het benodigde voorschot heeft betaald, zoals hem was opgedragen bij tussenvonnis van 29 september 2010. Beide partijen zouden de helft van het voorschot van € 3.036 voor hun rekening moeten nemen. [gedaagden] heeft zijn deel wel voldaan. Bij conclusie na niet uitgebracht deskundigenbericht heeft [eiser] de toelichting gegeven dat sprake is van een gebrek aan financiële middelen om (de helft van) het voorschot te voldoen. [eiser] heeft voorgesteld dat de deskundige zijn onderzoek in afgeslankte vorm zal verrichten. [gedaagden] heeft hiertegen geprotesteerd.
Artikel 196 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt in dit kader het volgende: "Wanneer een partij het voorschot niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht".
In de thans ontstane situatie dient naar het oordeel van de rechtbank voor risico van [eiser] te komen dat hij het benodigde voorschot (althans de door hem te betalen helft daarvan) niet heeft voldaan, ook ingeval geen sprake is van betalingsonwil maar van betalingsonmacht. Dit risico komt als volgt tot uitdrukking.
Aan een deskundigenbericht kan bewijs worden ontleend, hetgeen hier van belang is voor [eiser], omdat op hem de stelplicht en bewijslast rusten waar het gaat om zijn stelling dat het werk in maart 2007 gereed was voor oplevering. Nu het deskundigenonderzoek niet is doorgegaan door een aan [eiser] toe te rekenen omstandigheid, heeft [eiser] een bewijsmiddel onbenut gelaten. In zijn conclusie na niet uitgebracht deskundigenbericht heeft [eiser] geen andersoortig bewijs aangeboden. Het voorgaande dient tot de conclusie te leiden dat in deze procedure in conventie de stelling van [eiser] dat het werk in maart 2007 gereed was voor oplevering niet is komen vast te staan.
De discussie tussen partijen omtrent de boeidelen en de dakkoepel betreft - slechts - twee van de factoren die betrokken zijn bij de vraag of het werk in maart 2007 gereed was voor oplevering (vergelijk de als productie 7 door [gedaagden] overgelegde lijst). Bovendien is bij tussenvonnis al vastgesteld dat de aanvankelijke bevestiging van de boeidelen met lijm niet deugde en dat dit een omstandigheid betreft die voor risico van [eiser] komt, alsmede dat [eiser] aansprakelijk is voor de niet goed afsluitende dakkoepel.
In deze situatie kan de discussie omtrent de boeidelen en de dakkoepel verder onbesproken blijven. De rechtbank concludeert dat de gestelde grondslag voor de laatste termijn van de aanneemsom niet is komen vast te staan, zodat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
2.2. Voor het overige betreft de vordering in conventie een totaalbedrag van € 25.375, volgens [eiser] verschuldigd geworden door tussentijdse wijzigingen van de opdracht en wegens meerwerk-opdrachten. In het tussenvonnis van 10 februari 2010 zijn hierover al beslissingen genomen, door [gedaagden] bij antwoordconclusie juist gerecapituleerd onder 12 tot en met 18, er in resulterend dat uitsluitend een bedrag van € 1.234 (mio folie) en een bedrag van € 650 (meerwerk hemelwater afvoer) toewijsbaar zijn.
2.3. Voor de conventie is de slotconclusie dat een bedrag van in totaal € 1.884 toewijsbaar is en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen.
in reconventie
2.4. [gedaagden] heeft aan de vorderingen in reconventie ten grondslag gelegd dat sprake is van toerekenbare tekortkomingen door [eiser] (zie het tussenvonnis van februari 2010, onder 7.5). De stelplicht en bewijslast rusten op dit onderdeel bij [gedaagden]. Nu het hier gaat om dezelfde (gestelde) gebreken als de (gestelde) gebreken die in de conventie in het kader van de staat van het werk zijn aangevoerd, rijst de vraag of het uitblijven van het deskundigenonderzoek ook in de reconventie tot voor [eiser] nadelige gevolgtrekkingen zou moeten leiden. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Anders dan in de conventie, rust in reconventie de bewijslast op [gedaagden]. Dit betekent dat het aan [gedaagden] is om bewijs bijeen te brengen voor zijn stelling dat sprake is van toerekenbare tekortkomingen wegens een aantal gebreken in het werk. Een deskundigenrapport kan daarvoor dienstbaar zijn.
Niet kan worden verwacht of aangenomen dat de reeds benoemde deskundige voor de helft van het door hem begrote voorschotbedrag (in grote lijnen) het beoogde onderzoek doet naar gebreken in het door [eiser] verrichte werk. Desbetreffende suggesties van [gedaagden] kunnen dan ook niet worden gevolgd. Wel denkbaar is dat [gedaagden] bereid is het volledige voorschot voor zijn rekening te nemen, opdat het deskundigenonderzoek alsnog doorgang kan vinden ten behoeve van de in reconventie te nemen beslissingen. [gedaagden] profiteert dan slechts niet van het aanvankelijk beoogde voordeel dat beide partijen de helft van het voorschot zouden voldoen.
Of [gedaagden] dit wenst, kan de rechtbank niet afleiden uit de antwoordconclusie, mede gelet op de aarzeling van [gedaagden] die wordt ingegeven door de financiële situatie van [eiser] (antwoordconclusie, onder 5).
Ook [eiser] kan belang hebben bij het voorkómen van verdere kosten in deze procedure.
Om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de meest gewenste verdere procesgang, zal de rechtbank een comparitie van partijen gelasten om de ontstane situatie verder te bespreken.
Het ligt in de rede dat partijen dan proberen alsnog tot onderlinge overeenstemming te komen over de door [gedaagden] gestelde schadeposten, zoals (herhaald) opgesomd bij antwoordconclusie, onder 21, en resulterend in een totaalbedrag van € 14.000.
2.5. Voor het overige spelen alleen de post steigerhuur en gevorderde boete een rol in deze procedure in reconventie (zie het tussenvonnis van 18 februari 2010, onder 7.6.1 en 7.6.2). [gedaagden] is hierop nader ingegaan in de antwoordconclusie, onder 22 en 23. Ter comparitie zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. Ook deze onderdelen van de vordering kunnen bij het onderlinge overleg over een regeling van het geschil worden betrokken.
2.6. De hiervoor aangegeven openstaande geschilpunten, waarover nog geen beslissing is genomen, betreffen (relatief) slechts een zodanig deel van het aanvankelijke geschil, dat uit een oogpunt van verdere kostenbeheersing het voor de hand ligt dat partijen reeds voorafgaand aan de comparitie in een onderling overleg treden om te bezien of een regeling van het gehele geschil mogelijk is. In dat geval hoeft de comparitie geen doorgang te vinden.
2.7. Indien de comparitie wel doorgang zal vinden en partijen aanvullende stukken wensen in te dienen, dienen zij deze tenminste twee weken vóór de zittingsdatum aan de wederpartij en aan de comparitierechter toe te zenden.
in conventie en in reconventie:
2.8. Iedere verdere beslissing wordt nu aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank, in conventie en in reconventie,
3.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. R.J.A.M. Cooijmans in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100 - 125 op een nader te bepalen datum en tijdstip, waartoe de advocaten van partijen bij brief aan de griffie de verhinderdata dienen op te geven voor de donderdagochtenden in de maanden november en december 2011 en januari 2012;
3.2. bepaalt dat de partijen ter zitting vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.(
[1694 / 1980]